Kuan-yin: godin van barmhartigheid, vriend van de mensheid
Eloise Hart
Ik hoorde voor het eerst van Kuan-yin via een vriendin. Ze was een oosterse souvenirwinkel binnengestapt en zag plotseling, toen ze langs rijen kunstvoorwerpen liep, op een plank achterin de winkel een beeldje dat zo prachtig was, zo spiritueel, dat ze er helemaal door werd gefascineerd en zelfs niet merkte dat de eigenaar van de winkel achter haar was komen staan, tot ze hem hoorde zeggen: ‘Kuan-yin; godin van barmhartigheid en vriend van de mensheid’, en vervolgens zachtjes, ‘niet te koop’. ‘Op de een of andere manier wist ik dat’, zei mijn vriendin, ‘en ik dacht ‘Dat hoeft ook niet. Ze is al van mij ... in mijn hart.’’
Sindsdien ben ik iets meer te weten gekomen over deze Chinese godin van barmhartigheid en liefde. In ons land is Kuan-yin meestal wel bekend bij kunstenaars, maar in het Verre Oosten, vooral in Japan, Korea, Tibet en China, is ze de geliefde personificatie van mededogen. Men treft haar afbeelding aan in huizen, tempels en in duizenden heilige plaatsen en grotten langs wegen en schaduwrijke meertjes. Mensen van alle leeftijden brengen er geschenken van bloemen en fruit, maar niet met het doel om om iets te vragen. Dat is niet nodig. Kuan-yin weet en doet, als een wijze en liefhebbende ouder, wat het beste is; ze doet dat met zachtmoedige aanwijzingen en hoeft nooit haar toevlucht te nemen tot straf of dwang. Van alle grote goden op aarde is ze ongetwijfeld de vriendelijkste en vrijgevigste.
Ontelbare volksverhalen beschrijven haar goedheid en elk inspireert op zijn eigen manier tot nobel handelen. Net als zij, proberen haar volgelingen anderen te helpen door iets te geven van zichzelf en van wat ze bezitten. Net als zij, vermijden ze enig ander wezen leed te veroorzaken want, zo zeggen ze, als er een worm wordt vertrapt, worden alle wezens vertrapt; als een enkele bij honing zuigt, zuigen alle wezens in de myriaden en myriaden heelallen honing.
Voor eenvoudige mensen is zij godin, moederfiguur, vriend, gids en beschermer; voor de filosofen vertegenwoordigt ze de goddelijke kracht van mededogen, die niet alleen de kosmos doordringt en alles in harmonie bijeenhoudt, maar die zich ook in allerlei vormen in deze wereld openbaart – soms door de spirituele aard van een enkeling, of van een reeks grote mannen en vrouwen. Toegewijden beweren dat ze vaak haar nabijheid voelen of haar persoonlijk zien. Of deze aanwezigheid fysiek is of een subtiele gedachtevorm die in een mystiek visioen wordt waargenomen, wie zal het zeggen?
De beelden en schilderingen van Kuan-yin zijn even verschillend als de kunstenaars die ze hebben gemaakt en even gevarieerd als hun ideeën over haar. Sommige zijn van hout en suggereren in alle eenvoud de levensstroom die alle wezens voedt; andere zijn van jade en leggen de nadruk op deugd; of van marmer, duurzaamheid en kracht; van porselein, onschuld en beweeglijkheid; terwijl die van bergkristal aan spiritualiteit doen denken. Vaak draagt ze een lang gewaad met een kap, en versieringen die haar deugden symboliseren; de meest populaire versie toont haar, staande op een groot bloemblad van de lotus. Haar hoofd, omgeven door een stralenkrans, is licht voorovergebogen alsof ze kijkt en luistert om iedere roep om hulp op te vangen. De vroegste sculpturen beelden Kuan-yin af als een jongeman met een lichte baard of snor, of tweeslachtig – en belichamen zowel de edelste mannelijke als vrouwelijke kwaliteiten. Maar van welk materiaal of in welke pose ook, haar houding is er altijd een van ‘voorname rust’.
Een Tibetaanse schildering uit de zevende eeuw vertolkt de gedachte van oneindige barmhartigheid als Avalokitesvara-Kuan-yin, met duizend armen om haar zegeningen te verspreiden. Gewoonlijk zijn twee armen voldoende en wordt de zegenrijke aard van Kuan-yin aangegeven door middel van verschillende voorwerpen die ze in haar handen houdt: in de ene een vaas met amrita, de nectar van onsterfelijkheid; in de andere een bundeltje wilgentwijgen, waarmee ze haar onuitputtelijk mededogen over haar volgelingen sprenkelt. Soms draagt ze een papierrol of een boek, symbool van de waarheid; of het wensvervullend juweel, het embleem van het wekken van heilige aspiraties. Als er een kind op haar schoot speelt, of kinderen aan haar voeten, symboliseren die niet alleen het nieuwgeboren en/of spirituele leven, maar ook moeder natuur, wier mysterieuze krachten voortdurend produceren, in stand houden en vernietigen en het leven in het hele universum vernieuwen. Haar handen rustend in haar schoot suggereren meditatie; als ze met de palmen naar elkaar zijn gekeerd zonder elkaar te raken, is dat eerbied voor alle wezens; als de vingers omlaag wijzen, duidt dat op het schenken van zegeningen; en als de rechterhand op de linker rust met de palmen omhoog, betekent dat beheersing over kwade geesten. Maar ongeacht de versieringen, de symboliek, of de houding, alleen al door de aanwezigheid van haar beeltenis wordt het hart geraakt. Dat is misschien de reden dat de Japanners en Koreanen geweldige beelden van Kuan-yin neerzetten op in het oog vallende plaatsen, zodat iedereen die op weg is naar en van zijn werk, wordt herinnerd aan de spirituele betekenis van onzelfzuchtige daden.
Wat, vragen we ons misschien af, is de oorsprong van het Kuan-yin begrip? De karakterisering van goddelijke weldadigheid als een algevende moeder, godin of madonna is universeel en zo oud als de tijd. Maar de voorstelling waarover we spreken, is de verpersoonlijking van een van de hoogste idealen van het mahayana-boeddhisme. De Avalokitesvara uit de oude Indiase geschriften werd Kuan-shih-yin en Kuan-yin (mannelijk en vrouwelijk) in China; en in Japan, Kwannon of Kannon. Alle hebben dezelfde betekenis: ‘De Heer die gezien, of gehoord wordt, van beneden’, wat betekent dat een spirituele energie zich duidelijk openbaart of dat het goddelijk zelf wordt waargenomen door het menselijk zelf. De vroege hindoe-literatuur karakteriseerde deze spiritueel-goddelijke energie als een ‘heer’ of bodhisattva, waarschijnlijk omdat men geloofde dat ze haar weg vindt via grote menselijke wezens.
De Indiase sutra’s vertellen dat Avalokitesvara werd geboren uit een lichtstraal die uit het rechteroog van Amitabha-boeddha scheen (amitabha betekent ‘ongemeten pracht,’ ‘grenzeloos licht’). Toen hij geboren werd hield hij een lotus in de hand en sprak hij de woorden: Om mani padme hum (Om, het juweel in de lotus), nu een populaire mantra die betekent dat het zaad of ‘juweel’ van het goddelijke in het hart van alle wezens woont. De lotus wordt vereenzelvigd met de omhoog strevende ziel die, net als de lotus, is geboren in het slijk van het wereldse leven en onbesmet omhoog groeit door de woelige wateren van mentale en emotionele conflicten, om ten slotte te bloeien in het goddelijk licht.
Leringen omtrent Avalokitesvara werden in China geïntroduceerd in de eerste eeuw van onze jaartelling als deel van de boeddhistische leer, en in Tibet in de zevende eeuw door Padmasambhava. Beide volkeren sloten het bodhisattva-ideaal in hun hart. De Tibetanen beschouwden Avalokitesvara-bodhisattva niet alleen als de aardse vertegenwoordiger van de Boeddha – die ongeveer zeshonderd jaar voor Christus leefde – maar ook als de hoofdbewaker van de dharma of de heilige Leer. De Chinezen vonden het echter moeilijk om de liefde, waarvoor de moeder-kind relatie tot voorbeeld diende, als een man voor te stellen en daarom veranderden zij Avalokitesvara in een vrouw! Dat gebeurde geleidelijk, en tegen de zevende eeuw werd over Kuan-yin gesproken als ‘Moeder van tien miljoen boeddha’s’ – de gedachte daarachter was dat uit de vrouwelijke kwaliteiten van zuiverheid, mededogen en hoogste wijsheid, boeddha’s worden geboren. Tegen de elfde eeuw was de figuur van de godin zo populair geworden, dat de mannelijke voorstelling zo goed als verdwenen was.
Volgens de overlevering was Kuan-yin ooit een gewoon mens, die het pad van wijsheid en dienen volgde, totdat ze na vele incarnaties het allerhoogste doel, nirvana, bereikte. Toen ze een even stil bleef staan op de drempel, hoorde ze een groot gejammer en geweeklaag dat uit de wereld opsteeg, alsof alle rotsen en bomen, insecten, dieren, mensen, goden en demonen luid protesteerden dat een zo deugdzaam iemand uit hun midden zou vertrekken. Zonder zich een moment te bedenken, keerde deze edelmoedige ziel terug, vastbesloten te blijven totdat ieder wezen zonder uitzondering haar zou voorgaan in nirvana.
Vastberaden riep ze uit: ‘Als ik in de toekomst de kracht zal moeten verwerven alle wezens tot zegen te zijn, moge ik dan nu worden begiftigd met duizend handen en duizend ogen.’ Onmiddellijk werd haar wens vervuld, en sinds dat moment is Avalokitesvara-Kuan-yin in zoveel verschillende vormen en in zoveel landen verschenen, dat het inderdaad lijkt alsof ze duizend ogen en duizend handen heeft om hen te helpen die in nood verkeren. Men zegt dat ze een licht is voor de blinden, een schaduw voor hen die verhit en moe zijn, een beek voor de dorstigen, een genezende kracht voor de zieken, vader en moeder voor hen die lijden, en een gids voor de wezens in de hel.
Mededogen doordringt alle werelden en woont in het hart van alle schepsels. Een Chinese commentator verklaarde onlangs: zoals ‘één maan haar stempel drukt op duizend stromen en al die duizend stromen die ene maan weerspiegelen, zo voedt één lente myriaden bloemen en al die myriaden bloemen zijn begiftigd met het wonder van de lente.’ De Kuan-yin-sutra zegt dat als men zich tot Kuan-yin richt, tot het innerlijk zelf dat een afspiegeling is van het goddelijk zelf, verandert een razend vuur in een stil meer; ketens die handen en voeten binden, worden losgemaakt; roofdieren vluchten en slangen verliezen hun gif.
In tijden van groot gevaar doen zich ‘wonderen’ voor; het lijkt erop dat Kuan-yin ons te hulp is gesneld, maar het is waarschijnlijker dat onze eigen innerlijke kracht ons heeft gered. Su Tung-p’o, de dichter uit de elfde, eeuw zegt ons: ‘Kuan-yin komt niet hierheen; ik ga niet daarheen; het water is in het meer; de maan is aan de hemel. Als het water helder is, verschijnt de maan; als de spiegel [ons denken] helder is, verrijst het beeld.’ Dit beeld, ons ontwaakte zelf, is wat de wijzen Kuan-yin noemen. Want als het zelf is ontwaakt en mededogen actief wordt, zijn we Kuan-yin – de incarnatie van barmhartigheid en liefde.
De beeldjes helpen ons dat in gedachten te houden. Ze spreken tot ons spirituele zelf. Hoe meer we ons bewust zijn in onze hogere natuur, en als spirituele wezens leven, hoe meer we met anderen meevoelen en ernaar verlangen hun pijn te verlichten. Dit anderen nabij zijn is door mystici eenwording genoemd en door de hindoes yoga. De Japanners spreken erover als de ‘volmaakte versmelting’, als het denken en de zinnen zwijgen, de mens in harmonie is met de natuur en de innerlijke geest opgaat in de kosmische krachten. De gedachte dat de transcendente krachten van het goddelijke ons allemaal nabij en vertrouwd zijn, of die worden voorgesteld als de zelfessentie, als een godin, of als een moeder, beschermer en vriend, heeft een grote aantrekkingskracht. Nog sterker geldt dat voor het besef dat de hele kosmos niets anders is dan het goddelijke. Deze gedachte was Kuan-yins bijdrage aan de boeddhistische metafysica volgens de Mahaprajñaparamita Hsin Ching sutra.* Hierin is opnieuw de fundamentele leer van Boeddha geformuleerd, dat er in de mens geen blijvend zelf is: ieder is slechts een samenstel van skandha’s, ‘bundels’ van lichamelijke, psycho-emotionele, mentale en spirituele energieën, die gedurende het aardse leven bijeen worden gehouden door ‘de schitterende straal van de innerlijke boeddha’.
*Sutra van het hart van de hoogste wijsheid.
Deze gedachte vormt de grondslag van het boeddhistische denken en toch geeft Boeddha in deze Chinese versie van de Hartsutra een diepere wending aan de leer: toen de bodhisattva Kuan-yin in diepe overpeinzing was verzonken, nam hij (zij) waar dat zelfs de skandha’s of bundels onbestendig zijn, leeg. In het besef dat ons lichaam vergaat, dat onze gevoelens en waarnemingen veranderen, dat ook onze wil en ons bewustzijn veranderlijk zijn, verkreeg Kuan-yin de verlichting, de erkenning dat ‘vorm niet verschilt van leegte, noch leegte van vorm. Vorm is leegte; leegte is vorm. Met gevoel, waarneming, onderscheidingsvermogen en bewustzijn is dat net zo.’
De leer gaat verder: hij die niet gehecht is aan het lichaam, verliest zijn angst voor de dood en komt zo een van de grote oorzaken van pijn en lijden te boven. Hij die ziet dat gevoelens leeg zijn en dat mentale begrippen veranderen, wordt vrij van andere oorzaken van lijden. Geleidelijk begint hij te beseffen dat hij een einde moet maken aan het karma dat door de lagere delen van zijn natuur wordt voortgebracht, zodat nieuwe samenstellingen van een edeler en spiritueler aard tot bloei kunnen komen; toch zullen zelfs deze te zijner tijd veranderen, verbeteren, grootser worden.
Kuan-yin, overeenkomstig haar gelofte: ‘Ik wil een hoeder zijn voor hen die geen bescherming hebben, een gids voor de reiziger, een schip, een wel, een bron, een brug voor hem die naar de andere oever zoekt’, wordt vaak de rol toebedeeld van gids voor de volgelingen die op weg zijn naar het ‘zuivere land’. Dit houdt niet in dat men ergens heen moet gaan. Volgens de Lotus-sutra is het zuivere land in onszelf. De altruïstische kwaliteiten die Kuan-yin vertegenwoordigt, zijn aanwezig in het hart van ieder wezen: ‘In alle hoeken van de wereld openbaart ze haar talloze vormen.’
Als we bewondering gevoelen voor het bodhisattva-ideaal en eer bewijzen aan het goddelijke, zelfs als dat gebeurt doordat we de aandacht richten op een beeld, dan betekent dat eerbied voor mededogen. Maar alleen bewondering daarvoor was niet genoeg voor de godin Kuan-yin. Zij wenste en kreeg duizend handen om de zegeningen daarvan te kunnen doorgeven.
Bibliografie
- Blofeld, John, Bodhisattva of Compassion, The Mystical Tradition of Kuan Yin, 1978.
- Koerber, Hans Nordewin von, ‘Kuan Yin, the Buddhist Madonna,’ The Theosophical Forum (19:1), July 1941.
- Purucker, G. de, Bron van het occultisme; De esoterische traditie.
- Suzuki, Daisetz Teitaro, Manual of Zen Buddhism, 1935.
- Tay, C.N., ‘Kuan-Yin: The Cult of Half Asia,’ History of Religions (16:2), november 1976.
- Zimmer, Heinrich, Philosophies of India, 1959.
Als er geen wind is, roei.
– Portugees spreekwoord