De spirituele oorsprong van kinderen*
Thomas Armstrong
*Verkort en met toestemming overgenomen uit ‘Mothering’, zomer 1984. De heer Armstrong is doctoraal student in de Oost-West psychologie aan het California Institute of Integral Studies in San Francisco.
Kinderen. Wie zijn ze? Waar komen ze vandaan? Vragen als deze worden in het algemeen in onze cultuur niet gesteld, behalve door de kinderen zelf, die willen weten wat hun eigen oorsprong is. De antwoorden die door ouders, leraren en andere volwassenen in de maatschappij worden gegeven, hebben gewoonlijk betrekking op de conceptie, het proces van zwangerschap en de fysieke geboorte. Maar die verklaringen zeggen niets over de oorsprong van het bewustzijn. Ze slaan eenvoudig op materiële en biologische gebeurtenissen.
Iedere psychologie-school heeft een andere voorstelling van de wereld van het kind. Voor de gedragspsychologen is ze een tabula rasa, of een ‘schone lei’, waarop de gebeurtenissen in het leven worden gegrift als het kind opgroeit. Voor de volgelingen van Freud bestaat ze uit een groot aantal impulsen en prikkels die op de geslachtsdrift betrekking hebben, die in de loop van de ontwikkeling beteugeld en geleid moeten worden. Voor de cognitieve psychologen, waaronder Piaget, is ze een bundel zintuiglijk-motorische structuren, die zich ontwikkelen en ten slotte zullen rijpen tot het abstracte denken in de jeugdjaren. Volgens al deze modellen groeit het kind van het mindere naar het meerdere.
Het is wel zeker dat deze zienswijzen iets buiten beschouwing laten. Wat over het hoofd wordt gezien is dat deel van de kinderjaren waarover Wordsworth spreekt in zijn beroemde ‘Ode aan onsterfelijkheidsgedachten uit herinneringen aan de vroege kindsheid’:
Geboorte is slechts een slaap en een vergeten:
De ziel, die met ons oprijst, onze levensster,
Ging elders onder,
En komt van ver:
Niet in volledige vergetelheid,
Noch in volstrekte naaktheid,
Maar in een wolk van heerlijkheid zijn wij
Van God gekomen, ons Tehuis:
In onze kindsheid is de hemel ons nabij!
Als kinderen inderdaad reizigers zijn uit een andere plaats, dan zouden we, om ze volledig te kunnen begrijpen, hun stemmingen, hun gewoonten en hun uiteindelijke behoeften in deze wereld, ten minste enig idee moeten hebben van hun herkomst. En als we ze zo willen begrijpen, dan moeten we natuurlijk onszelf en onze eigen oorsprong begrijpen, want we zijn allemaal dezelfde weg gegaan, door de kinderjaren tot onze tegenwoordige staat van volwassene.
Theosofische schrijvers zien de natuur van het kind als een onsterfelijke, spirituele ziel, die neerdaalt in een stoffelijk lichaam en die, op weg naar geboorte, door vele gebieden van ervaring is gegaan. Voor de mystieke soefi geldt ook dat
de baby die op aarde wordt geboren, de geur van de hemel met zich brengt. In zijn uitingen, zijn glimlach, zelfs in zijn huilen horen we de zang van de hemelen. Het soefi standpunt is dat de zuigeling een balling uit de hemel is, en dat daarom huilen zijn eerste uiting op aarde is.
– Hazrat Inayat Khan
Er zijn in de laatste tijd enige tekenen in de academische en wetenschappelijke wereld die wijzen op een beginnende belangstelling voor deze dingen. Thomas Verny, een Canadese psychiater, gaf in The Secret Life of the Unborn Child [Het verborgen leven van het ongeboren kind] een verslag van verschillende wetenschappelijke studies, die aantonen dat de ervaringen van het kind in de moederschoot veel meer omvatten dan vroeger mogelijk werd geacht. Verschillende psychologen hebben experimenten uitgevoerd waarbij volwassenen, die werden teruggebracht tot de tijd van hun geboorte en zelfs daarvoor, uiting gaven aan levendige herinneringen die later door ouders, door dokters in de verloskamer en anderen werden bevestigd. Het meest fascinerende onderzoek van alle is wellicht gedaan door Ian Stevenson, een psychiater aan de Universiteit van Virginia, die tientallen kinderen van over de hele wereld heeft geïnterviewd en die allemaal over herinneringen aan vorige levens vertelden. Na hun herinneringen te hebben verzameld, reisde hij naar de dorpen waar zij volgens hen in hun vorige bestaan geleefd hadden, met het doel hun verhalen te verifiëren. In vele gevallen ontdekte hij verbluffende nauwkeurigheden in hun ‘herinneringen’ aan andere levens. Het ziet er naar uit dat het onderzoek van Stevenson, dat werd vastgelegd in wetenschappelijke geschriften en boeken, een geheel nieuwe dimensie geeft aan de studie van de ontwikkeling van het kind.
Dit nieuwe perspectief kan ertoe bijdragen dat bepaalde dingen over kinderen, waarvan de moderne psychologie en geneeskunde geen bevredigende verklaring kunnen geven, duidelijk worden. Bepaalde dromen, fantasieën en ‘verhalen’ die kinderen vertellen, kunnen in feite nauwkeurige verslagen zijn van ervaringen die ze op niet-aardse gebieden van het bestaan hebben gehad. Stevenson heeft erop gewezen dat de gedachte dat kinderen uit andere levensperioden afkomstig zijn, het mogelijk maakt te begrijpen waarom ze soms angsten, tegenzin of voorkeur hebben, waarvoor geen verklaring is te vinden in wat hen in dit leven is overkomen, en ook waarom ouders soms een sterke aantrekking of afkeer voelen ten opzichte van één van hun kinderen. Hij suggereert dat dit te maken kan hebben met het feit, dat ze in een vorige levensperiode een bijzonder hechte of stormachtige relatie hebben gehad.
Dit wijdere perspectief kan ouders helpen hun kinderen ‘los te laten’ en hun de kans te geven op te groeien volgens hun eigen unieke ritmen en groeipatronen. Het ondersteunt op empirische wijze de beroemde uitspraak over kinderen van Kahlil Gibran: ‘Zij komen via u, maar niet van u.’
De meeste spirituele en religieuze tradities zijn het erover eens dat we hier op aarde zijn met een doel, en dat kinderen geholpen moeten worden hun ego te ontwikkelen en zich thuis te gaan voelen in dit aardse bestaan. Maar tegelijk hebben kinderen er behoefte aan zich hun spirituele afkomst te ‘herinneren’, als een hulp om zich staande te houden in de beproevingen en moeilijkheden die ze hier op aarde kunnen ondervinden. Kinderen hebben een instinctieve herinnering aan ‘andere’ werelden. Dit komt misschien niet zo nadrukkelijk naar voren als de herinneringen uit een vorig leven waarover Stevenson rapporteert, maar het openbaart zich in het feit dat ieder kind wordt geboeid door sprookjes, die vaak op allegorische wijze de structuur van deze ‘andere werelden’ beschrijven waaruit het kind is afgedaald. Het uit zich ook in het spel, in dromen en andere vormen van fantasierijke en artistieke ervaringen.
Kunst, verhalen, muziek en andere vormen van holistische en spirituele opvoeding helpen kinderen ‘de regels van het spel’ te leren, zonder dat ze hun visioenen van een vroeger bestaan moeten prijsgeven. Als ouders met hun kinderen zouden spreken in de taal van mythe en sprookje, door het medium van dans, muziek en kunst en ook vanuit hun spirituele begrip van de mysteriën van het leven, dan zouden ze hen kunnen helpen bij het ‘zich herinneren’ en tegelijk bij het vinden van een plaats voor henzelf in deze soms vreemde, onbekende wereld.