Bioritmen
E.A. Holmes
De meesten van ons weten dat hun stemming het ene moment anders is dan het andere. Er zijn tijden waarin we ons in de zevende hemel voelen en andere waarin we in de put zitten. De moderne verklaring hiervoor is het bioritme, de theorie dat bepaalde stofwisselingsritmen constant zijn en deze staan bekend als inwendige klokken.
We kennen een stoffelijke cyclus, die zich elke 23 dagen herhaalt, een gevoels- of emotionele cyclus van 28 dagen, en een intellectuele cyclus van 33 dagen, en elke cyclus heeft zijn opgang en neergang. We zijn op ons best, lichamelijk, emotioneel en intellectueel in het midden van deze verschillende cyclussen en in ons dieptepunt aan het einde en begin van elke cyclus. Aangezien deze drie cyclussen niet samenvallen, volgen hun hoogte- en dieptepunten elkaar op onregelmatige wijze op, zodat elke dag een andere combinatie van de drie te zien geeft. Er zijn zelfs tabellen beschikbaar, die voor ieder van ons aangeven hoe we volgens ons bioritme moeten handelen en dat we niets moeten ondernemen op stoffelijk, emotioneel of intellectueel gebied tenzij de tabellen dat aangeven.
Iedere goede tuinier weet dat er een tijd is voor het poten van wortelgewassen en een andere tijd voor bovengrondse gewassen; en zelfs de meest sceptische ongelovige op het gebied van de astrologie moet toegeven dat de getijdenbewegingen van de oceaan gelijke tred houden met de maan, en dat maanziekte verband schijnt te houden met volle maan. Het zou dus erg onverstandig zijn te ontkennen dat we onderworpen zijn aan krachten die van buiten komen. Het is misschien goed nog eens te kijken naar die aspecten van onze constitutie – lichamelijke, emotionele, intellectuele – die door deze krachten van buiten zouden worden beïnvloed. Als met de intellectuele worden bedoeld de rationele processen van de hersenen – het verstandelijk denken – dan kunnen we zien dat de drie cyclussen alle betrekking hebben op het sterfelijk deel van ons wezen, dat deel dat bij de dood uiteenvalt. Ons onsterfelijk deel wordt door deze bioritmen niet beïnvloed.
Bestaat niet het gevaar dat we in de ban raken van onze tabellen, hetzij over bioritmen of astrologie, zodat we blind en doof worden voor de impulsen die uit ons onsterfelijk deel, het hogere zelf voortkomen? Een van de argumenten die astrologen gebruiken is: ‘Men vaart niet uit als men het getij tegen heeft.’ En heeft Shakespeare niet gezegd: ‘Er is een getijdenbeweging in menselijke zaken die, als men haar vloed benut, tot geluk leidt’? Dit kan men niet tegenspreken, maar veronderstel, veronderstel nu eens dat men een belangrijk menslievend werk te doen heeft – een dokter die een spoedoperatie uitvoert, een reddingsbrigade die uitvaart als de storm het hevigst is, of zelfs een zakenman die heeft beloofd op een bepaalde tijd belangrijke goederen te leveren. Vindt u dat deze mensen allereerst hun tabel moeten raadplegen en, als de tekenen ongunstig zijn, de patiënt moeten laten sterven, de schipbreukelingen laten verdrinken of op een gedane belofte terugkomen?
Er is terecht gezegd: ‘De sterren zetten aan maar dwingen niet.’ Aan welke invloeden die ons als winden uit de vier windstreken omringen, moeten wij toegeven? Is het niet mogelijk dat bioritmen ons, tenminste soms, uitdagen, met onze zwakheden te worstelen? Als we ze leren beheersen en er niet aan toegeven, kunnen we dan op die manier onze lichamelijke, emotionele en intellectuele natuur niet versterken – en onze onsterfelijke kern dichter naderen?