Het Tao van Lao-tze
Eloise Hart
Zij die de waarheid zoeken in de Chinese filosofie van het taoïsme, moeten eerst tot rust komen en zich ontspannen, want het taoïsme richt zich tot onze ziel en kan niet met het intellect alleen worden begrepen. Lao-tze zegt ons al meteen: ‘De waarheid die gekend kan worden is niet de absolute Waarheid (Tao)’. De waarheid die men wetenschappelijk kan wegen en meten is niet de ‘hemelse’ Waarheid. Hoe kan men dan de waarheid, Tao genaamd, leren kennen? En wie was eigenlijk Lao-tze? Wat is de ‘schat’ die hij, naar men zegt, de mensheid heeft geschonken?
Men denkt dat Lao-tze tussen de 7de en 5de eeuw v.Chr. heeft geleefd – de geleerden zijn het niet eens over de datum, of zelfs niet over de vraag of hij ooit heeft geleefd; of het taoïsme door hem ontstond of dat hij een veel oudere traditie weer tot leven bracht. Sommigen rangschikken hem onder de wereldleraren en geloven dat zijn leven, net als dat van andere groten, symbolisch is. Legenden vertellen dat hij op een wonderbaarlijke manier werd verwekt en tweeënzeventig jaar in de schoot van zijn moeder werd gedragen, zó lang dat zijn haar wit werd. Daarom noemde men hem Lao-tze, ‘Oude Zoon’ of ‘Oude Jongen’, een naam die betekent dat hij al een spirituele training en ervaringen had ondergaan voor hij ‘opnieuw geboren’ werd.
Biografen zijn het er in het algemeen over eens dat hij de bibliothecaris en beheerder was van de geheime archieven van het koningshuis van Chou en de schrijver van ruim duizend boeken over ethiek, religie en magie, en dat zijn diepzinnige en paradoxale uitspraken wijd en zijd volgelingen trokken. Er wordt bijvoorbeeld gezegd dat Confucius hem in 517 v.Chr. raadpleegde en, getroffen door zijn wijsheid, uitriep:
Ik weet hoe vogels kunnen vliegen, vissen kunnen zwemmen en dieren kunnen lopen. Maar wie loopt kan worden gestrikt, wie zwemt kan aan de haak worden geslagen en wie vliegt kan door de pijl worden gedood. Maar nu de draak: – ik kan niet zeggen hoe hij de wind berijdt door de wolken en opstijgt naar de hemel. Vandaag heb ik Lao-tzu ontmoet en kan hem slechts vergelijken met de draak.
Gelukkig liet deze ‘draak’ (een woord dat ziener betekent) ons een schat na. Na vele jaren van koninklijke dienst trok Lao-tze zich terug, en na het koninkrijk Chou te hebben verlaten, reisde hij westwaarts naar Tibet. Op een hoge bergpas herkende een grenswacht de wijze en vroeg hem enkele van zijn gezegden achter te laten, Om hieraan te voldoen onderbrak deze wijze en vriendelijke oude man zijn reis en schreef in ongeveer vijfduizend ideogrammen de denkbeelden op waarvan hij meende dat ze voor de mensheid van nut zouden zijn. Toen vervolgde hij zijn weg over de pas en verdween achter de westgrens van China na zijn taak in de wereld te hebben volbracht.
De gedachten die Lao-tze achterliet vormen wat velen beschouwen als het diepzinnigste boek dat ooit werd geschreven. De titel ervan, Tao Teh Ching, is op verschillende manieren vertaald en wel met ‘Het boek over de vervolmaking van de natuur’, ‘De weg van de hemel’ en ‘De weg van het leven.’ Het woord tao is heel oud en betekent in deze titel ‘het doorgaande pad van deelneming en ontdekking’, en hij die zich op dit pad voortbeweegt. Het is ook juist de titel weer te geven met ‘De weg en de wegganger’, want ieder van ons is de weg en degene die de weg gaat die tot wijsheid, geluk en onsterfelijkheid leidt. Teh, het tweede woord, betekent ‘deugd’ en omvat zowel doen wat juist is, als morele kracht, karakter, invloed en vitaliteit. Voor de oude Chinezen betekende teh een gedrag dat op zichzelf goed is en weldadige gevolgen oplevert – een denkbeeld dat in de hindoefilosofie met karma wordt uitgedrukt: wanneer iemand op een harmonieuze manier denkt en handelt, brengt hij harmonie en schoonheid voort. Ching betekent ‘boek’ of ‘schat’. Een andere vertaling van Tao Teh Ching zou dus kunnen luiden ‘De weg van de deugd’, het tot uitdrukking brengen van de spirituele vitaliteit.
De moderne versies van de Tao Teh Ching brengen een zeldzame inspiratie over, ondanks de vijfentwintig eeuwen van geschillen over de interpretatie, de vertaling en de rangschikking van de verzen. Net als de Chinese landschapsschilderingen geven ze iedere lezer de verzekering dat
Zelfs al bezit iemand slechts weinig kennis, hij kan toch de wegen van het grote Tao bewandelen.
– vers 53Het Grote Tao stroomt overal. . .
Het heeft alle wezens lief en voedt hen, toch overheerst het hen niet.
– vers 34
Eenvoudig en toch gecompliceerd geven de eenentachtig verzen van dit boekje in beknopte en bekoorlijke vorm een beeld van de schepping en de geschiedenis van de kosmos, en doet het praktische middelen aan de hand waarmee het individu en de samenleving hun hoogste mogelijkheden kunnen verwezenlijken. Tao Teh Ching vangt aan met een beschrijving van het begin van de wereld:
Niet-bestaan wordt datgene genoemd dat aan hemel en aarde voorafgaat.
Het bestaan is de moeder van alle dingen.
Vanuit het eeuwige niet-bestaan nemen we daarom duidelijk het geheimzinnige begin van het heelal waar;
In het eeuwige bestaan zien we helder de duidelijke verschillen.
Deze twee zijn gelijk in oorsprong en worden verschillend wanneer ze worden geopenbaard.
Deze gelijkheid wordt diepte genoemd. Oneindige diepte is de poort waaruit het begin van alle delen van het heelal voortkomt.
‘Niet-bestaan’ betekent hier niet ‘niet iets’, maar veeleer die toestand van zijn die bestaat voordat de manifestatie begon – een toestand die overeenkomt met het Grote Ledig en ook met de toestand die voor het begin en na het einde van iedere periode van universele activiteit bestaat.
Vers 25 vervolgt dit thema:
Er is iets dat inherent en natuurlijk is,
Dat vóór hemel en aarde bestond.
Bewegingloos en peilloos,
Staat het alleen en verandert nooit;
Het doordringt alles en raakt nooit uitgeput.
Het kan worden beschouwd als de moeder van het heelal.
Ik ken de naam ervan niet,
Als ik er een naam aan moet geven,
Noem ik het Tao en noem ik het het hoogste.
Het hoogste betekent verder gaan;
Verder gaan betekent ver gaan;
Ver gaan betekent terugkeren.
Daarom is Tao het hoogste*: de hemel is het hoogste; de aarde is het hoogste; en ook de mens is het hoogste. Er zijn in het heelal vier hoogste dingen en de mens is er één van.
De mens volgt de wetten van de aarde;
De aarde volgt de wetten van de hemel;
De hemel volgt de wetten van Tao;
Tao volgt de wetten van zijn innerlijke natuur.
*Het is interessant dat het Chinese ideogram voor het hoogste, 大, aan de figuur van een mens doet denken: waarbij het hoofd een centrum van intelligentie voorstelt; de uitgestrekte ledematen het vermogen van de mens verder te reiken, ‘ver te gaan’ in de vier windstreken van de ruimte en ‘terug te keren’, zoals het 25ste vers beschrijft.
Wat is Tao precies? Het is de wijze waarop het heelal werkt, de waarheid achter de uiterlijke schijn; het is ook de energie en de bron van de energie, de Moeder, het begin, het einde en het totaal, het mystieke Al van alle dingen en alle tijden. Vers 42 zegt: ‘Tao verwekt het Ene; het ene verwekt twee [geest en stof, bewustzijn en de uitingen hiervan]; twee verwekt drie [de oorspronkelijke drie-eenheid of drie logoi]; drie verwekt alle dingen’ – vaak vertaald met ‘10.000 dingen’ om de oneindige verscheidenheid van wezens aan te duiden, alle verschillend en toch in wezen één met Tao. De taoïsten geloven dat deze eenheid nooit ophoudt te bestaan en dat het de ingeboren spirituele kracht is die alles onweerstaanbaar drijft tot zelfbewustzijn en de uiteindelijke bewuste vereniging met het eeuwige, onveranderlijke, hemelse Tao.
De dualiteit, die wordt voorgesteld als yang en yin, de eigenschappen van licht en duisternis, geest en stof, positief en negatief, betekent voor de Chinezen twee manieren van beschouwen of twee toestanden van een enkel ding of een enkele gebeurtenis. Ze zien de ontelbare paren van tegenstellingen als uit elkaar voortkomend, elkaar ondersteunend, als betrekkelijk, en niet alleen noodzakelijk voor elkaar, maar ook als essentieel voor de harmonie, het evenwicht en het leven van het geheel. De verschillen in uiterlijk en karakter van de mensen zijn voor hen van geringe betekenis vergeleken met de overeenkomsten. We lijken evenveel op elkaar als zandkorrels, hebben dezelfde oorsprong en bestemming, hebben deel aan en bestaan uit dezelfde levenskrachten, substanties en eigenschappen. Omdat alle 10.000 en meer individuen in wezen één zijn met het ongeopenbaarde en onkenbare Tao – voortkomen uit Tao, terugkeren tot Tao, en Tao zijn – is elk in zekere mate in staat te onderscheiden tussen goed en kwaad en te kiezen voor vooruitgang naar volmaking.
De overtuiging dat er in iedere ziel het ondoofbare licht van Tao brandt, brengt de taoïst ertoe te verklaren dat de ideale Staat die is waarin men de mensen toestaat hun geweten te volgen, onbelemmerd door wetten of conventies. ‘Zorgen de dieren ook niet voor hun jongen zonder wetten of voorschriften?’ Hij gelooft dat de misdaad zal verdwijnen wanneer de mens ziet hoe dwaas het is rijkdommen te verzamelen en een hoge rang te bereiken. Tot hen die vragen: ‘Maar moeten we niet trachten de Staat te helpen?’ werd gezegd: ‘Vergeet de Staat en vervolmaak uzelf tot de allerlaatste haar’. Als de mens zich niet langer zorgen maakt over goed en kwaad, slagen en falen, zal de kracht van Tao in zijn ziel zijn leven verlichten en zal hij op natuurlijke wijze meegaan met de voortgaande stroom van de schepping,
Meegaan met de stroom wordt wu-wei genoemd, een woord dat uitdrukking geeft aan het besef dat beweging en transformatie even essentieel zijn voor het leven als rust is voor de spirituele ontwikkeling – een begrip waar het Westen wat vreemd tegenover staat. De gedachte van het niet streven, het ‘stromen met het ritme van het leven’ brengt ons in verwarring, vooral als gesuggereerd wordt dat we ons niet moeten hechten aan resultaten en dat we verlangens moeten opgeven, zelfs die naar goedheid en waarheid. En toch weten we intuïtief dat wereldse dingen en successen kortstondig zijn. Om dit denkbeeld van meegaan met de stroom te benadrukken, gebruiken de Chinese wijzen water als een symbool van Tao, want water geeft mee, schikt zich naar de vorm van het vat, en kan daarom door iedereen worden begrepen. Water is niet aanmatigend en is zachtmoedig en toch slijt het bergen uit. Het is nederig, zoekt de lage grond en houdt toch stand. Het voedt de planten, stelt vruchten en bloemen in staat tot wasdom te komen. Evenals water ‘doet Tao niets, maar toch blijft niets ongedaan’.
Deze gedachte, dat ‘het zwakke het sterke kan overwinnen en het meegaande het harde kan overwinnen. . . dat hij die met liefde strijdt de veldslag zal winnen’, lijkt misschien een onpraktisch cliché. Erven de lankmoedigen inderdaad de aarde? Wordt kracht inderdaad door zachtheid overwonnen? Dat is juist, als we met de ‘lankmoedigen en zachtmoedigen’ hen bedoelen die het overactieve verstand en de emoties tot rust hebben gebracht en de eigen wil ondergeschikt hebben gemaakt aan de krachten van de geest, zodat deze hun wonderen kunnen verrichten. Het ‘niet-handelen’ van de taoïst is geen negatieve houding: het water dat als regen omlaag stroomt in de rivierbedding, en het vuur dat in vlammen opstijgt, zijn dynamische, spontane en krachtige uitingen van innerlijke activiteit, waarvan de kracht met geen instrument kan worden gemeten. In zulk niet-handelen ligt de wortel van succes. Maar in harmonie met de natuur leven is niet gemakkelijk. Men moet zich bewust zijn van de cyclussen en energiestromen van het leven, men moet meeleven met alle andere levensvormen en in alle omstandigheden met mededogen willen handelen en voelen eigenschappen die voor de meesten geleidelijk ontstaan, maar die sneller kunnen worden ontwikkeld wanneer men ernaar streeft Tao te ervaren.
Tot de meest in het oog springende van deze levenscyclussen behoort die van geboorte, groei, volwassenheid, verval, dood en vernieuwing. Tijdens dit doorgaande proces wordt, zo geloven de taoïsten, de werkelijke, bewuste entiteit nooit verlaagd of vernietigd. Tao schenkt leven en het schenkt tevens de dood (vers 50). Daarom aanvaardt een wijs mens de dood zoals hij het leven aanvaardt ‘en ontdekt dat lang leven sterven is en niet vergaan’ (vers 16).
Door de eeuwen heen waren de gebruiken van de groten onder de taoïsten rijk aan afwisseling. Een van de vertakkingen stelde bepaalde niveaus van spirituele scholing vast. Mannen en vrouwen werden geholpen hun hogere vermogens te ontwikkelen en werden getraind om eenheid met Tao of ‘onsterfelijkheid’ te verwezenlijken. De Chinese term hiervoor is hsien (xian). Het letterteken daarvoor, 仙, is een combinatie van een mens en een berg, wat men zou kunnen uitleggen als iemand die taoïstische technieken beoefent in een kluizenaarshut in de bergen, of iemand die opklimt naar het toppunt van menselijk kunnen. Zij die deze zware tocht hebben volbracht, worden de Ouden genoemd, of zelfs goden, alchemisten of magiërs. Lao-tze’s discipel, de dichter Chuang-tze, spreekt over een van deze onsterfelijken:
Ver weg, op de Ku-she Berg woont een hsien [onsterfelijke] . . . Hij eet geen van de vijf granen, maar ademt diep de wind in en drinkt de dauw. Terwijl hij de wolken berijdt, hoog gezeten op een vliegende draak, reist hij tot voorbij de vier zeeën. Door zijn spirituele krachten te concentreren, kan hij de mensen behoeden voor ziekten en dodelijke epidemieën en kan hij elk jaar voor een overvloedige oogst zorgen.
Dit klinkt allemaal fantastisch – maar toch worden dergelijke beschrijvingen zo vaak in de oosterse en nu ook westerse literatuur vermeld, dat het dwaas zou zijn ze als mogelijkheden te ontkennen. Van de velen die deze buitengewone vermogens verwerven, zijn maar weinigen aan het publiek bekend – behalve dan de Acht Onsterfelijken van wie hun leven en werken sinds de vroege Tang-dynastie zijn overgeleverd.
Het reizen door de innerlijke ruimte wordt door H.P. Blavatsky in haar De stem van de stilte genoemd, waarin ze uitlegt dat zulke ‘hemel-wandelaars of -gangers’ (khechara) een etherisch lichaam ‘gevormd uit de wind’ scheppen en daarin de dingen achter de zeeën en sterren aanschouwen, de taal van de goden horen en begrijpen, en waarnemen wat er in de geest van de mier omgaat.
Het wonderlijke hiervan is dat, om verlichting te bereiken, men nergens hoeft heen te gaan. Tao Teh Ching (vers 47) verklaart:
Men kan de wereld kennen
Zonder zijn woning te verlaten;
Men kan de Weg zien,
Afgewend van de vensters . . .
Daarom kent de wijze mens
Zonder te gaan,
Ziet hij zonder te zien,
Doet hij zonder te handelen.
Tegenwoordig zijn er veel boeken over het Tao van Lao-tze, en velen die beweren Meesters te zijn. Sommigen van hen zijn misschien wijs, anderen kunnen bedriegers zijn die voor geld de al te begerigen misleiden. Dan zijn er nog diegenen die zichzelf misleiden, die na een geringe psychische verlichting te hebben ervaren, of een glimp van de grootheid van Tao te hebben opgevangen, menen het in volle omvang te bezitten. Ze slaan geen acht op de woorden van wijzen zoals Mencius die verklaart dat spirituele ontwikkeling evenmin kan worden geforceerd als de groei van planten kan worden bespoedigd door ‘aan de stengels te trekken’.
De veiligste en beste manier om de Waarheid te vinden die Tao is, is ‘zichzelf te kennen’ (vers 33).
Hij die anderen kent is wijs;
Hij die zichzelf kent is verlicht.
Hij die anderen overwint is sterk;
Hij die zichzelf overwint is machtig.
Hij die tevredenheid kent is rijk;
Hij die energiek zijn koers volgt heeft wilskracht.
Hij die niet van zijn juiste plaats afwijkt zal lang standhouden.
Hij die kan sterven maar niet vergaan heeft een lang leven.
De volgeling van Tao weet dat hij een deel is van het voortgaande, zich uitbreidende leven. Om ons te helpen deze kennis te verkrijgen biedt Lao-tze drie ‘schatten’ aan (vers 67):
Ik heb drie schatten, die ik in bezit heb en veilig bewaar:
De eerste wordt liefde genoemd;
De tweede wordt matigheid genoemd;
De derde noemt men het niet wagen in de wereld voorop te lopen.
Door lief te hebben kan men dapper zijn;
Door matig te zijn kan men vrijgevig zijn;
Door het niet te wagen voorop te lopen in de wereld, kan men aan het hoofd staan van vele ambtsdragers.
Want hij die met liefde strijdt zal de veldslag winnen;
Hij die met liefde verdedigt zal veilig zijn.
De hemel zal hem redden en hem met liefde beschermen.
Wie zou met schatten als deze niet kunnen vorderen op het pad dat Tao is – de Waarheid die steeds binnenin ons is!
Bibliografie
- Blakney, R.B., vertaler, The Way of Life: Lao Tzu, Mentor, New York, 1955.
- Chu’u, Ta-kao, vertaler, Tao Te Ching, met voorwoord van Lionel Giles, The Buddhist Lodge, Londen, 1937.
- Liu, Da, The Tao and Chinese Culture, Schocken Books, New York, 1979.
- Waley, Arthur, The Way and Its Power, Allen & Unwin Ltd., Londen, 1934.
- Watts, Alan, Tao: The Watercourse Way, Pantheon Books, New York, 1975.