Theosophical University Press Agency

pagina achteruit Inhoud pagina vooruit

Theosofen en het gebed

Bid niet tot de goden, want al horen ze, ze mogen niet ingrijpen, want de goden zijn zelf gebonden aan de kosmische wet waarvan ze niet mogen afwijken. Onze gebeden komen voort uit onze onwetendheid en zwakheid: onwetendheid wat betreft onze meest wezenlijke behoeften en zwakheid omdat we anderen voor ons dingen willen laten doen die we, uit gebrek aan moed of wilskracht, zelf niet beginnen te doen.

Ik beklaag die arme zielen die in hun eenvoud geloven dat door tot de Almachtige God te bidden, hun gebeden zullen worden verhoord. Denk daarover eens na. Wat is de reden dat zoveel mensen graag bidden? Ze weten heus wel uit ervaring dat hun gebeden niet worden verhoord. Maar waarom ze graag bidden is omdat het vrede brengt; omdat het hun een gevoel geeft hun lasten op iemand anders te kunnen afwentelen en ook omdat het in het hart van de mens het onuitroeibare gevoel versterkt dat er geestelijke krachten bestaan die een geweldige – hoe zal ik het zeggen? – een geweldige constante activiteit in de wereld vertonen en dat we, door aan die wezens te denken, met hen in aanraking komen.

Ja, tot zover is het juist. En als elk gebed een vurig verlangen was om in nauwer contact te komen met die geestelijke krachten, zou het prachtig zijn. Maar nu een ander beeld: twee legers komen samen om elkaar af te slachten, te vernietigen en van weerszijden worden smeekbeden naar de Almachtige God gezonden voor de overwinning van het eigen leger. Ziet u daarin niet een afschuwelijke godslastering, een volkomen gebrek aan begrip van de goddelijke aard van de leiding van het heelal?

Het is het vraaggebed waarin theosofen niet geloven: het aan de Almachtige God vragen om stoffelijke en andere zegeningen die de vrager niet zelf probeert te verwerven uit luiheid of onverschilligheid tegenover zijn plichten. Zulke gebeden zijn vaak zonder meer immoreel, bedekt of zelfs openlijk; zoals wanneer men de Almachtige God bidt om zelfzuchtige voordelen ten opzichte van zijn medemensen.

Maar wat verlangt het menselijk hart naar mededogen, naar sympathie, naar schoonheid en naar een begrijpende handdruk van iemand anders; en door onze studie en intuïtieve ingevingen zijn we ons diep bewust van de levende werkelijkheid van grote geestelijke krachten in het heelal, die ons voortdurend omringen, en die onze oneindig trouwe bondgenoten en helpers zijn als we ernaar streven ons geestelijk en intellectueel tot hen te verheffen. Wij mensen hebben inderdaad iets dat zoveel mooier en edeler is dan bidden tot godheden die niet luisteren – iets dat veel dichter ligt bij ons hart en onze ziel, iets dat onvoorstelbaar mooi, zachtaardig, meedogend is, altijd luistert, altijd helpt: de broederschap van mededogen en wijsheid. Deze broederschap strekt zich boven ons mensen uit, in een ononderbroken keten, naar de chela’s en de meesters en verder naar de hoogste hoogten van de etherische ruimten. Ik weet niet hoever de hiërarchie zich uitstrekt, zeker zover als de hoogste hoogten van ons eigen melkwegstelsel; en het is deze trap waarlangs de chela, de discipel, omhoogklimt, steeds hoger en hoger. Het is een wonderlijke en occulte waarheid dat diegene die de handen vol mededogen naar achteren uitstrekt om hen die na hem komen te helpen, het hardst, het snelst omhooggaat. Is dat niet een ongekend wonder?

Deze helpers van de mensheid, de meesters en hun chela’s en zij die boven de meesters staan, bieden ons voortdurend de hulp van hun altijd medelijdende hart en hun kracht, die verbazingwekkend is maar ons toch overvloedig wordt geschonken. Zij zijn zeer wijs in wat ze geven, want hun hulp is slechts zelden bekend. ‘Laat uw linkerhand niet weten wat uw rechterhand doet.’ Ik zou u enkele dingen kunnen noemen die de helpers voor de mensheid doen, ongezien en onbekend, zelfs voor hen die hun meedogende gaven en weldaden ontvangen: het redden van levens op verschillende manieren; het voorkomen van rampen op velerlei wijzen; rampen, die niet kunnen worden verhinderd omdat ze door het egoïsme en het kwaad doen van de mensen zelf zijn opgeroepen, zo matigen dat de hardheid en scherpte ervan de mens minder treft. Zulke dingen worden voortdurend gedaan en wij mensen weten weinig of niets daarvan. We zien alleen de gevolgen. Daarom wordt deze hiërarchie van mededogen de beschermmuur om de mensheid genoemd.

De ladder die leidt naar de hiërarchie van mededogen wordt niet beklommen door egoïsten en luiaards die niet proberen hun eigen leven te hervormen. Het paradoxale is dat zij die het meest vragen in de regel het minst geven. Welk geschenk is groter dan het hart van de mens, dan hijzelf? Toon me iets dat edeler is dan dat; wat praktischer is en sneller tot resultaten leidt. Wat is er met de wereld van vandaag aan de hand? Mannen en vrouwen zijn in verwarring door hun eigen zwakheden; ze hebben zelfs niet de wilskracht één enkel pad een week lang of een maand, laat staan een jaar achtereen te bewandelen. Hun wil slaapt, hun denken is verzwakt door gebrek aan oefening en door te steunen op hulp van buitenaf; hun innerlijke geest krijgt geen kans zijn vleugels uit te slaan en omhoog te vliegen.

Als men zegt dat theosofen niet in het gebed geloven, begrijpt men de theosofische zienswijze niet. Maar de meeste gebeden zijn helaas smeekbeden, bedekt of openlijk, en zulk bidden verzwakt het karakter. Als ik de christelijke God Almachtig was, zou ik tegen iemand die zo bidt zeggen: ‘Zoon, de waarheid ligt in uw eigen hart verborgen. Ze is u geleerd. Ga op eigen benen staan en wees uzelf’.

Het mooiste gebed is als aspiraties in daden worden omgezet. Daaruit spreekt de ware man en de ware vrouw. Door de eeuwen heen hebben theosofen nooit bezwaar gemaakt tegen bidden als dat bestaat uit innerlijke aspiratie, de wil tot zelfregeneratie voor geestelijke zaken, en het omzetten van die innerlijke houding van de ziel in positieve daden op aarde. Waar dit ‘bidden door te handelen’ zich voordoet wordt het hele leven vervuld van het gebed van de avatara Jezus: ‘Niet mijn wil, maar de uwe geschiede’.


Wind van de geest, blz. 187-90

© 2022 Theosophical University Press Agency
Daal en Bergselaan 68, 2565 AG Den Haag