Een voorraadschuur van ideeën*
I.M. Oderberg
*Copyright © 1984 Wizards Bookshelf; overgenomen met toestemming. Uit: Symposium on H.P. Blavatsky’s Secret Doctrine, Proceedings, 21-22 juli 1984, blz. 46-9.
Er heeft zich een enorme verandering voltrokken in het denkklimaat sinds 1875 toen de Theosophical Society in New York werd opgericht. Deze verandering is merkbaar op het terrein van wetenschap, religie, literatuur en cultuur in het algemeen. In de Encyclopedie van Pears (61ste editie) lezen we in het hoofdstuk ‘Vooraanstaande persoonlijkheden’: de invloed van het werk van H.P. Blavatsky heeft geleidelijk het religieuze en wetenschappelijke denken van de eeuw gewijzigd. Met recht kan worden gezegd dat het de stoot heeft gegeven tot tendensen die nu waarneembaar zijn.
In 1888 werd haar meesterwerk De geheime leer gepubliceerd en daarin werd voorspeld dat er tussen 1888 en 1897 ‘een grote scheur in de sluier van de natuur zal worden gemaakt, en de materialistische wetenschap een doodklap zal krijgen’.1 Deze profetie werd o.a. bewaarheid door de ontdekking van de röntgenstralen in 1895 door Wilhelm Konrad Röntgen, en van het elektron door J.J. Thomson in 1897. De term ‘oude wijsheid’ die overal in dit werk wordt gebruikt voor de traditionele stroom van kennis, die zijn oorsprong vindt in het verre verleden, is nu een geaccepteerde uitdrukking.
Dr. Fritjof Capra, bekend natuurkundige en schrijver van De tao van fysica schrijft dat het heelal één ingewikkeld en ondeelbaar web van relaties blijkt te zijn, waarvan elk deel kan worden gedefinieerd door middel van zijn verbanden met het geheel.2 Deze samenstellende delen van de kosmos zijn nooit statisch maar werken onafgebroken op elkaar in, en zelfs wij zijn als waarnemers in wezen delen van het stelsel. Wat we waarnemen van onze alledaagse wereld is slechts de buitenkant van de werkelijkheid. Dr. Capra heeft het thema verder uitgewerkt in zijn latere boek Het keerpunt.
Deze ontwikkelingen stemmen overeen met de voornaamste begrippen van De geheime leer, waarvan de drie grondstellingen in het kort zeggen dat:
(1) de uitgestrekte, oneindige kosmos de beperkingen van het gewone denken ver te boven gaat; het kan daarom door dat denken, waarvoor het een ‘ondoorgrondelijk beginsel’ is, niet in woorden worden omschreven;
(2) het heelal dat we waarnemen de ‘speelplaats’ – het toneel of terrein – is van een eindeloze periodiciteit en van cyclische bewegingen die de manifestaties van het eeuwige leven vergezellen of daarvan de oorzaak zijn, zoals het regelmatig verschijnen en verdwijnen van sterren, werelden, planeten en hun bewoners;
(3) het heelal, met alles dat het bevat, één immens organisme is, waarvan de delen in graden van hiërarchieën of families van wezens functioneren, die alle op elkaar inwerken en dus met elkaar zijn verbonden. Alle zielen zijn in wezen identiek met de ‘universele overziel’ en het proces van evolutie van de ‘vonken’ of monaden van bewustzijn van alle entiteiten vindt plaats overeenkomstig de karmische wet gedurende een ‘cyclus van noodzakelijkheid’. (Karma, de term voor het oorzakelijke verband van de gebeurtenissen of de opeenvolging van oorzaken en gevolgen, is algemeen bekend geworden door de geschriften van H.P. Blavatsky, hoewel westerse geleerden van de 18de eeuw het al kenden door vroege vertalingen uit het Sanskriet.)
Deze drie grondstellingen houden in, dat bewustzijn alles doordringt en dat het door ons waargenomen heelal bestaat binnen het terrein van slechts één smalle band van het spectrum van energie/substantie van golflengte/frequenties die misschien onbeperkt is. We zien nu dat enkele astrofysici de mogelijkheid opperen dat er andere heelallen tegelijk met het onze bestaan, en dat we niet alleen toeschouwers zijn van universele verschijnselen, maar in werkelijkheid daaraan deel hebben. Professor Paul Davies3 zinspeelt op een soort ‘superruimte’ waarin alternatieve heelallen kunnen bestaan ‘parallel’ met het onze. Dit komt op merkwaardige wijze overeen met de ruimte in haar volheid, zoals die in De geheime leer tot uitdrukking komt, als er wordt gezegd dat er uit gebieden die ons waarnemingsgebied te boven gaan, energieën en substanties stromen naar ons ‘hoekje van de ruimte’. Stephen Hawking en andere astrofysici hebben onlangs de aandacht gevestigd op de mogelijke explosie van enorme hoeveelheden energie (‘witte gaten’), die vergelijkbaar zijn met of gelijk zijn aan de implosie van energie (‘zwarte gaten’) veroorzaakt door imploderende sterren.
Ook Prof. J.A. Wheeler4 heeft te kennen gegeven dat de werkelijkheid wellicht bestaat uit een ontelbaar aantal tegelijk bestaande universums in de superruimte. Andere natuurkundigen hadden dezelfde gedachte en zagen de zogenaamde ‘singuliere punten’ van tijd-ruimte als punten van in- en uitgang die deze verschillende heelallen verbinden, waarmee ze uiting gaven aan dezelfde gedachte als De geheime leer, als daar wordt gesproken over ‘laya-centra’ of neutrale punten. Als dr. Wheeler erop zinspeelt dat deze verschillende heelallen elkaar doordringen, doet dat denken aan de woorden van Blavatsky dat ze wel dezelfde plaats innemen maar niet uit dezelfde substantie bestaan. Op een andere plaats vraagt hij zich af of het heelal niet op een of andere vreemde wijze kan zijn ontstaan ‘door de deelnemers’. Hij legt er de nadruk op dat de belangrijke daad is eraan deel te hebben en dat de kwantummechanica de term waarnemer heeft vervangen door deelnemer ter aanduiding van de onderzoeker die niet langer wordt gezien los van zijn experimenten.
Uit deze moderne zienswijze kunnen nieuwe begrippen ontstaan over de grondslagen van de werkelijkheid. Dr. David Bohm geeft in zijn boek Heelheid en de impliciete orde5 te kennen dat die verschijnselen, die de wetenschappers in het verleden ertoe brachten de dingen gescheiden te zien, er ook op kunnen wijzen dat ze een deel zijn van één heel organisme. Dr. Bohm en andere natuurkundigen suggereren dat het bewustzijn er de oorzaak van is dat op ver uit elkaar liggende punten gelijktijdig verwante gebeurtenissen plaatsvinden. Dat het waarneembare heelal een eenheid vormt, wordt ook ondersteund door de theorie van de energievelden. Het energieveld van ons melkwegstelsel doordringt alles binnen het stelsel en strekt zich ver daarbuiten uit. Ons solaire veld kan worden gezien als een soort draaikolk in dat grotere veld, en het veld van onze planeet kan op zijn beurt worden gezien als een kleinere draaikolk in het solaire veld. Wij mensen kunnen, met alle andere schepselen op aarde, worden gezien als draaikolken in het aardse veld, of als miniatuur energievelden.
Sommige wetenschappers nemen aan dat er een geheimzinnig verband bestaat tussen kosmische gebeurtenissen en de samenstellende wezens, en dat het ‘mysterie’ ontstaat door onze kijk op hen. Het zijn op zichzelf staande individuen, maar ze functioneren ook als delen van grotere organismen. De geheime leer voegt daaraan toe dat dit kenmerkend is voor de entiteiten in het hele grenzeloze heelal; eenheden zijn gegroepeerd in families, waarvan de grondslag wordt gevormd door het Ene dat alle eigenschappen te boven gaat, de bron van het leven, zijn hartslag en voortdurende beweging. Dit beeld van een pulserend heelal is pas in deze eeuw door astrofysici ernstig in overweging genomen.
Als we ons tot het terrein van de godsdienst wenden, kunnen we zeggen dat zich sinds 1888 veel veranderingen hebben voltrokken. Er bestaan nu in veel vooraanstaande universiteiten van de westerse wereld cursussen in vergelijkende godsdienststudie. Prof. Sydney E. Ahlstrom van de Yale Universiteit geeft in zijn werk A Religious History of the American People6 een opsomming van en opmerkingen over de drie grondstellingen van De geheime leer. In het Westen zijn begrippen uit het boeddhisme, het gnostische christendom en de kabbala, naast andere uitingen van de oude wijsheid, nu alom verspreid. Vroeger waren ze het domein van wetenschappers en theologen, maar H.P. Blavatsky verzamelde ze, lichtte ze toe en bood ze het publiek aan. Aubrey Menen, een bekend schrijver uit India, die overigens niet sympathiek staat tegenover de theosofie, schreef in The Mystics7 dat het Westen vóór het werk van Blavatsky grotendeels onbekend was met het Indiase erfgoed.
Op het algemene terrein van de cultuur is De geheime leer een voorraadschuur van ideeën genoemd, niet alleen met betrekking tot de geboorte en evolutie van werelden en mensen, maar ook omdat het werk sleutels bevat voor het interpreteren van oude mythen. Dr. Denis Saurat, professor in de Franse letterkunde aan de Universiteit van Londen, het King’s College, wijdde in zijn Literature and Occult Tradition8 een lang hoofdstuk aan De geheime leer, die hij ziet als
een soort moderne samenvatting van het occultisme, waarin wordt gebruikgemaakt van gegevens die men in alle werken van deze aard aantreft sinds de Renaissance. . . . we hebben in mevrouw Blavatsky een waardevolle getuige: zij geeft ons in onvervalste, ruwe staat het enige materiaal uit de grote occulte steengroeve dat door de dichters kon worden bewerkt. Wat zij verwierp, kon met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid niet door de moderne geest worden opgenomen.
In een diagram geeft hij zevenentwintig belangrijke onderwerpen die hij in De geheime leer vond en die hij ook aantrof in een aantal overleveringen en bij enkele moderne dichters. Bijna een zelfde aantal vond hij in de werken van Hermes Trismegistus, de Zohar van de kabbala, bij William Blake en drie Franse dichters: Hugo, Lamartine en Vigny.
De schrijver Ernest A. Boyd legt in zijn Ireland’s Literary Renaissance9 de nadruk op de rol die de theosofen uit Dublin hebben gespeeld in de wedergeboorte van de Ierse literatuur van de vorige eeuw en hij noemt in het bijzonder Yeats die, evenals zijn goede vrienden George W. Russell (AE) en de Sanskrietgeleerde Charles Johnston, De geheime leer las toen het boek voor het eerst verscheen. Ze werden in de jaren tachtig van de vorige eeuw leerlingen van Blavatsky. Vlak voor hij in 1935 stierf, schreef Russell aan Seán O’Faoláin, een Ierse schrijver van aanzien, in antwoord op diens kritiek op Blavatsky: ‘De ware bron van haar invloed is te vinden in De geheime leer, een boek over de religies van de wereld, dat suggereert of onthult dat aan alle grote religies een eenheid ten grondslag ligt. . . . u zou u eens moeten verdiepen in het voorwoord van De geheime leer en dan zult u het geheim begrijpen van de invloed van die buitengewone vrouw op haar tijdgenoten’ – mannen als Sir William Crookes, de scheikundige, de astronoom Camille Flammarion en de antropoloog Carter Blake; ook geleerden op andere terreinen, zoals Émile Burnouf, de oriëntalist.10
Edward Carpenter, Engels schrijver en maatschappelijk hervormer, schreef dat het werk van Blavatsky ‘de komst’ signaleerde ‘van een felle reactie van het zelfvoldane commercialisme van het midden-Victoriaanse tijdperk en de voorbereiding van een nieuw heelal van de twintigste eeuw’. Dr. Tom Gibbons, docent in Engels aan de Universiteit van West-Australië, schreef in zijn Rooms in the Darwin Hotel11 dat H.P. Blavatsky en andere theosofische schrijvers intelligente lezers aantrokken omdat ze ‘de menselijke situatie presenteerden als iets dat samengesteld, betekenisvol en opwindend is’. Ze legden de nadruk op de betekenis van spirituele waarden en de vrije wil. Dr. Gibbons voegde daaraan toe dat aantrekkingskracht van de theosofische wetenschap hierin lag, dat ze religieus geloof verzoende met ontwikkelingen in de natuurwetenschap en beval haar aan omdat ze de deur opende tot de studie van niet-christelijke religies.
In Rusland ontdekte de eminente componist en pianist, Alexander Scriabin, in het begin van deze eeuw toen hij in Parijs was, de werken van Blavatsky en hij schreef aan zijn vrienden over De sleutel tot de theosofie, die hij in Franse vertaling had gelezen. Later werd hij een toegewijd bestudeerder van De geheime leer12. In 1922 werden er pogingen in het werk gesteld om zijn persoonlijke bezittingen, die na zijn dood in 1915 verspreid raakten, weer te verzamelen, en zijn exemplaar van De geheime leer werd teruggebracht naar zijn boekenkast in zijn laatste appartement, dat nu een museum is. Hij oefende invloed uit op de stichters van een van de meest dynamische bewegingen op het gebied van de moderne kunst: Wassily Kandinsky en Piet Mondriaan, die zich beiden bezighielden met theosofische ideeën. Kandinsky zegt in zijn werk Concerning the Spiritual in Art13(1912) dat H.P. Blavatsky de eerste was die het verband zag tussen de Indiase beschaving en de onze, en dat haar inspanningen het ontstaan tot gevolg hadden van ‘een van de meest belangrijke spirituele bewegingen, . . . een krachtig werktuig in de algemene atmosfeer, dat de bevrijding voorspelde van onderdrukte en wanhopige harten’. Nicholas Roerich, bekend kunstenaar en bestudeerder van het oosterse denken, was een vriend van Scriabin en introduceerde, met zijn vrouw Helena, de werken van Blavatsky in hun grote kring van studenten in Rusland, en na 1917 in New York. De gepubliceerde brieven van Helena Roerich bevatten veel aanhalingen uit De geheime leer, die ze in het Russisch had vertaald.
Dr. W.Y. Evans-Wentz, een pionier in het vertalen van Tibetaanse teksten, citeert de opvatting van de Lama Kazi Dawa-Samdup, nl. dat ‘ondanks de afwijzende kritiek op de boeken van H.P. Blavatsky daarin voldoende bewijs is te vinden voor de diepe kennis van de schrijfster van de hogere lamaïstische leringen, waarin ze zegt te zijn ingewijd.’14 John Godwin zegt in zijn Occult America15, waarin hij een beschrijving geeft van zijn onderzoek naar de vele groepen die in de laatste tijd zijn ontstaan en die aanspraak maken op ‘occulte’ kennis, dat de invloed van Blavatsky, hoe misvormd ook door verschillende mensen, zeer diep doorwerkt, ook al zijn haar woorden uit hun verband gerukt en door anderen als de hunne gepresenteerd, zonder de bron te erkennen.
Talbot Mundy, ‘de eerste schrijver van oosterse avontuurlijke verhalen’, schreef in zijn postuum uitgegeven werk I Say Sunrise16:
Men kan met stelligheid zeggen dat als alle critici van mevrouw Blavatsky, geen één uitgezonderd, hoe intelligent ze ook mogen zijn, een heel leven van gemiddelde duur zouden samenwerken en zich met uiterste inspanning en intelligentie op die taak zouden concentreren, ze nooit met elkaar zo’n meesterwerk tot stand konden brengen als De geheime leer.
Mevrouw Blavatsky beschreef en analyseerde de illusie waaraan we op een of andere manier moeten zien te ontkomen, tenzij we hopeloos verward willen blijven in de moeilijkheden, waarvan we onze staatslieden, wetenschappers en geestelijken de schuld geven – moeilijkheden die ze wetenschappelijk niet hebben kunnen oplossen. Ze werken slechts aan de oppervlakte van de illusie. Ze varen op haar golven of zinken eronder weg. Mevrouw Blavatsky verklaarde wat de golven zijn.
Deze studie is niet meer dan een schets van de zaden die De geheime leer bevat. Met het beschikbare materiaal zou dit essay gemakkelijk tot een dik boekdeel kunnen worden uitgebreid, dat een beeld zou geven van de nieuwe ideeën die in het wetenschappelijk onderzoek naar voren komen, van de filosofische tendensen, en de verruiming van religieus begrip en religieuze verdraagzaamheid. De belangrijkste impuls van De geheime leer is de universele band die alle wezens verbindt in een broederschap, omdat ze allemaal hun bestaan ontlenen aan één bron. Dit betekent dat het heelal en al zijn samenstellende delen bezield is, een opvatting die terrein wint onder de nieuwe natuurkundigen, die de bron van de kosmische verschijnselen zien in een allesdoordringend bewustzijn. Alle wezens zijn betrokken bij een in elkaar grijpende evolutionaire groei van vermogens en eigenschappen die het hele universum omvat.
Verwijzingen
- Blavatsky, H.P., De geheime leer, 1:677.
- Capra, Fritjof, ‘Modern Physics and Eastern Mysticism’ in The Journal of Transpersonal Psychology, 1, 1976; De tao van fysica, Bert Bakker, Amsterdam, 1983. Het keerpunt, Contact, Utrecht.
- Davies, Paul, Other Worlds: A Portrait of Nature in Rebellion: Space, Superspace and the Quantum Universe, Simon and Schuster, 1980; God and the New Physics, Simon and Schuster, 1983.
- Wheeler, J.A., K.S. Thorne, and C. Misner, Gravitation, Freeman, 1973.
- Bohm, David, Heelheid en de impliciete orde, Lemniscaat, Rotterdam, 1985.
- Ahlstrom, Sydney E., A Religious History of the American People, Yale University Press, 1973.
- Menen, Aubrey, The Mystics, The Dial Press, 1974.
- Saurat, Denis, Literature and Occult Tradition, vert. Dorothy Bolton, G. Bell and Sons, 1930.
- Boyd, Ernest A., lreland’s Literary Renaissance, Maunsel, 1916.
- Eglinton, John (W.K. Magee), A Memoir of AE, George William Russell, Macmillan; 1937.
- Gibbons, Tom, Rooms in the Darwin Hotel, University of Western Australia Press, 1973.
- Bowers, Faubion, Scriabin, A Biography of the Russion Composer, 1871-1915, Kodansha International, 1969.
- Kandinsky, Wassily, Concerning the Spiritual in Art, George Wittenborn, 1947.
- Evans-Wentz, W.Y., red., The Tibetan Book of the Dead, Oxford University Press, 1936.
- Godwin, John, Occult America, Doubleday and Co., 1972.
- Mundy, Talbot, I Say Sunrise, Milton F. Wells, 1949.