De mysteriën van het oude Ierland
Eloise Hart
Toespelingen op mysteriescholen, hun leraren, leringen en inwijdingen kunnen in de legenden en de symbolische kunst van veel oude culturen worden teruggevonden. In Ierland bijvoorbeeld waren de leraren zonder twijfel de goddelijke Tuatha Dé Danann die ‘uit de noordelijke eilanden van de wereld’ zouden zijn gekomen. Bedreven in alle kunsten en eveneens meesters in de esoterische wijsheid, heersten zij over Erin tot de sterfelijke Mileziërs arriveerden. Toen verspreidden zij zich. Sommigen reisden naar een land ‘onder de golven’, anderen namen bezit van de sídhe – de grotten en grotten in de heuvels van Ierland – en daarom sprak men over hen als ‘de mensen van de heuvels’, fer sídhe, uitgesproken als faar-sjie (fu).
Ook nu nog zijn er mensen die geloven dat deze ‘vredesmensen’ nog steeds bestaan, en dat zij een vreemde invloed ten goede uitoefenen; dat zij langs telepathische weg en in dromen contact hebben met mensen; en dat zij soms ‘bevoorrechte’ mannen en vrouwen overbrengen naar hun onzichtbare gebieden, waar zij visioenen en geheime kennis krijgen, en geschenken zoals feeënboeken, het tweede gezicht, of een ‘tong die nooit liegt’.
De verspreiding van de Tuatha Dé Danann zou kunnen slaan op het terugtrekken van leringen in een tijd waarin zij gevaar liepen verkeerd te worden begrepen en te worden vervalst. De leraren en leringen zijn ons echter in feite nooit onthouden, ze werden alleen verborgen achter symbolen en sagen, totdat zij die waardig waren werden omschreven als ‘de innemenden, vreeslozen en edelgeborenen’ ze opsporen, of tot het weer veilig is ‘geheimen – een pad van wijsheid – aan de wereld bekend te maken.’
Eén kenmerk van de beeldspraak van de mysteriën is dat iedere toespeling op het mystieke van toepassing is op de praktijk en zowel subjectief als objectief kan worden uitgelegd. Terwijl dus de prachtige beschrijvingen van feeënpaleizen waarschijnlijk betrekking hebben op waarheden en vermogens die kunnen worden verworven door degene die integriteit en spiritueel bewustzijn ontwikkelt, bestaan er tegelijk ondergrondse sídhe. Al zijn ze herhaaldelijk door vandalen geplunderd, toch bevatten ze nog altijd ‘schatten’ in de schikking van de ruimten en de graveringen in de grote stenen.
Dit geldt in het bijzonder voor Newgrange, Men erkent nu dat deze sídh, die een oppervlakte van ca. 4000 m2 beslaat, tot ongeveer 21 m oprijst vanaf de voet en wordt omringd door twaalf grote vrijstaande stenen, een van de oudste en vreemdste megalithische monumenten van Europa is. Of de ‘ingang op het oosten oorspronkelijk driehoekig was’ of niet en ‘of de stralen van de opgaande zon op bepaalde tijden van het jaar door de opening vallen en op een merkwaardige drievoudige spiraal schijnen die in de centrale ruimte is gegraveerd’ (Squire, blz. 137), zoals schrijvers in het verleden hebben beschreven en wat door onlangs verricht astronomisch onderzoek werd bevestigd; of de meester-magiërs van de Tuatha Dé Danann nu wel of niet hier woonden en volkeren van het Europese vasteland daarheen kwamen ‘om meer te leren van de mysteriën van Samothrake’, zeker is wel dat Newgrange veel meer was dan een grafkelder. De met zorg gegraveerde stenen bij de ingang, en de stenen die langs de bijna eenentwintig meter lange gang en zijn ruime centrale hal staan opgesteld; de drie voorvertrekken met hun altaarfonten; en de conisch gewelfde zoldering met de graveringen van godinnengezichten op de sluitsteen, wijzen erop dat dit eens een centrum moet zijn geweest waar de mysteriën van de dood en de wetten die gelden voor mens en kosmos onderwezen en ervaren werden zoals dat ook het geval was in de Hopi-kiva’s, de Egyptische piramiden en in de oude Elephanta-rotstempels in het westen van India.
Gegraveerde steen in Newgrange
De steeds terugkerende concentrische cirkels, spiralen, ineengevlochten lijnen en zigzagfiguren duiden op bekendheid met de mysterieleer over de onzichtbare werelden. Deze leer, die veelvuldig wordt geïllustreerd door zulke symbolen, wordt vaak voorgesteld als een hiërarchie van werelden die emaneren of voortvloeien uit een verheven wezen dat zich in het centrum van een reeks concentrische cirkels bevindt of op de top van een ladder of trap van afdalende, steeds minder etherische of meer stoffelijke toestanden. Deze treden corresponderen met de verschillende hemelen en hellen, woningen, of verblijfplaatsen uit de heilige literatuur. Iedere wereld is, zegt men, vol leven; elk heeft haar eigen dimensies van tijd en ruimte, haar eigen bergen en zeeën, tempels en huizen, flora en fauna. Zij doordringen elkaar, werken door onze stoffelijke wereld en omvatten haar zonder dat we dat weten, omdat hun trillingssnelheden of te snel of te langzaam zijn voor onze vermogens en instrumenten om ze onder normale omstandigheden waar te nemen. De hogere, meer intelligente wezens van elk van deze gebieden zijn de scheppers, leiders en leraren van de minder ontwikkelde entiteiten daarin. De lagere zijn de bouwers van vormen en lichamen en degenen die functies vervullen. Op vrijwel dezelfde manier zijn wij mensen de scheppers en leiders van ons veelzijdige psychische en fysieke wezen.
Ierse zigzagfiguren illustreren deze lering bijzonder goed. De ‘vleugels’ ervan duiden op de dualiteit van iedere sfeer; de top op het centrale punt waardoor de verschillende krachten vloeien van het ene niveau naar het andere. Zij stellen bij sommige inwijdingsrituelen ook de gangen voor waardoor de geest van de kandidaat komt en gaat – hetzij door de lagere en gevaarlijke, hetzij door de hogere en meer etherische gebieden. In de taal van de christelijke mysteriën wordt deze inwijdingservaring aangeduid als het betreden van een van de verschillende hemelen. Paulus zegt bijvoorbeeld:
Ik ken een volgeling van Christus die veertien jaar geleden tot in de derde hemel werd weggevoerd – in zijn lichaam of buiten zijn lichaam, dat weet ik niet, dat weet God alleen.
Maar ik weet . . . dat hij werd weggevoerd tot in het paradijs en dat hij daar woorden hoorde die door geen mens mogen worden uitgesproken. Van zo iemand wil ik hoog opgeven.
– 2 Corinthiërs 12:2-5
In Keltische legenden worden deze talrijke bovennatuurlijke werelden geacht tegelijk met de onze te bestaan en wij worden ze niet gewaar doordat ze zijn afgeschermd door een ‘nevel’ als gevolg van de beperktheid van onze waarnemingsvermogens. Hun ‘stille bewegenden’ zijn doorlopend hier, hoewel we ze niet kunnen zien. Dit verklaart voor de mystiek aangelegde boeren vele vreemde verdwijningen, gedaanteverwisselingen en ‘wonder’ genezingen en, dat mogen we er wel aan toevoegen, kwade geesten en spoken. Kunnen we misschien op deze manier de plotselinge verrukking of onredelijke angst verklaren die ‘uit het niets’ over ons kan komen? Wanneer we eenmaal begrijpen wat en wie deze verschillende krachten zijn, kunnen we leren ze te beheersen en op een goed doel te richten, zoals Shakespeare’s Prospero deed in De Storm.
Evenals de symbolische graveringen van de sídhe dienen om de intuïtie wakker te roepen en de heilige leringen te bewaren, doen de legendarische sagen van Ierland dit ook. Hun verhalen over reizen zijn vol aanwijzingen die doen denken aan onderzoekingen door de geest van de onzichtbare gebieden van de natuur tijdens verschillende graden van de inwijdingscyclus. De Reizen van Bran en Maeldúin bijvoorbeeld, verhalen in schilderachtige beelden de ervaring van de ziel als zij ten volle bewust door de hogere en lagere bovenzinnelijke werelden reist en door de mysterieuze regionen van de dood.
Van De Reis van Bran wordt aangenomen dat het een voorchristelijk verhaal is dat voor het eerst aan de hand van mondelinge overleveringen in de 7de eeuw n.Chr. werd opgetekend. Het vertelt over de reizen van de Ierse koning Bran vanaf de tijd dat hij voor het eerst ‘vreemde muziek’ hoorde en door een jonkvrouw naar een wonderlijk land aan de overzijde van de zee werd gelokt. Het land dat zij beschreef trok Bran onweerstaanbaar aan, want daar was vreugde en eeuwig leven, zeldzame schatten, mooie muziek, en geen verdriet, zorg, ziekte of dood. De volgende morgen al trok hij uit met drie groepen van negen metgezellen. Na twee dagen en nachten zagen zij over de golven in een strijdwagen de figuur van Manannán naderen, de Opper-Koning van de Tuatha Dé Danann, die na lange eeuwen naar Ierland terugkeerde, zo vertelde hij hun, opdat zijn zoon geboren zou worden. Mongan, zoon van Fiachna, zou hij worden genoemd, en
Hij zal de bewoners van iedere feeënheuvel in verrukking brengen,
Hij zal geliefd zijn in elk aanzienlijk land,
Hij zal geheimen bekendmaken – een pad van wijsheid
In de wereld, zonder gevreesd te worden.
– Reis van Bran, v. 52
Na het vertrek van de Grote Koning bereikten Bran en zijn bemanning eerst het Eiland van Plezier waar een menigte mensen hen stond aan te gapen en te lachen op een onzinnige manier. Ze lieten er een van hun mensen achter die aan het dwaze gedrag had meegedaan en trokken naar het Land van de Eeuwig-Levende Vrouwen, waar de koningin zelf hen welkom heette. Zij wierp Bran ‘een kluwen garen toe, pal over zijn gezicht’, die, toen hij zijn hand opstak ‘aan de palm bleef kleven’ en waarmee zij zijn boot in de haven loodste. Daar bleven zij ‘honderden jaren’ totdat een van de mannen heimwee kreeg en Bran, tegen de raad van de koningin in, voorbereidingen trof om te vertrekken. Maar toen zij naar Ierland terugkeerden, kenden de mensen hen niet, en de man die heimwee had sprong, ongeduldig als hij was, aan land. Op hetzelfde moment werd hij tot as. Verwonderd verzamelde zich een menigte en Bran vertelde hun over zijn avonturen. Toen nam hij afscheid en nadien werd er nooit meer iets van hem gehoord.
Newgrange in Erin: de ondergrondse structuur is te zien en het grondplan met de gang en de voorvertrekken (overgenomen uit Scientific American, juli 1980, blz. 80).
Dit verhaal komt zo sterk overeen met overwinnings- en avonturenverhalen van andere volkeren, dat men er zeker van is dat ook dit een mysterieverhaal is, bedoeld om de beproevingen en de wonderen van inwijding te onthullen aan degene die ze begrijpt. Hoewel het traditiegetrouw onmogelijk was om te onthullen wat er in werkelijkheid plaatsvond tijdens die heilige gebeurtenis, kan er toch veel worden vermoed door de zinnebeeldige legenden van de Griekse schrijvers te vergelijken met die van de druïdische, Egyptische en hindoe-mysterieverhalen. Op die manier leren we dat de neofiet in de lagere graden van de mysteriescholen zich vaardigheden eigen maakte en kennis verkreeg over wetenschappen en kunsten, in het bijzonder die welke verband hielden met de aard van de aardse en hemelse werelden en hun invloeden over en weer. Hij onderging ook een strenge disciplinaire training, die erop gericht was zijn spirituele vermogens te zuiveren en de ontwikkeling ervan te versnellen. Hij werd gewaarschuwd voor de gevaren die ieder bedreigen die probeert vorderingen te maken zonder gedegen training: krankzinnigheid – het irrationeel aangapen en lachen; of de dood – as. En hem werd ook verteld over de alles overstijgende heerlijkheid van het welslagen: de diepte van begrip en de toenemende kracht waarover hij zou gaan beschikken.
Als hij het aandurft verder te gaan, is het traditie dat de kandidaat een beschermde en besloten ruimte, zoiets als een sídh betreedt. Hij verlaat het lichaam en betreedt de onzichtbare ‘wereld van begeerte en illusie’ – in Brans reis gesymboliseerd door het Eiland van Plezier. Hier ontdoet het spirituele bewustzijn zich van de menselijke persoonlijkheid of de ziel, die ‘naar de kust wordt gestuurd’. Bevrijd van dit lagere ‘deel’ gaat de geest verder naar het Elysese ‘Land van de Eeuwig-Levende Vrouwen’. In Brans geval duiden zij en hun eeuwigdurende ‘vreugden’ op de wonderbaarlijke zegen van de hemelse sferen, waarvan de heerlijkheid, wanneer die ‘over zijn gezicht wordt geworpen’, Bran verblindt net als het zien van de Heer, Mozes verblindde. Maar niet lang. De draad van zijn spiritueel bewustzijn leidt hem veilig ‘naar de haven’, in de ‘werkelijke wereld’ waar het aardse bewustzijn verdwijnt. Reizen naar de ‘driemaal vijftig verre eilanden in de oceaan ten westen van ons’ in de Reis van Bran, en naar de ‘eenendertig eilanden en de twee wonderen van de zee’, in de Reis van Maeldúin, hebben kennelijk betrekking op andere toestanden van bewustzijn en zeggen iets over de eigenschappen van de nog etherischer sferen die hij betreedt.
In een verhaal, geschreven ‘voor de verheffing van de geest’, reist Maeldúin van het Eiland van Plezier naar dat van de Zwarte Treurders, naar Eilanden van Woeste Beesten, van Enorme Mieren, van Vogels die de zielen van gestorven kinderen zijn, van de Molen en de Reuzen Molenaar, van de Zwarte en de Witte, enz., allemaal kennelijk kleurrijke objectiveringen van de menselijke gedachten, gevoelens en opvattingen, en van de toestanden in de verschillende onzichtbare gebieden. Dan bereikt Maeldúin de hemelse velden, aangeduid door beschrijvingen van exotische ‘eilanden’ (werelden): het Eiland met een grote Vesting die men bereikt via een Glazen Brug waar een jonkvrouw de reizigers driemaal uitdaagt voor zij ieder bij zijn naam noemt en welkom heet; het Eiland met een Boog van Water, als een Regenboog, vol zalm (het Keltische symbool van wijsheid), die aan de ene kant oprijst en aan de andere kant neerdaalt; het Eiland met een Wonderfontein, die water, wei, melk, bier en wijn geeft; en nog veel meer eilanden.
Deze karakteriseringen schetsen heel knap de bewustzijnstoestanden en omstandigheden die de ziel tijdens haar postmortale reizen in de onzichtbare bovenzinnelijke werelden ontmoet en die de kandidaat tegenkomt als hij volledig bewust door de mysterieuze gebieden van slaap en dood trekt. In feite lijken ze zo sprekend op de beschrijvingen van de ervaringen na de dood zoals die in het Dodenboek van zowel Tibet als Egypte voorkomen, dat Alwyn en Brinley Rees, die samen met veel kennis van zaken het boek Celtic Heritage hebben geschreven, ervan overtuigd zijn dat deze Ierse ‘reizen’ fragmenten zijn van een mondeling doden-‘boek’. Het doel was in alle gevallen de angst voor de dood weg te nemen door de levenden mee te delen wat zij in het hiernamaals konden verwachten, en de nadruk te leggen op het belang van een goed gedrag als voorbereiding voor het toekomstige leven. Reïncarnatie was een grondleer bij de voorchristelijke Kelten, zoals Ceasar ontdekte, wat, in zijn opvatting, de verklaring was van hun ongelofelijke dapperheid in de strijd.
Maeldúins Reis beschrijft de stadia na de dood zoals die in vele heilige geschriften worden beschreven. De verschrikkelijke insecten en beesten duiden op de monsters die we in ons leven scheppen door onze angsten en begeerten en die de astrale gebieden bevolken die we na de dood betreden. Deze lagere gedachtebeelden lossen zich echter mettertijd op en het zielenbewustzijn treedt de hemelse rijken binnen van ‘goud, zilver, koper en kristal’ waar het eeuwenlang heerlijke dromen van vervulling mag dromen die zijn opgeroepen door de edeler aspiraties die we tijdens ons leven koesterden.
Tijdens de inwijding is de kandidaat getuige van deze verschillende ervaringen en neemt eraan deel om zich daarna verenigd met zijn nooit slapende geest, van zijn dromende ziel los te maken en hoger te rijzen. Door in ieder stadium een deel van zichzelf achter te laten, is hij in staat op te stijgen door de hemelse woningen die zo mooi beschreven worden in het Grieks-Egyptische Visioen van Hermes, totdat hij ten slotte het Eiland nadert met het wentelende Bolwerk van Vuur – het ‘goddelijke land waar de zonnegod verblijft’. Vandaar, waar hij de hiërarchische top heeft bereikt, het hoogst mogelijke niveau van menselijk bewustzijn heeft verworven, begint hij af te dalen. Terwijl hij zijn ‘bemanningsleden’ bij de verschillende ‘eilanden’ oppikt, keert hij naar de aarde terug als een meester van het leven, ‘geliefd in iedere feeënheuvel’, bevoegd om ‘geheimen’ te onderwijzen die we intuïtief kennen: dat het leven zich werkelijk altijd voortzet; dat er ‘een stroom van wijsheid’ bestaat, die bewaard is gebleven in symbolen en sagen en die de natuur voor ons uitstalt.
Bibliografie
- MacCulloch, J.A., The Religion of the Ancient Celts, T. en T. Clark, Edinburgh, 1911.
- Mayer, Kuno en Nutt, Alfred, The Voyage of Bran son of Febal, David Nutt in the Strand, Londen, 1895.
- Purucker, G. de, Beginselen van de esoterische filosofie, TUPA, den Haag.
- Rees, Alwyn en Rees, Brinley, Celtic Heritage: Ancient Tradition in Ireland and Wales, Thames and Hudson, Londen, 1961.
- Spence, Lewis, The Fairy Tradition in Britain, Rider and Company, Londen, 1948.
- Squire, Charles, Celtic Myth and Legend, Poetry and Romance, The Gresham Publishing Company, Londen, geen datum.
- Wentz, W.Y. Evans, The Fairy-Faith in Celtic Countries, Oxford University Press, Londen, 1911.
Oude culturen en hun spirituele tradities: Ierland