Jaargetijden van de ziel
George Haynes
De afgelopen winter was ongewoon streng, zelfs voor iemand als ik, die 86 winters heeft meegemaakt. Zoals vele anderen van mijn leeftijd, was ik nauwelijks in staat mijn neus buiten de deur te steken. De ene koude dag na de andere ging voorbij en de sneeuw lag bergen hoog. Het leek bijna onmogelijk dat vogels en kleine dieren, en zelfs zaden en bollen en struiken zo’n koude tijd zouden kunnen overleven. Maar toch, toen de zon zijn reis naar het noorden begon en de sneeuw deed smelten naarmate hij hoger klom, staken de dappere kleine sneeuwklokjes zelfs voor de sneeuw geheel was gesmolten hun kopjes omhoog, gevolgd door de gele bloemen van de winterakonieten en de veelkleurige krokussen, en nodigden de vroege bijen uit hun honing te verzamelen. We voelden ons intens verheugd dat de natuur weer een winter had overleefd en dat een nieuwe lente voor de deur stond.
Ik besefte het wonder van de vernieuwing van het leven vanuit het laagste punt van de cyclus van de seizoenen en dat deed me denken aan de jaargetijden van de ziel: de kinderjaren en de jeugd als de lente van het leven, volwassenheid en het actieve leven als tekenen van de zomer, de vruchten en de oogst in de herfst, waarna de dood de ogen sluit voor de slaap en winter van de geest, die zich dan in een veilige duisternis bevindt, bevrijd van de tijdelijke last van wonden en waanwijsheden – en slechts karmische zaden achterlaat die, als de tijd daar is, op de juiste tijd zullen reageren op de grote levenszon, wanneer hij ontwaakt om een nieuwe ronde in de seizoenen van de ziel te beginnen.
Bij het overdenken van deze eindeloze gang van het leven in steeds groter wordende cyclussen van ervaring, schoot me een legende te binnen uit het mahayana-boeddhisme. Toen Boeddha in zijn reeks opeenvolgende incarnaties ten slotte het hoogtepunt van zijn ervaringen bereikte, was hij gereed het nirvana in te gaan voor zijn welverdiende rust en geluk. Maar voor hij dat deed keek hij om en zag hij achter zich miljoenen van zijn medemensen die nog worstelden in hun cyclussen van onwetendheid en lijden. Hij werd zo diep bewogen door mededogen voor hen dat hij omkeerde en afdaalde om een helper te worden van de velen. Dit is voor mij niet zomaar een legende, maar opnieuw een parabel van de waarheid dat de universele Schenker van het Leven een begeleidende invloed uitoefent op zijn menigvuldige kroost, en wel op elk naar de mate dat hij in staat is die tegenwoordigheid te omvatten en op te nemen.
Een soortgelijk voorbeeld van goddelijke zelfopofferende liefde voor wat Jezus noemde ‘de minste van deze mijne broederen’ wordt door Paulus beschreven in zijn brief aan de eerste christenen van Philippi. In deze passage zegt hij dat Christus stap voor stap afdaalt van godheid tot mens, van mens tot dienaar, van dienaar tot de dood, zelfs tot de dood van het kruis om ‘de ketenen van gevangenschap te verbreken’ en de mens in toenemende mate tot vrijheid te voeren.
In een gesprek dat ik onlangs had met een Japanse vriend, vergeleken we de boeddhistische en de christelijke religies en kwamen we tot de slotsom dat hun leringen een beeld geven van dezelfde werking van de Eeuwige die zich voortdurend geeft aan zijn kinderen door hun lot te delen, en zo demonstreert dat de Ene nooit van hen is gescheiden op hun lange gang door de seizoenen, maar voor altijd is verbonden met zijn eigen kroost.
Zou het misschien zo kunnen zijn dat het doel van de reis van de ziel door de cyclussen van de opeenvolgende ervaringen geen einddoel op zichzelf is, maar veeleer, zoals de meesters ons hebben getoond, een vrijwillige terugkeer tot het ritme van de natuur – om met onze jongere, nog zoekende broeders te delen wat wij misschien hebben geleerd van de jaargetijden van de ziel?