Theosophical University Press Agency

Een nieuwe kijk op het leven

I.M. Oderberg

Waar we ook kijken, in onszelf of ver buiten ons naar de verschijnselen van het heelal als geheel, overal zien we ritmische bewegingen; de hartslag is slechts een van zulke processen. Alles bijeen doen ze vermoeden dat energie en de manier waarop deze werkt, een transcendente kwaliteit bezit, een teken van leven dat in elk ding of elke entiteit van welke aard ook aanwezig is. Wat wekt het leven in het atoom, de wisselwerking van krachten in zijn samenstellende delen? Wat houdt het onderlinge evenwicht in stand tussen de planetaire en andere hemellichamen in hun roterende bewegingen? Kan een dergelijke precisie het gevolg zijn van toeval?

Een van de meest boeiende tendensen die voortvloeien uit het moderne wetenschappelijke onderzoek is de directe confrontatie met bewustzijn en wat daarmee samenhangt. Tot voor kort werd bewustzijn beschouwd als een gevolg van de werkingen van de stof en van energieën. Voor velen bleef de betekenis ervan beperkt tot gewaarwording, zoals in de gevallen waarin we zeggen dat we ons van dit of dat bewust zijn. Zelfs sommige woordenboeken beperken het tot een synoniem van gewaarwording, maar dit woord vertolkt niet de subtiele, subjectieve of spirituele betekenis ervan.

Op veel onderzoeksgebieden worden we geconfronteerd met nieuwe vraagstukken, zoals de verschijnselen in de ruimte, waarbij voorvallen tegelijk plaatsvinden in ver uiteenliggende gebieden en toch nauw met elkaar verbonden schijnen te zijn. Er is dan ook al gesuggereerd dat bewustzijn niet het gevolg is van waarneembare processen, maar al vanaf het eerste begin van de dingen aanwezig moet zijn geweest. Wat onder enkele wetenschappers een ‘bewustzijnsbeweging’ wordt genoemd, moet het opnemen tegen bepaalde orthodoxe opvattingen die sommigen van hun collega’s huldigen. Een recent artikel van Arthur M. Young1 over de vraag of de grondslagen van de wetenschap wel juist zijn, en dat min of meer de geschiedenis van deze beweging vertelt, biedt ook alternatieven voor de theorieën die voortvloeien uit het onderzoek naar het kleinste deeltje materie – waarvan men aanneemt dat het de bouwsteen van het heelal is.

In 1970 werd een verslag gepubliceerd van een conferentie van biologen, die in Alpbach in Oostenrijk werd gehouden.2 Verscheidene van de meest vooraanstaande geleerden in de wereld op dit gebied legden er de nadruk op dat door het zoeken naar het uiteindelijke deeltje, met uitsluiting van ander onderzoek, het terrein van de organismen als zodanig volkomen is verwaarloosd. Wat houdt alle delen van samengestelde entiteiten bijeen? Waarom schijnen deze eenheden op zijn minst enkele aspecten van hun autonomie op te geven om zich te verbinden tot, of deel te nemen aan een soort gemeenschappelijk leven? En veronderstelt verder een organisme niet het bestaan van een of andere organisator?

Francis Halzen en Alan D. Martin, twee wetenschappers die werkzaam zijn op het gebied van de deeltjes-fysica, hebben onlangs verklaard dat de wisselwerking tussen deeltjes, subdeeltjes en de rest, wordt ‘ingegeven door symmetriebeginselen.’3 Wie of wat bracht de symmetriebeginselen in de werkingen van de stof, of van de natuur? Roger Jones, een andere natuurkundige, ging minstens twee jaar geleden zelfs nog verder en zag de stoffelijke werkelijkheid, ruimte, tijd, stof en getal als ‘voornaamste metaforen’ of symbolen.4

Ilya Prigogine, Nobelprijswinnaar in 1977 voor zijn werk in chemische analyse, vreest dat we zo knap zijn geworden in het ontleden van de stof en van problemen tot in hun kleinste delen, dat we zijn vergeten hoe we ze weer bijeen moeten brengen: we moeten het hele leven opnieuw bekijken en het zijn en worden samenvatten in één proces. Zijn roep om synthese klinkt als een signaal vanuit het terrein van de psychologie. Enkele jaren geleden wees Roberto Assagioli, een leerling van Carl G. Jung, op het ten einde lopen van het tijdperk van analyse en het aanbreken van een nieuw tijdperk van synthese. In een artikel dat vlak voor zijn overlijden werd gepubliceerd, bevestigde hij dat in de alledaagse persoonlijkheid een ‘hoger zelf’ aanwezig is, waarop zijn patiënten een beroep konden doen zodra ze probeerden zich los te maken van hun psychische problemen. Hij had ontdekt dat zelfs door een dergelijk aspect in hun wezen te erkennen, veel werd bereikt.

Dit staat lijnrecht tegenover het denkbeeld dat het heelal en zijn samenstellende delen louter als een machine werken. Al is er in enkele gevallen succes geboekt door ze als een gesloten systeem te zien, het gaat dan toch slechts om een klein gedeelte van de universele werkingen die ons bekend zijn. Verreweg de meeste verschijnselen die tegenwoordig worden bestudeerd, hebben te maken met open systemen, waarin stof en energie schijnen ‘uit te wisselen met of te reageren op hun omgeving’. Prigogine wijst erop dat ‘biologische en sociale systemen stellig open zijn, wat betekent dat een poging ze te begrijpen in mechanistische zin, gedoemd is te mislukken’.5 Zijn opvatting van synthese geeft een beeld van de wereld als een spontane en zichzelf organiserende entiteit. De voornaamste ontwikkeling is naar een holistisch beeld van het heelal en wat daarin gebeurt.

Net als we denken dat de kosmos werkt door middel van vele energieën die samenwerken of soms ook met elkaar schijnen te wedijveren, wordt het duidelijker dat er in werkelijkheid maar één kosmische energie is, die zich op verscheidene manieren manifesteert overeenkomstig plaatselijke omstandigheden. Zo gaan we ook inzien dat de mensheid een organisme is dat uit eenheden bestaat – plus iets dat ons doordringt – sterk overeenkomend met ons lichaam, dat is samengesteld uit atomen en cellen die samenwerken ten behoeve van het geheel, en toch is elk ervan zelf een individualiteit. Als we erin slaagden onze wereld minder te zien als een conglomeraat van voorwerpen en meer als een wezen waarvan het stoffelijk omhulsel ons vertrouwd is, dan zouden we ons bewust worden van het identieke leven dat in de hele planeet klopt.

De oude Grieken spraken over een oudere Eros die voorafging aan alle godheden van de Olympus. Ze dachten dat het deze Eros was die met zijn aantrekkingskracht het hele universum bijeenhoudt en het hele wezen ervan in al zijn delen in stand houdt. De oudere Eros was de oorzaak van het verschijnen van de ene universele eigenschap na de andere, vanaf het kiemstadium, via groei tot volwassenheid; de innerlijke drang trekt zich terug als het afnemend getij, om weer terug te keren als een nieuwe geboortegolf, groei en wegebben, en steeds evoluerend tot een hoger gebied van ervaring. Hoe mysterieus en alomtegenwoordig is het bewustzijn, de innerlijke en ware bron van alle zichtbare verschijnselen! Het is de spirituele basis van het leven in het gehele heelal, voor zover ons denken en de spirituele essentie daarvan het kan zien. Door het bewustzijn en zijn werkingen zijn we aan alles verwant.

Verwijzingen

  1. In Re-VISION, lente 1984.
  2. The Alpbach-Symposium 1968, Beyond Reductionism, New Perspectives in the Life Sciences, 1970.
  3. Quarks and Leptons: An Introductory Course in Modern Particle Physics, 1984.
  4. Physics as Metaphor, 1982.
  5. Order out of Chaos: Man’s New Dialogue with Nature, 1984.

Artikelen van I.M. Oderberg


Uit het tijdschrift Sunrise mei/jun 1985

© 1985 Theosophical University Press Agency