15. Differentiatie van de soorten – ontbrekende schakels
Er bestaat een diepe, tot nu toe niet overbrugde kloof tussen wetenschap en theosofie over het vraagstuk van de oorsprong van de mens en de differentiatie van de soorten. De westerse godsdienstleraren verkondigen over dit onderwerp een theorie, gesteund door het dogma van een veronderstelde openbaring, die al even onmogelijk is als de theorie die de mensen van de wetenschap ons voorleggen. En toch staan zij die de godsdienst uitleggen dichter bij de waarheid dan de wetenschap. De waarheid ligt verborgen onder het bijgeloof in een Adam en Eva; en in de verhalen van Kaïn, Seth en Noach wordt de werkelijke geschiedenis van de andere mensenrassen vaag geschetst; hierbij is Adam de vertegenwoordiger van maar één ras. Het volk dat Kaïn verwelkomde en hem een vrouw gaf, behoorde tot enkele rassen die tegelijk verschenen met dat waarvan Adam aan het hoofd stond.
De oorsprong of het eerste begin van de mens kan niet worden ontdekt, al kunnen we wel weten wanneer en vanwaar de mensen van deze aarde hier kwamen. De mens heeft nooit niet bestaan. Als hij niet op deze aarde was, was hij op een andere bol, maar hij bestond altijd en zal altijd ergens in de kosmos bestaan. Terwijl hij zich steeds vervolmaakt en probeert het beeld van de hemelse mens te bereiken, is hij altijd in wording. Maar omdat het denken van de mens niet naar enig beginpunt kan teruggaan, zullen we met deze bol beginnen. Op deze aarde en op de hele keten van zeven bollen waarvan ze een deel is, verschenen gelijktijdig zeven mensenrassen, afkomstig van andere bollen van een oudere keten. En voor deze aarde – de vierde van deze keten – kwamen deze zeven rassen gelijktijdig van een andere bol van deze keten. Dit gezamenlijk verschijnen van zeven rassen gebeurt in de eerste en gedeeltelijk in de tweede ronde van de bollen. In de tweede ronde worden de zeven groepen wezens vermengd en hierna is het hun lot om in de volgende ronden geleidelijk te differentiëren, tot in de zevende ronde de oorspronkelijke zeven grote rassen opnieuw duidelijk gescheiden zullen zijn als typen van de mensheid die zo volmaakt zijn als in deze evolutieperiode mogelijk is. De zeven rassen zijn nu onderling vermengd en men vindt vertegenwoordigers van alle in de vele zogenaamde rassen van de mensheid waarin de wetenschap haar nu indeelt. De bedoeling van deze vermenging en de daaropvolgende differentiatie is dat elk ras kan delen in de vooruitgang en de kracht van het geheel, verkregen tijdens de vroegere groei op andere planeten en in andere stelsels. Want de natuur gaat nooit overhaast of onnodig te werk, maar bereikt de grootste volmaaktheid langs de zekere weg van vermenging, bezinksel en scheiding. En deze werkwijze was bekend aan de alchemisten, hoewel zelfs zij haar draagwijdte niet volledig begrepen.
De mens stamt dus niet af van een enkel paar. Evenmin is hij van een stam of familie van apen afkomstig. We kunnen niet verwachten een oplossing van dit vraagstuk te krijgen van godsdienst of wetenschap, want in de wetenschap heerst, zoals ze zelf toegeeft, verwarring, en de godsdienst is verstrikt in een openbaring die in haar boeken de opvattingen die de priesters verkondigen, tegenspreekt. Adam wordt de eerste mens genoemd, maar de bron waarin we het verhaal vinden, wijst erop dat andere mensenrassen op aarde moeten hebben bestaan vóór Kaïn een stad kon stichten. De Bijbel steunt de theorie van een afstamming van één mensenpaar dus niet. Als we een van de hypothesen van de wetenschap beschouwen en voorlopig aannemen dat mens en aap van eenzelfde voorouder afstammen, moeten we de vraag beantwoorden: Waar kwam die eerste voorouder vandaan? De eerste stelling van de Loge over dit onderwerp is dat zeven mensenrassen gelijktijdig op aarde verschenen, en de eerste negatieve veronderstelling is dat de mens niet van één enkel paar of van het dierenrijk afstamt.
In de verscheidenheid aan karakters en vermogens die in de geschiedenis van de mens achtereenvolgens optreden, komen de verschillen tot uitdrukking die gedurende andere en lang vervlogen tijdperken van evolutie op andere bolketens in de ego’s zijn ontstaan. Deze verschillen werden zo diep ingegrift dat ze gelijkstaan met aangeboren eigenschappen. De rassen van deze aarde brachten de vorige evolutieperiode door op de bolketen waarvan onze maan de zichtbare vertegenwoordigster is.
Het brandende vraagstuk over de verwantschap tussen de mensapen en de mens wordt door de meesters van wijsheid opgelost door te zeggen dat die apen, in plaats van onze voorouders te zijn, door de mens zelf werden voortgebracht. In een van de vroegste tijdperken van onze aarde verwekten mannen uit die tijd bij grote vrouwelijke dieren de mensapen, en in die mensaap-lichamen werd een bepaald aantal ego’s gevangen die ooit mensen zullen zijn. De overgebleven afstammelingen van de echte mensapen zijn de afstammelingen van die onwettige nakomelingen van de mens en zullen geleidelijk uitsterven, waarbij hun ego’s menselijke lichamen binnengaan. Deze lichamen, half-aap en half-mens, konden niet worden bezield door zuiver dierlijke ego’s, en staan daarom in de geheime leer bekend als ‘het vertraagde ras’, het enige ras dat niet valt onder het onwrikbare besluit van de natuur dat geen ego’s van de lagere rijken het mensenrijk zullen binnengaan vóór het volgende manvantara. Maar voor alle rijken lager dan de mens, behalve de mensapen, is de deur die toegang geeft tot het menselijk stadium nu gesloten, en alle ego’s in die lagere vormen moeten hun beurt in de volgende grote cyclus afwachten. En omdat de vertraagde ego’s van de mensapen-familie pas later in het mensenrijk zullen verschijnen, zullen ze op die manier worden beloond voor het lange wachten in dat ontaarde ras. Alle andere apen zijn voortbrengselen van het normale verloop van de evolutie.
Over dit punt kan ik het beste de woorden van een van de meesters van wijsheid citeren, waarin de esoterische antropologie van de geheime boeken als volgt wordt gegeven:
De overeenkomst tussen de anatomie van de mens en die van de hogere aap, die zo vaak door de darwinisten wordt genoemd als een aanwijzing voor een gemeenschappelijke voorouder, vormt een interessant probleem, waarvan de juiste oplossing moet worden gezocht in de esoterische verklaring van het ontstaan van de pithecoïde rassen. We hebben deze gegeven voor zover dit nuttig was, door mee te delen dat de reusachtige mensachtige monsters – de nakomelingen van menselijke en dierlijke ouders – werden voortgebracht als gevolg van de bestialiteit van de oorspronkelijke verstandeloze rassen. Naarmate de tijd verstreek, en de nog halfastrale vormen zich tot fysieke verdichtten, werden de afstammelingen van deze wezens door uiterlijke omstandigheden veranderd, totdat de soort, die in grootte afnam, uiteindelijk de lagere apen van het mioceen werden. Met hen herhaalden de latere Atlantiërs de zonde van de ‘verstandelozen’, terwijl ze zich deze keer daarvan volledig bewust waren. De gevolgen van hun misdaad waren de apensoorten die nu bekendstaan als mensapen. . . . Laten we in dit verband aan de esoterische leer denken, die ons zegt dat de mens in de derde ronde een reusachtige aapachtige vorm had op het astrale gebied. En er geldt iets soortgelijks voor het einde van het derde ras in deze ronde. Dit verklaart de menselijke trekken van de apen, vooral van de latere mensapen – afgezien nog van het feit dat laatstgenoemde door erfelijkheid een gelijkenis bewaren met hun Atlantisch-Lemurische voorouders.
– De geheime leer, 2:784, 783vn
Bovendien verzekeren dezelfde meesters dat de vormen van de zoogdieren werden voortgebracht in de vierde ronde, en wel na het verschijnen van de menselijke vormen. Er bestond daarom geen belemmering tegen vruchtbaarheid, omdat de wortelvormen van die zoogdieren niet ver genoeg af stonden om een natuurlijke barrière te veroorzaken. De tegennatuurlijke geslachtsgemeenschap in het derde ras, toen de mens nog niet het licht van manas had ontvangen, was geen misdaad tegen de natuur, want omdat hij geen verstand bezat, behalve in eerste aanleg, kon er geen sprake zijn van verantwoordelijkheid. Maar in de vierde ronde, toen het licht van manas aanwezig was, werd de herhaling van de daad door het nieuwe ras een misdaad, omdat ze werd verricht met volledige kennis van de gevolgen en tegen de waarschuwende stem van het geweten in. Het karmische gevolg hiervan, dat alle rassen treft, moet nog – op een veel later tijdstip dan nu – in zijn volle omvang worden ondergaan en begrepen.
Zoals de mens van een andere planeet naar deze aarde kwam, al was hij toen natuurlijk een wezen met heel grote vermogens voordat hij volledig in de stof verstrikt raakte, kwamen ook de lagere rijken in kiem en oervorm van andere planeten en zetten hun evolutie stap voor stap voort, geholpen door de mens die tijdens alle perioden van manifestatie in de levensgolf vooroploopt. De ego’s in die lagere rijken konden hun evolutie op de voorafgaande bolketen niet voltooien vóór de ontbinding ervan inzette, en nu ze hier zijn gekomen, gaan ze eeuw na eeuw vooruit en naderen geleidelijk steeds meer de menselijke staat. Eens zullen ook zij mens zijn en als de voorhoede en gids optreden voor andere lagere rijken op deze of andere bollen. En als ze van de voorafgaande planeet komen, brengen de eerste en hoogste klasse van wezens altijd enkele vormen van dierlijk leven, enige vruchten en andere producten mee, om hier als model of voorbeeld te dienen. Het heeft geen zin hier nu dieper op in te gaan, want omdat dit onderwerp onze tijd te ver vooruit is, zal het bij sommigen slechts de spotlust opwekken en bij anderen tot dwaasheid leiden. Gezien het feit dat de algemene vormen van de verschillende rijken zo werden overgebracht, moeten we vervolgens nagaan hoe de differentiatie van dier- en andere lagere soorten begon en werd voortgezet.
Dit is het punt waarop verstandelijke hulp en tussenkomst van een denkend wezen of van een groep denkende wezens absoluut noodzakelijk zijn. Die hulp en tussenkomst was en is een feit, want zonder hulp kan de natuur haar werk niet goed verrichten. Maar ik bedoel hier niet dat er een god of engelen tussenbeide komen en helpen. Het is de mens die dit doet. Niet de huidige mens, zwak en onwetend als hij is, maar grote zielen, hoogstaande en heilige mensen met een geweldige macht, kennis en wijsheid. Ieder mens zou nu weten dat hij ook zo iemand kan worden, als godsdienst en wetenschap niet onze zwakheid, onze aangeboren zonde en onze puur stoffelijke oorsprong zo hadden afgeschilderd dat bijna alle mensen denken dat ze een speelbal zijn van God of van een wreed noodlot, zonder enige hoop, of dat ze met een onterend en egoïstisch doel blijven zitten, hier en in het hiernamaals. Er zijn verschillende namen aan deze wezens gegeven die nu uit onze sfeer zijn verdwenen. Het zijn de dhyani’s, de scheppers, de gidsen, de grote geesten, en ze hebben nog vele andere titels. In de theosofische literatuur worden ze de dhyani’s genoemd.
Ze werken aan de zo overgebrachte vormen volgens methoden die aan hen en aan de Grote Loge bekend zijn, en door hier en daar iets toe te voegen of weg te nemen en vaak te veranderen, hervormen ze geleidelijk door zulke veranderingen en toevoegingen zowel de natuurrijken als het zich geleidelijk vormende grofstoffelijke lichaam van de mens. Dit proces wordt voornamelijk in het zuiver astrale tijdperk uitgevoerd dat aan het grofstoffelijke voorafgaat, want de impulsen die dan worden gegeven, zullen zeker in de daaropvolgende tijdperken doorwerken. Wanneer het punt halverwege de evolutie is bereikt, verschijnen de soorten op het huidige toneel, en noch het menselijk oog, noch onze instrumenten kunnen het verband met het voorafgaande ontdekken. Hedendaags onderzoek heeft bepaalde soorten herleid tot een punt waar, zoals wordt toegegeven, niet bekend is uit welke grondvorm ze zijn ontstaan. Neem bijvoorbeeld enerzijds ossen en anderzijds paarden; we zien dat beide hoeven hebben, maar de ene soort heeft een gespleten hoef en de andere maar één teen. Dit brengt ons terug, als we de oudste voorouder van elk van beide bereiken, tot dat punt halverwege de evolutie, en hier moet de wetenschap het opgeven. En hierover zegt de wijsheid van de meesters dat achter dit punt het astrale gebied van de oude evolutie ligt, waar de oervormen zich bevonden, waarin de dhyani’s door verandering en toevoeging de evolutie begonnen die resulteerde in de differentiatie in de verschillende families, soorten en geslachten op dit grofstoffelijke gebied.
De aarde, de mens en alle natuurrijken brachten een heel lange tijd, ongeveer 300.000.000 jaar, in een astraal stadium door. Toen was er geen grove stof, zoals we die nu kennen. Dat was in de eerste ronden, toen de natuur langzaam bezig was de voorbeelden op het astrale gebied, dat ook uit stof bestaat maar van een heel fijne structuur, te vervolmaken. Aan het einde van die reeks jaren begon het verhardingsproces, waarbij de menselijke vorm als eerste vast werd; en daarna speelden sommige astrale prototypen uit voorafgaande ronden een rol bij de verharding, hoewel ze eigenlijk tot een eerdere periode behoorden toen alles nog astraal was. Wanneer men die fossielen ontdekt, beweert men dat ze van wezens moeten zijn die in dezelfde tijd als het grofstoffelijke lichaam van de mens hebben bestaan.
Terwijl dit argument past in het kader van de andere theorieën van de wetenschap, wordt het slechts een veronderstelling als we het bestaan van het astrale tijdperk erkennen. Het zou ons te ver voeren verder in detail te gaan, maar we kunnen terloops opmerken dat noch de bij noch de tarwe hun oorspronkelijke differentiatie op deze bolketen konden hebben gehad, maar op een andere keten moeten zijn voortgebracht en voltooid, vanwaar ze naar deze werden overgebracht. Waarom dit zo moet zijn, laat ik open om over te speculeren.
Men zou tegen de hele theorie kunnen inbrengen dat de wetenschap de ontbrekende schakels [‘missing links’] tussen de oervormen van de astrale periode en de tegenwoordige fossielen of de levende soorten niet heeft kunnen vinden. Prof. Virchow zei in een lezing, gehouden in Moskou in 1893, dat het vinden van de ontbrekende schakel nog even veraf was als altijd, nog evenzeer een droom als altijd, en dat er geen werkelijke bewijzen beschikbaar waren om aan te tonen dat de mens van de dieren afstamt. Dit is volkomen juist, en de wetenschap zal met haar huidige methoden geen enkel soort ‘missing link’ ontdekken. Want al deze oervormen bestaan op het astrale gebied en zijn daarom voor het fysieke oog onzichtbaar. Ze kunnen alleen door de innerlijke, astrale zintuigen worden waargenomen, die eerst moeten worden geoefend om hun werk behoorlijk te verrichten, en zolang de wetenschap het bestaan van die astrale en innerlijke zintuigen ontkent, zal ze nooit proberen ze te ontwikkelen. De wetenschap zal het daarom altijd ontbreken aan middelen om de astrale schakels, die tijdens de lange periode van differentiatie op het astrale gebied zijn achtergebleven, te ontdekken. De bovengenoemde fossielen die zich bij wijze van spreken buiten het daarvoor bestemde tijdperk verhardden, zijn een uitzondering op de regel dat er geen ontbrekende schakels kunnen worden gevonden; maar ze leiden voor de wetenschap tot niets, omdat ze geen enkel van de benodigde feiten erkent.
Het doel van al deze differentiatie, vermenging en scheiding, wordt door een andere meester goed uitgedrukt:
De natuur streeft doelbewust naar het ontwikkelen van stof (die onverwoestbaar is) in anorganische vormen tot stof in organische vormen, en werkt langzaam maar onophoudelijk aan de verwezenlijking van dit doel – de evolutie van bewust leven uit onbewust materiaal.*
*The Occult World, 1885, blz. 131; Gecombineerde chronologie, De eerste brief van KH aan A.O. Hume, blz. 34.