Boeddhisme – Het pad van mededogen
Kirby Van Mater
Het boeddhisme is bekend als een religie van verlichting en emancipatie of vrijheid. Boeddha is een algemene naam voor iemand die tot verlichting of bodhi is gekomen, en is afgeleid van de wortel budh, ontwaken, waarnemen, begrijpen. De in het Chinees gebruikte vorm is meestal Fo, of Chiao-che, de Ontwaakte, of Chih-che, de Geleerde. In het Japans is het Butsu, Butsuda, of Hotoku. In het Tibetaans zegt men Sans-Rggas (spreek uit Sangyas), hij die ontwaakte.*
*Encyclopaedia of Buddhism, uitgave van de Regering van Sri Lanka, III, 357.
Gautama de Boeddha heeft nooit beweerd dat hij de grondlegger was van de dharma (waarheid of leer), maar alleen dat hij de kennis hiervan opnieuw naar voren bracht als het oude pad, dat werd gevolgd door ‘boeddha’s uit oude tijden’ die hem waren voorgegaan, en dat ze steeds opnieuw zou worden geformuleerd door hen die na hem zouden komen. Zijn levenswerk was een daad van mededogen en zijn leer van de Middenweg of het pad naar verlichting tussen de uitersten, werd de hele mensheid aangeboden.
We kunnen de Boeddha op verschillende manieren benaderen, maar laten we eerst eens zijn geschiedenis nagaan als mens. Prins Siddhartha werd ongeveer 2500 jaar geleden geboren in Kapilavastu, als zoon van Suddhodana, een maharadja die heerste over een rijk in Noord-India. Er was voorspeld dat de prins óf een wereldveroveraar zou kunnen worden óf een wijsgeer van grote vermaardheid. Aangezien zijn voorouders allen tot de kaste der krijgers hadden behoord, verwachtte Suddhodana dat zijn zoon deze traditie zou volgen, maar er was ook voorspeld dat, als de prins het leed van de ouderdom, van ziekte en dood zou aanschouwen, hij zich zou terugtrekken in het woud om een heilig leven te leiden. Om dit te voorkomen zwoer de koning dat zijn zoon deze drie toestanden nooit te zien zou krijgen.
Als jongeman blonk Siddhartha in alle opzichten uit. Hij trouwde en kreeg een zoon, maar hoewel alles om hem heen van volmaaktheid getuigde, waren er ogenblikken dat hij teruggetrokken leek, verdiept in gedachten die ver weg dwaalden van de weelde om hem heen. Dit was een groeiende zorg voor zijn vrouw Yasodhara en voor zijn vader. Ze besloten andere paleizen te laten bouwen die meer ruimte zouden bieden voor de belangstelling van Gautama, zoals de jonge prins later werd genoemd.
Op een dag vroeg Siddhartha zijn vader toestemming om het nieuwe paleis in aanbouw te mogen bekijken. Hoewel de maharadja en zijn dienaren alle voorzorgen hadden genomen, ontmoette de stoet onderweg, als door goddelijke tussenkomst, een zeer oude man. De prins was geschokt en vervolgde zijn tocht niet. Vervolgens werd hij geconfronteerd met een man die door ziekte was getroffen, en bij een andere gelegenheid met de dood. Siddhartha was er zeer door bewogen dat mensen en alle levende wezens zoveel leed moesten ondergaan. Na heel lang te hebben nagedacht, besloot hij het paleis te verlaten en op weg te gaan om een middel te ontdekken waardoor de mensheid de beproevingen van ouderdom, ziekte en dood het hoofd zou kunnen bieden.
Hij verliet het paleis in de nacht en reisde naar het woud, waar hij de grote brahmaanse leraren Alara en Uddaka ontmoette. Hij werd hun leerling en beheerste ongelooflijk snel de Veda’s en Upanishads. Toen de andere leerlingen hem ten slotte vroegen hun leraar te worden, besefte hij dat, hoewel hij alles had geleerd wat er te leren was over de mens en de kosmos, hij niet het antwoord had gevonden dat hij zocht, om te ontkomen aan samsara – de keten van geboorte en dood. Hij verliet zijn brahmaanse leraren en werd asceet, zijn lichaam kastijdend in de hoop dat als hij de greep van het lichaam op zijn geest zou verzwakken, hij zijn doel zou kunnen bereiken.
Na zes lange jaren, de dood nabij door vasten en mediteren, kwam hij tot de conclusie dat hij op deze manier het antwoord niet zou vinden en aanvaardde van een vriendelijke vrouw rijst en melk die ze hem aanbood. Langzaam herwon hij zijn krachten en toen hij een heilige vijgenboom zag, ging hij daaronder zitten om zijn innerlijk zoeken te hervatten. De hele nacht volgde hij in zijn bewustzijn de weg naar steeds grotere geestelijke hoogten, totdat hij de uiteindelijke verlichting bereikte en hij het aardse bestaan voor altijd kon verlaten als hij dat wilde.
Hij zag al zijn vroegere levens en besefte dat dit ogenblik de vervulling ervan betekende – dat ieder leven karmisch op het andere volgde. Hij overzag de geboorte en dood van alle schepselen in alle werelden en begreep de zich herhalende cyclus van het bestaan en de oorzaken van ouderdom, ziekte en dood. Bevrijd van de beperkingen van de illusie, aanschouwde hij in zijn verlichting de wereld zoals ze werkelijk is. Hij had de ondoorgrondelijke bron van de waarheid bereikt. Nu hij boeddha was geworden en toch het nirvana niet aanvaardde, overdacht Siddhartha dat, als hij terug zou keren naar de wereld en haar wijze van leven, waarin de mensen alleen zoeken naar wat hun begeerten bevredigt, niemand zou luisteren naar de Wet. ‘Het staat vast dat ik verloren ben,’ peinsde hij, ‘ik en al mijn medeschepselen.’ Maar de goddelijke gedachte trad zijn geest binnen: ‘O volmaakte! Breng uw Grote Wet naar buiten!’ Voortgaande op dit visioen, zag hij dat er enkelen zouden zijn die zouden willen luisteren en begrijpen en hij zei, ‘Ja, ik zal prediken! Wie luisteren wil kan de Wet leren kennen.’*
*Zie The Life of the Buddha (oorspr. titel: The Splendour of Asia, 1926), L. Adams Beck, blz. 133,135: zie ook Het Licht van Azië, Sir Edwin Arnold, zevende boek.
Boeddha sprak zijn eerste woorden over de Leer van de Wet (dharma) in het hertenpark van Isipatana bij Benares, waar hij een uiteenzetting gaf van de vier edele waarheden en het edele achtvoudige pad. Deze edele waarheden zijn, kort samengevat:
- Het bestaan is vol ellende;
- De oorzaak van deze ellende is begeerte;
- Deze begeerte kan worden vernietigd;
- De weg om deze begeerte te vernietigen is het edele achtvoudige pad.
Het edele achtvoudige pad omvat:
- juist geloof of inzicht;
- juiste gedachten of inspiratie;
- juist spreken;
- juist handelen;
- juiste middelen van bestaan;
- juiste inspanningen;
- juiste herinnering;
- juiste meditatie of concentratie.
De vier edele waarheden en het edele achtvoudige pad vormen de kern van Boeddha’s uiteenzetting van de dharma, die zich hoofdzakelijk bezighoudt met ethiek, met het leven en met de ideeën die aangewend kunnen worden om een einde te maken aan het lijden dat de mensen in de wereld ondergaan. De term dharma wordt op vele manieren en met verschillende betekenissen gebruikt. Het kan worden vertaald als wet, gerechtigheid, ethische leer, natuur, waarheid, en goed gedrag – de grondslag en geestelijke basis van alle dingen.*
*Zie Dhammapada, Harischandra Kaviratna, blz. 167.
Boeddha Sakyamuni (de wijze uit het geslacht Sakya) reisde van oord naar oord, verkondigde zijn leringen en stichtte de Samgha of kloosterorde. Hij zond monniken uit om zoveel van de dharma uit te dragen als ze zelf als waarheid hadden ervaren. Zijn geestelijke arbeid duurde 45 jaar, maar het zou nog vier eeuwen duren voor zijn leringen op schrift werden gesteld. Men zegt dat de monniken kort na zijn dood bijeenkwamen om vast te stellen welke van de aan Sakyamuni toegeschreven leringen werkelijk zijn eigen uitspraken waren, en om zich zijn juiste bewoordingen zo goed mogelijk te herinneren. Ongeveer honderd jaar later was er weer een bijeenkomst om na te gaan of er nog verdere informatie aan het licht was gekomen; er werden toen maar enkele correcties aangebracht.
Het leven van Boeddha is op zichzelf een voorbeeld van het pad van mededogen, van liefde voor al wat leeft, van zelfopoffering. Theologisch gesproken wekt Boeddha als historische figuur weinig belangstelling. Het gaat er niet zozeer om wie Boeddha was, als wel wat wordt bedoeld met de term boeddha. Oude teksten vermelden zeven boeddha’s, waarvan Boeddha Sakyamuni de zevende was. Latere teksten zinspelen op veel meer boeddha’s in deze en andere werelden, niet alleen in het verleden maar ook in de toekomst. Het begrip boeddha onderging een verschuiving van de historische Gautama naar het kosmische beginsel dat in alle boeddha’s tot uitdrukking komt. De Encyclopaedia of Buddhism maakt het als volgt duidelijk:
De historische boeddha is een voorlopige (avatara) verschijningsvorm (rupakaya) van boeddha, terwijl de wezenlijke boeddha de boeddha is van de waarheid en het wezenlijke, d.w.z. de dharma. . . . Het is dan ook door dit dharma te verwezenlijken, dat de boeddha’s uit het verleden, heden en toekomst de verlichting bereiken. Daaruit volgt dat de dharma de oorspronkelijke boeddha is en dat de boeddha de personificatie is van de dharma. Met andere woorden, de dharma wordt ontsluierd door middel van de persoonlijke vorm van een menselijke boeddha. – III, 371
We kunnen deze gedachte ook anders formuleren. Een onzelfzuchtig mens, die door mededogen wordt bewogen alle wezens te helpen op het pad van evolutie, roept, als hij de verlichting heeft bereikt, een zelfde meedogende reactie op in het kosmische buddhische beginsel. Dan wordt de mens daarvan de belichaming en is in die tijd een god op aarde, een boeddha.
Er zijn er die boeddha worden en niet meer naar deze wereld terugkeren. Er zijn anderen die de toestand van nirvana bereiken, en die door dat op te geven bodhisattva’s worden en werken voor het welzijn van al wat leeft. En dan zijn er die enkele uitverkoren boeddha’s, zoals in het geval van Gautama, die in bepaalde cyclussen onder de mensheid verschijnen als de belichaming van een aspect van het kosmische beginsel, adi-boeddha of boeddha-essentie, en die gedurende lange periodes leiding geven aan het lot van de mensheid. Bij de dood van Gautama de Boeddha werd zijn stoffelijk lichaam afgelegd, maar Boeddha Sakyamuni bleef in de innerlijke werelden voortbestaan als een nirmanakaya – d.w.z. een volledig mens, in het bezit van al zijn vermogens, maar niet belichaamd. In deze vorm zet hij zijn zending van mededogen, het waken over en beschermen van de mensheid voort, totdat hij wordt vervangen door degene die bestemd is hem op te volgen. Vanuit deze idee is bij sommige boeddhistische scholen de gedachte ontstaan dat de uitspraken en leringen van Boeddha ook na zijn dood doorgingen.
In de eeuwen die volgden op de dood van Gautama splitsten de boeddhistische monniken zich in twee hoofdrichtingen – de zuidelijke of theravada en daaraan verwante scholen, en de noordelijke of mahayana met haar verschillende onderafdelingen. De theravada of hinayana-boeddhisten accepteren als religieuze wetten alleen die leringen die in de eerste eeuwen na de dood van Boeddha werden goedgekeurd. Zij stellen dat men nirvana moet aanvaarden en niet langer onderworpen moet zijn aan samsara, of de cyclus van geboorte en dood. Bovendien werd er niet gezegd dat iedereen boeddha kon worden. Zo ontstond er een scheidslijn tussen arhatschap en boeddhaschap, en werd een arhat, een waardige, het uiteindelijke doel dat bereikt moest worden – een betrekkelijk nirvana.
Aan de andere kant waren de mahayana-boeddhisten flexibeler wat hun religieuze wetten betreft, en hun leer werd verschillende malen opnieuw geformuleerd als ze deel ging uitmaken van de cultuur van landen die haar accepteerden. Sommige filosofische termen hebben in verschillende scholen een enigszins afwijkende betekenis gekregen en soms werd de nadruk gelegd op nieuwe methoden van training, zoals bij de Zen boeddhisten. Een tweede verschil ligt in de mahayana-gedachte dat, omdat de essentiële natuur van Boeddha dharma is, en dharma of de boeddha-aard inherent is aan alle wezens, het voor al wat leeft en voelt mogelijk is om boeddha te worden. Daardoor ontstond het fundamentele begrip van de bodhisattva, dat van mededogen, liefde en altruïstische zelfopoffering voor alle schepselen.
Het boeddhisme verspreidde zich naar het Noorden en naar het Zuiden, terwijl het praktisch verdween uit India. De theravada trok naar de zuidelijke landen Sri-Lanka, Birma en Indo-China, Java en Sumatra, terwijl de mahayana-leringen zich verplaatsten naar China, Korea, Japan en Tibet, min of meer in deze volgorde.
Het boeddhisme waar de westerse wereld het eerst mee in aanraking kwam was de theravada of zuidelijke school. Haar starre interpretatie van de religieuze wetten en het streven naar een persoonlijk ontsnappen uit deze wereld vol leed, bracht de meeste Europese geleerden ertoe het boeddhisme als pessimistisch, negatief en atheïstisch te beschouwen. Deze mening heeft vele jaren stand gehouden, totdat de mahayana haar geloof in het Westen verspreidde en er tegelijkertijd boeken verschenen die in hoofdzaak het Zen- en het Tibetaanse boeddhisme behandelden. Het zich openstellen van het westerse publiek voor het bestaan van het mahayana bracht met zich de gedachte van mededogen, het beeld van liefde, dienstbaarheid en persoonlijke opoffering, en absolute verdraagzaamheid tegenover andere godsdiensten.
Het pad van verlichting is de kern van de boodschap van iedere verlosser, ofschoon maar enkele godsdiensten de nadruk leggen op het bereiken van het geestelijk doel ten behoeve van alle levende wezens. Waar begint het pad? Alle levens volgen het als de natuurlijke loop van de universele evolutie. Voor de mens komt er, omdat hij zelfbewust is, een speciaal moment waarop hij beseft dat hij zelf zijn evolutie kan leiden. Deze discipline ligt zelfs binnen het bereik van de minsten onder ons. Iedereen kan leren lief te hebben en te vergeven; dat we van deze waarheid onkundig waren, is juist de tragiek van deze eeuw. Het leed dat ontstaat door zelfzucht en hebzucht, die tot afgescheidenheid leiden, is bijna overweldigend. Maar het verbreken van deze door onszelf gesmede ketenen – de bekrompen en beperkte aspecten van onszelf – brengt vreugde en begrip als het gevolg van het ontwaken van de boeddha-aard in ons. Ons leven leren beheersen in harmonie met de groei en wording van alle schepselen, is het pad van mededogen, verlicht door opeenvolgende Boeddha’s, vanaf de dageraad tot de schemering van het universele bestaan.