Theosophical University Press Agency

Reïncarnatie, een feit in de natuur*

G. de Purucker

*Ingekort uit Mens en evolutie, blz. 182-193.


Het geheim van het ontstaan van de mens ligt in het ontstaan van het heelal, in het ontstaan van de werelden. Wij, kinderen van het heelal, wezenlijke en onafscheidelijke delen ervan, moeten onontkoombaar de loop van dat heelal volgen, maar terwijl wij in het algemeen de wegen gaan van het heelal waarin we leven, doorlopen we toch ook, ieder voor zich, onze eigen bijzondere levenscyclus.

De evolutionaire cyclus van de mens voltrekt zich door middel van herhaalde incarnaties. Wanneer de periode van de dood of rust is bereikt en doorlopen, en er geen rust meer nodig is, keren we naar deze aarde terug om ons onderbroken werk te hervatten, ons verder te ontwikkelen, verder te evolueren. Het zijn deze vooruitgang, deze ontplooiing en uitstorting van energieën van het innerlijke scheppende leven, die we evolutie noemen. Op soortgelijke manier evolueren alle dingen in hun eigen sfeer en gedurende passende tijdsperioden.

In een bepaald leven verrichten we zekere handelingen, gebruiken we onze aangeboren krachten en reageren we op de prikkels van de natuur om ons heen; op die manier slaan we de zaden van ons handelen in ons karakter op, dat zich door het gebruik van deze innerlijke krachten wijzigt. Deze zaden moeten eens vruchten voortbrengen, zoals we nu de vruchten zijn van vroegere handelingen, vroegere gedachten, vroegere aspiraties die we wel of niet volgden. Het een is even belangrijk als het andere, omdat de zonde van het nalaten van bepaalde dingen in haar uitwerking dikwijls even ernstig voor ons karakter en het leven van anderen is als de zonde van het doen van bepaalde dingen, en in beide gevallen zijn wij verantwoordelijk.

De mens brengt door middel van zijn verschillende zichtbare of onzichtbare voertuigen, bijvoorbeeld zijn stoffelijk voertuig, zijn innerlijke krachten tot uitdrukking en geeft daarmee gehoor aan de stuwende kracht van zijn karakter. Dat is evolutie, een proces dat twee aspecten heeft: (1) de ontplooiing of ontwikkeling van de innerlijke krachten als reactie op (2) het grote aantal prikkels uit de wereld om hem heen. Op deze manier leert de mens, terwijl hij stap voor stap steeds hoger klimt, totdat hij vanuit zijn huidige stadium van onvolmaakte ontwikkeling ten slotte een toestand van goddelijkheid bereikt en elke ego een volledig zelfbewuste god, een tot volledige zelfexpressie gekomen god zal worden.

Maar is dit het einde? Is dit het hoogtepunt van zijn evolutionaire bestemming, dat door niets wordt gevolgd, het absolute einde van de werking van alle krachten en vermogens die hij ontvouwt? Nee, er is geen absoluut einde, geen definitief eindpunt.

De mens is essentieel een spiritueel wezen, een monade, om als illustratie de oude term van Pythagoras te gebruiken, die een eenheid, een individu, betekent. Hij is dus een centrum van bewustzijn, een leven-bewustzijn-centrum, dat in wezen eeuwig is omdat het tot die delen van het heelal behoort – de hogere werelden van de kosmos – die sterven noch verdwijnen. Het is wat we in de filosofie zuivere substantie noemen, en niet de samengestelde materie waaruit ons stoffelijk heelal is opgebouwd; het maakt deel uit van de meer etherische en onzichtbare delen van ons heelal die binnen en achter ons stoffelijk heelal van waarneembare verschijnselen liggen. Maar al zijn deze innerlijke en onzichtbare werelden de sferen waarin het zijn activiteiten ontplooit, in zijn eigen essentie is het veel hoger dan deze zijn, want het behoort in de kern of het hart van zijn wezen tot het goddelijke.

Wanneer voor deze monade, dit spirituele leven-bewustzijncentrum, de tijd komt voor haar wederbelichaming, is ze onderworpen aan een proces van vergroving of verstoffelijking van haar uiterlijke bekleedselen. Terwijl ze zelf op haar eigen gebied altijd een zuiver goddelijk wezen blijft, bekleedt ze zich niettemin in de lagere sferen met deze gewaden van licht, zoals ze zich aan onze mentale en psychische zintuigen zouden voordoen. Dit is geen beeldspraak maar werkelijkheid, want licht is substantie, al vertoont het zich aan ons als een energie, louter en alleen omdat het een substantie is van een hogere aard dan de materie van ons eigen stoffelijke gebied.

Wanneer de mens, als een ego-ziel of monadische straal, zo tot fysieke incarnatie komt, wordt hij in de stoffelijke wereld geboren als een klein kind, en na hier zijn loopbaan zo te zijn begonnen, volgt hij zijn levenspad op aarde. Wat is de drang die erachter zit? In het algemeen gesproken is het datgene wat hij in voorafgaande levens in zichzelf heeft opgebouwd en wat nu een uitweg, een voedingsbodem vindt. Op deze manier werkt een mens zijn karma uit.

De mens wordt ook sterk beïnvloed door het algemene karma van het ras waartoe hij behoort en door de algemene wet van de gevolgen, die betrekking heeft op het heelal waarin hij leeft. De verwezenlijking van al deze latente mogelijkheden die hij in zichzelf heeft ingebouwd, vormt zijn leven in elke incarnatie. Deze verwezenlijking beheerst dat wat men de strijd voor verbetering en het streven naar hogere dingen noemt. Wanneer de mens zijn weg in een bepaald leven heeft afgelegd, gaat hij zijn rustperiode na de dood in; en als deze rust op haar beurt is geëindigd, keert hij weer naar deze sfeer terug voor een nieuwe cyclus van activiteit, maar in elke nieuwe incarnatie doet hij nieuwe ervaringen op.

Sommige mensen hebben bezwaar tegen de leer van de wederbelichaming, die in het geval van menselijke wezens reïncarnatie wordt genoemd, en dat komt omdat ze deze niet begrijpen. Deze mensen schijnen te denken dat ze zullen terugkeren in hetzelfde oude lichaam dat zij tevoren hadden. Onbewust heerst in hun geest de gedachte dat zij dezelfde vroegere naam zullen dragen, dezelfde vroegere plaats in het leven zullen innemen, dezelfde vroegere moeilijkheden zullen hebben en hetzelfde als vroeger zullen doen. Nee.

In de eerste plaats komt het uiterst zelden voor, dat reïncarnatie plaatsvindt vóór er 1800 of 2000 jaar zijn verstreken – zo zelden dat we de uitzonderingen wel kunnen vergeten. Wat dat betekent ziet u aan de verschillen in de levensomstandigheden zoals ze nu in onze huidige wereld zijn en zoals ze ongeveer 2000 jaar geleden waren. Toch klagen maar weinig mensen erover dat ze in dit leven zijn; de meesten schijnen zich er sterk aan te hechten.

We komen niet in hetzelfde oude lichaam terug. We krijgen natuurlijk een nieuw lichaam. We komen niet terug in hetzelfde oude huis, dat tegen de tijd van onze terugkeer tot stof is vergaan en vergeten. Onze levensomstandigheden kunnen in onze volgende incarnatie veel beter zijn, maar ook veel slechter dan die van dit nu; want als we ons nu niet goed gedragen, nu we de kans hebben onze omstandigheden te verbeteren, zullen we daarvan zeker de consequenties moeten aanvaarden.

Ons heelal wordt beheerst door wet en orde; en dit woord karma geeft uitdrukking aan dit feit van universele harmonie en samenhang, dat zich manifesteert als dat wat wij wet en orde noemen. Alles wat we doen, alles wat we denken, is een scheppende oorzaak die ons en hen die ons omringen beïnvloedt, maar de zaden en vruchten van zulke gedachten en daden blijven niettemin in ons bestaan. Dit is algemeen bekend. In vorige levens hebben we voor onszelf schatten van geluk vergaard; maar we kunnen voor onszelf ook een schatkamer van een andere soort hebben opgebouwd, en datzelfde doen we ook nu in ons tegenwoordig leven. We zullen in onze volgende incarnatie een lichaam en een karakter bezitten, die exact het resultaat of het gevolg zijn van alles wat we in dit leven hebben gedacht en gedaan, slechts gewijzigd door gevolgen uit voorafgaande levens die tot dusverre nog niet tot uitdrukking zijn gekomen en nog niet zijn uitgewerkt.

Ik heb een bezwaar horen opperen van andere aard, dat in tegengestelde richting gaat, en wel het volgende: ‘De gedachte dat ik terugkom en een andere persoon zal zijn staat me niet aan. Ik wil mezelf zijn. Ik wil dit lichaam en niet een nieuw.’ Zij die dit bezwaar maken begrijpen het ook niet. In werkelijkheid zullen ze datzelfde lichaam behouden. Nu klinkt dit alsof het in strijd is met wat ik zojuist heb gezegd, maar dat is niet zo; het is een paradox.

In feite is ons lichaam samengesteld uit ontelbare levens, uit kleinere en lager ontwikkelde entiteiten, die niettemin lerende entiteiten zijn, net als wij. Ik kan daaraan nog toevoegen dat ook wij scharen van kleinere levens zijn, kleiner en minder ontwikkeld dan de kosmische entiteiten die veel groter zijn dan wij. Maar wat zijn die ontelbare levens die lager staan dan wij en die ons lichaam samenstellen? Blijven ze eeuwig zoals ze nu zijn? Nee, ze evolueren net als wij. Ze kwamen oorspronkelijk uit ons voort; ze zijn onze eigen kinderen; ze zijn wat we onze levensatomen noemen. Ze ontsproten aan ons; wij zonden ze uit en zullen ze weer ontmoeten als ze in onze volgende incarnatie bij ons terugkeren door de werking van de psychomagnetische aantrekking. Als ze zich opnieuw verzamelen, zullen ze ons voor onze volgende incarnatie een stoffelijke vorm verschaffen; en het lichaam dat we dan krijgen bestaat precies uit dat wat we nu en in onze vorige levens op hen hebben afgedrukt, door onze gedachten, onze daden en de gevolgen van onze gedachten en daden.

Het volgende lichaam dat we krijgen zal niet hetzelfde oude lichaam zijn dat we tevoren hadden; niet dezelfde Jan Smit of Marie de Bruin, volstrekt niet; want Jan Smit en Marie de Bruin zijn maar een naam en een vorm. Maar ons nieuwe lichaam zal bestaan uit diezelfde levensatomen waarin we in de voorafgaande incarnatie hebben geleefd en gewerkt en onszelf hebben geuit. Bedenk dat deze levensatomen niet alleen bestaan op dit stoffelijk gebied waar ons stoffelijk lichaam is, maar eveneens op de tussenliggende gebieden; dat wil zeggen op de astrale en emotionele, zowel als de intellectuele en geestelijke gebieden.

Door middel van deze levensatomen op alle verschillende gebieden, kan het ego-zelf dat uit de monade is voortgekomen, in de nieuwe incarnatie nieuwe lichamen opbouwen, innerlijke en uiterlijke. Het doorloopt alle tussenliggende gebieden en bouwt voor zichzelf uit dezelfde oude levensatomen die het tevoren had – zijn eigen kinderen die daar op hem wachten – een voertuig of lichaam, dat geschikt is voor elk van deze gebieden. Zo gaat het ook op het stoffelijk gebied waar het stoffelijk lichaam zich bevindt. Dit is de oorspronkelijke en juiste verklaring van de vaak verkeerd begrepen christelijke leer die de Opstanding der Doden wordt genoemd.

Nu zijn er, naar ons is gezegd, drie methoden van wederbelichaming en deze drie werken samen in volstrekte harmonie. Over de ene methode, die gewoonlijk reïncarnatie wordt genoemd, spraken de mystici onder de oude Grieken als van metensomatosis, wat wil zeggen opnieuw in lichaam na lichaam komen, ‘wederbelichaming’. Dit woord werd uit de Griekse mysteriën overgenomen door Clemens van Alexandrië, een van de eerste christelijke kerkvaders, zij het met bepaalde wijzigingen vanwege zijn christelijk vooroordeel.

De tweede methode is het proces dat men metempsychose noemt, wat wil zeggen weer in een ziel of psyche komen – ‘herbezieling’.

De derde methode, die de Grieken in hun mysteriën geheimhielden, maar waarop enkele van hun filosofen, zoals Pythagoras, Plato, Empedocles en later de neoplatonisten min of meer openlijk zinspeelden, of die ze onderwezen, is de activiteit van de monade, het spirituele vuur in de kern of het hart van ieder van ons. Deze monade manifesteert ons spirituele zelf, omdat ze dat spirituele zelf is, een centrum van bewustzijn dat de bron van ons wezen is, waaruit alle nobeler krachten en vermogens van haar eigen karakter in stromen voortvloeien die, als een eenheid beschouwd, de drang of stuwkracht of impuls achter alle evolutionaire vooruitgang verschaffen.

Allereerst is er dus de activiteit van de monade, het hoogste. Gedurende het proces van de incarnatie ontwikkelen de activiteiten van deze monade de tussenliggende natuur, die de ene ziel na de andere bezielt, en dat is de ware betekenis van dat oude Griekse woord metempsychosis; en deze zielen, aldus gesterkt, geïnspireerd en door de bezielende monade aangezet, bezielen lichaam na lichaam, wat metensomatosis is, of reïncarnatie, zoals het woord gewoonlijk en terecht wordt gebruikt.

De evolutie voltrekt zich dus langs drie algemene lijnen: de spirituele, de mentaal-emotionele, en de astraal-vitale; en het stoffelijk lichaam is het kanaal waardoor al deze in-gewikkelde vermogens, neigingen en krachten, zich op het stoffelijk gebied manifesteren, als het milieu op een bepaald moment of in een bepaald tijdsbestek passend en geschikt is om deze of die of een andere eigenschap of kracht of vermogen tot uitdrukking te brengen. Het samengaan van deze twee – de innerlijke drang, de stuwkracht, en een geschikt en passend milieu of werkterrein – betekent de ontplooiing, de manifestatie, de uitdrukking van die innerlijke krachten of vermogens.

De kracht van de leer van reïncarnatie ligt in de leer zelf, in het beroep dat ze doet op onze intellectuele vermogens en onze logica, in haar eigen overredingskracht, in de manier waarop ze vragen beantwoordt, in de hoop die ze geeft, in het licht dat ze op zijdelings erbij betrokken levensvragen werpt en indirect op de problemen van de stoffelijke wereld om ons heen. Door middel van reïncarnatie als een natuurlijk feit leren we de schoonheid van het innerlijk leven kennen, waardoor we groeien en een ruimer begrip ontwikkelen, niet alleen van onszelf, maar ook van de schoonheid die inherent is aan de harmonie van de universele wetten. Want achter alle dingen liggen schoonheid, geluk en waarheid.

Wat de mens kwaad, tegenspoed en ongeluk noemt, en de rampzalige verschijnselen van de stoffelijke wereld die zich soms voordoen, komen voort uit de botsingen tussen de wilsuitingen en de krachten van de verschillende scharen van onvolmaakte maar evoluerende wezens, en een van die scharen wordt gevormd door wat we collectief de mensheid noemen.

Wederbelichaming is een universeel feit omdat het een wet is, dat wil zeggen een onafgebroken en ordelijke werking van de natuur, die zich overal voordoet. Het heelal belichaamt zich opnieuw wanneer zijn loop is volbracht en nadat zijn daaropvolgende periode van rust voorbij is. Mensen doen dat eveneens; niet omdat reïncarnatie alleen voor hen geldt, maar omdat het hier om dezelfde fundamentele wet van beginnende en eindigende cyclussen gaat.

De wet van onze wederbelichaming is niet door een god in het leven geroepen. Ze is een intrinsieke functie van de natuur, en ze werkt alleen op die manier omdat ze op geen enkele andere manier kan werken en ze is niets anders dan een weergave van de leer van de gevolgen – gevolgen die voortvloeien uit in werking gestelde oorzaken.

Reïncarnatie, wederbelichaming

G. de Purucker


Uit het tijdschrift Sunrise sep/okt 1985

© 1985 Theosophical University Press Agency