Wind van de geest
Er is één ding dat ik als jongen heb geleerd en goed geleerd en sindsdien is dat een van mijn beste vrienden, namelijk dat ik uit alles iets kan leren en dat, al laat ik ook maar een enkele dag voorbijgaan zonder mijn kennis uit te breiden, zonder mijn innerlijke leven in hoe geringe mate ook te verruimen en te verrijken, die dag in mijn leven een verloren dag is.
Te velen van ons zijn in slaap; we slapen en dromen. We dromen dromen en maar al te vaak zijn dat boze dromen, want ze zijn opwellingen uit ons lagere, persoonlijke en gauw zelfvoldane ego. Maar anderen onder ons dromen visioenen van onvergelijkelijke schoonheid – en ik bedoel niet alleen fysieke schoonheid, maar alle schoonheid: geestelijke en intellectuele, ja, ook de schoonheid van de verbazingwekkende natuur om ons heen. En telkens als we door een nieuw wonder worden getroffen, maakt dat ons iets wakkerder. O, wat zijn we in slaap, en wat beseffen we weinig wat we zijn en wat zijn we onbewust van de rijkdommen om ons heen die ons ten deel kunnen vallen als we dat willen! Want niets anders staat dat in de weg dan wijzelf. Niemand is zo blind als hij die weigert te zien; niemand zo doof als hij die weigert te horen; en aan de andere kant is niemand zo wijs als hij die elke nieuwe ervaring in het wonderlijke avontuur van het leven tegemoet treedt met het gevoel: daarachter wacht me een engel. Ik moet hem vinden; en leren wat die hemelse boodschapper mij wil zeggen. Dat geldt voor iedere ervaring.
Ik denk dat een van de schoonste dingen die de theosofie voor ons doet is dat ze de sluiers voor onze ogen wegneemt en onze oren opent, zodat als we zien, we wat meer zien en als we horen, we wat meer horen; tot we ten slotte beginnen te horen wat de stilte ons vertelt – de stem van de stilte, die voor ons de meest verheven, rijke en van wijsheid overvloeiende stem is. Theosofie zou slechts een klucht, slechts klatergoud zijn als ze ons niet wakker riep en ons tot iets meer maakte dan we waren. Dat is haar enige doel; en dat is het hele doel waarom we haar bestuderen: steeds meer verlicht, iets groter, iets ontvankelijker te worden.
Hier zien we precies wat het verschil is tussen een dier en een mens. Een dier ziet en weet niet, herkent niet; een mens ziet en begrijpt iets; een meester ziet en hoort en ontvangt de boodschap in haar volheid; en een god, hij die voortbrengt wat wij zien en horen – alle goden moeten hun licht uit nog verhevener werelden, gebieden, sferen van het universele leven ontvangen.
Als we dus onder ogen zien wat er nu in de wereld plaatsvindt, moeten we beseffen dat het geen toeval is, dat de dingen niet zomaar gebeuren, niet de blinde slagen van het noodlot zijn, maar dat ze het ontwikkelingsproces betreffen van komende gebeurtenissen. We moeten beseffen dat er achter die gebeurtenissen een kracht, een geestelijke kracht staat, een geestelijke macht. Alles werkt naar een verheven, een reeds voorbestemde afloop. Want ondanks het zielenleed en de droefheid die we in onze blindheid voelen, veegt de wind van de geest over de aarde; hij herschikt, herschept en brengt nieuwe vormen voort. En de pijn en het lijden die komen, komen uit onszelf voort, blinde mensen die we zijn, die niet willen deelnemen aan de majestueuze processen van de natuur en haar niet helpen, maar in plaats daarvan haar tegenwerken; en door haar tegen te werken lijden we.
Men kan zeggen: ‘We weten helaas niet hoe we in overeenstemming met de wetten van de natuur moeten handelen!’ Maar die opmerking is niet juist. Ze is een leugen, want sinds onheuglijke tijden is de mens geleerd dat recht recht is, goed goed en verkeerd verkeerd. Hoe kunnen we dan kiezen tussen wat goed en wat verkeerd is? Hier stuiten we op een moeilijkheid; niet een die echt bestaat, maar die wij scheppen. Het is niet goed geweld en dwang te gebruiken – de eerste wet luidt: ‘Gij zult niet doden.’ Schend die wet en men gaat in tegen de natuurprocessen. De menselijke geest erkent dit zelfs in de gewone gang van zaken en het heeft nu een plaats gekregen in onze rechtspraak, wat een echte vooruitgang betekent; want men vindt het niet meer vanzelfsprekend dat iemand die onrecht is aangedaan en die zich wil wreken, op zijn vijand afgaat en een gevecht op leven en dood begint. We gaan vooruit, want de tijd is voorbij dat iemand die weigert te doen wat hij zogenaamd aan zijn eer verplicht is, met schande overladen wordt uitgestoten. Onze ideeën zijn verruimd. Is er nu nog een man of een vrouw in de wereld die zou durven zeggen dat geweld, waarbij de overwinning misschien ten deel valt aan iemand die er minder recht op heeft dan een ander, de enige manier is om geschillen te regelen?
De manier om geschillen op te lossen is door te praten, door alles te weigeren wat van lagere aard is. Want wie het zwaard opneemt zal door het zwaard vergaan, zoals de avatara Jezus heeft gezegd. Misschien niet onmiddellijk, maar op de lange duur. Geschillen worden verstandig en rechtvaardig bijgelegd op basis van recht en redelijkheid, niet met de ijzeren vuist van geweld.
We vragen waarom we lijden. We vragen waarom deze dingen ons moeten overkomen. Uit onbekendheid met ons hogere zelf en uit gebrek aan volledig vertrouwen in de eeuwige wetten van het kosmische leven treden we op als wreker. Maar wie weet genoeg om een ander tot het schavot te veroordelen? Men onderkent deze beginselen tegenwoordig zo goed dat geen enkele beschaafde samenleving ze aanbeveelt. Allen willen rechtvaardigheid; allen willen hun verstand gebruiken. Waarom doen ze dat dan niet? En als ze dat wel doen, waarom volgen ze dat niet trouw? Zie de feiten onder ogen als u de reden wilt weten van het lijden en de pijn, de gruwelen en de ontstellende ontberingen die we ondergaan. Het is geen in of buiten de kosmos wonende God die deze afschuwelijke dingen over ons, zijn verblinde kinderen, brengt. Wij doen dat zelf.
Ik verkondig geen onlogisch pacifisme in die zin dat we ons zonder strijd aan alles zouden moeten onderwerpen; want de samenleving moet zich beschermen. Maar laat ze zich beschermen met die middelen die al door nationale en internationale wetten ter beschikking staan en waaraan de grootste en hopelijk beschaafdste landen van de wereld zich al jaren geleden hebben gebonden en trouw hebben beloofd. Maar als de beproeving komt horen we: ‘O nee, dit is een zaak die de eer van het land aangaat. Daarvoor zorgen wijzelf!’ Als er dan zware klappen vallen, als geluk en eer de vlucht hebben genomen, als gebrek en ellende in onze straten rondwaren, roepen we de hemel aan en zeggen: ‘Wat heb ik gedaan dat mij dit moet overkomen?’ Als er geen middelen waren om het recht te waarborgen en recht te doen, was het een andere zaak. Maar de middelen zijn er, erkende en aanvaarde middelen waaraan de zogenaamde staatslieden van onze wereld in een plechtig verdrag trouw hebben beloofd.
De wind van de geest die voor ons menselijke gevoel onstuimig, koud en snijdend over de aarde waait, is toch de wind van de geest die de nevels en illusies zal wegblazen; dan zal de mens eindelijk opnieuw vrede kennen, hemelse vrede, voorspoed en zelfrespect.
Al doet ons hart misschien pijn – en het zou onmenselijk zijn als ons hart geen pijn deed om wat onze medemensen overal doormaken – het is goed te bedenken dat we door te lijden kunnen leren, dat achter en na de gebeurtenissen van nu de dageraad gloort. Laten wij allen als mens, niet alleen als theosoof, doen wat we kunnen en bijdragen aan de komst van de nieuwe dag, waarop men zal inzien hoe dwaas geweld is en dan zullen rechtvaardigheid en gezond verstand en medegevoel in en om ons heersen. Zo niet, dan zal wat we nu doormaken zich herhalen, maar erger, waarna opnieuw een herhaling volgt van nog ernstiger aard dan de eerdere, enz., tot het einde van onze beschaving, tot onze beschaafde samenleving in vlammen en bloed verdwijnt.
Diegenen van u die zich ervan bewust zijn wat er op de muur staat geschreven doen er goed aan wakker te worden.
Mene Mene Tekel Upharsin!
Gewogen, gewogen, te licht bevonden – de Perzen!
De tragiek van de samenleving is dat ze het vertrouwen in een blijvende geestelijke kracht in deze wereld heeft verloren en dat het gezonde verstand zijn plaats heeft moeten inruimen. Ons hele universum is slechts schijn, een uiterlijke schil, een fysiek lichaam dat de geweldige krachten openbaart die aan de andere kant van de sluier van de natuur werken; en geen mens, geen halfgod of god kan deze krachten straffeloos geweld aandoen of tegenwerken. In deze wereld heersen wetten en vroeg of laat zullen de goden van hun azuren zetels neerdalen. Laten we ervoor zorgen dat ze tot ons komen als boodschappers van geluk en vrede en niet met vlammend zwaard om de geschonden onschuld te wreken.
Nu zegt u misschien: ‘U preekt als het te laat is.’ Maar dat is niet zo; want als we niet oppassen is het kwaad dat komt nog erger. Dit zijn dingen die de mensheid sinds onheuglijke tijden zijn verteld. De man die zei: ‘God en ik vormen een meerderheid tegenover de hele wereld’ was geen grootsprakige egoïst – als we begrijpen wat hij bedoelde.
Ik voelde een drang om te spreken over de wind van de geest die over de aarde waait. Hij zal alle valse lichten doven; de echte en heilige zullen des te helderder branden en voortbestaan. Maar oordeel niet. De dingen gebeuren niet in één dag. Misschien duurt het wel vijftig jaar voor we iets begrijpen van de innerlijke betekenis van wat ons nu overkomt: van het goede en het slechte; van het hoge en het lage; van het verhevene en het alledaagse. Maar dat wat ik de wind van de geest heb genoemd is helderziend in de hoogste betekenis. Hij is de geest van de aarde, zo u wilt, en zijn werkingen zijn volstrekt betrouwbaar. Al wat groots en onzelfzuchtig is zal leven. Deze wind zal wat vals en zelfzuchtig is niet alleen links laten liggen maar het misschien vernietigen. Stel uw volle vertrouwen in de goddelijke macht achter de natuur, leef in overeenstemming daarmee en de natuur zal u beschouwen als haar medewerker en haar meester en zich voor u neerbuigen. Wie van u oren heeft om te horen, hij hore!