Waar de rishi’s leefden
De rishi’s waren de barden, de heiligen, de grote adepten bekend aan de hindoes. Ze gaven in het verleden grote geestelijke impulsen. Men zegt dat ze soms reïncarneren en ooit op aarde onder de mensen hebben gewoond.
‘De wereld bestaat uit zeeën en eilanden. Want continenten zijn slechts grote door water omringde stukken land. Mensen moeten dus altijd op zee of land leven, tenzij ze in de lucht zouden wonen. Maar als ze in de lucht leven, zijn het geen mensen zoals wij ze kennen.’ Deze gedachten had ik terwijl het grote schip langzaam de haven van een klein eiland binnenstoomde en voordat het anker viel scheen het hele toneel te veranderen en het verblindende licht van het verleden scheen de donkere beelden van de huidige beschaving aan het gezicht te onttrekken. In plaats van op een Engels schip stond ik op een antiek voertuig, voortgedreven door een nu onbekende kracht, tot het lawaai van de ontscheping me weer wakker schudde.
Maar nu ik aan land was gegaan en op de heuvel stond die stad en baai overzag, kregen het vreemde licht en het merkwaardige voertuig weer de overhand over mijn zinnen, terwijl de volle majesteit van vergeten jaren vanuit de oceaan kwam aanrollen. Vergeefs worstelde mijn moderne opvoeding en probeerde zich te verheffen: ik liet het gordijn over het ellendige heden vallen.
Nu zingt het water zachtjes terwijl zijn golven tegen de kust rollen, en de zon die pas een uur geleden is opgekomen glanst op zijn oppervlakte. Maar wat is die stip daarginds aan de hemel? Ze komt naderbij uit het westen, gevolgd door een tweede en nog een, tot er boven de horizon honderden verschijnen en nu zijn er enkele zo dichtbij dat ze duidelijk zichtbaar zijn. Dezelfde vreemde voertuigen als die ik eerder had gezien. Als vogels vliegen ze door de lucht. Nu naderen ze langzaam, en enkele zijn al geland. Hun landing is zo zacht dat ze bijna menselijk lijken, schitterend en vakkundig zonder enige schok of weerslag. Mensen met een edel voorkomen stappen eruit en spreken me als vrienden toe, en een van hen, nog edeler dan de anderen, schijnt te zeggen: ‘Zou u over dit alles meer willen weten? Kom dan’; en hij gaat terug naar zijn voertuig dat daar staat als een vogel gereed om weg te vliegen.
‘Ja, ik ga mee’; en ik voelde dat heden en verleden één zijn; ik wist wat ik zou zien, en kon het me toch niet herinneren dan met een vaagheid die alle details uitwiste.
We betraden het snelle, intelligent aangedreven voertuig, dat toen opsteeg op de wijd uitgespreide armen van de lucht en weer snel naar het westen vloog, vanwaar het was gekomen. Het passeerde er nog vele die in oostelijke richting naar het Eiland vlogen, waar het water nog steeds zachtjes zong voor de zonnestralen. Langzaam rees de horizon en werd het Eiland achter ons door de zee aan het gezicht onttrokken. En terwijl we onze vlucht naar het westen voortzetten, vlogen veel meer door mensen gemaakte vogels ons voorbij, alsof ze haast hadden het zachtzingende water te bereiken dat tegen de kust van de uit zee oprijzende berg klotste, die we in het oosten hadden achtergelaten. Omdat we eerst daarvoor te hoog vlogen, hoorden we geen geluid van de zee, maar al snel bewees een vochtige damp, die me van het zilte diep in het gezicht sloeg, dat we daalden, waarop mijn vriend sprak:
‘Kijk naar beneden en rondom en voor u!’
Daar beneden bulderden en bruisten hoge woeste golven die naar de hemel reikten, enorme holten die een wereld verzwolgen. Zwarte wolken onttrokken de grote zon aan het gezicht, en ik zag dat de aardkorst werd omlaaggetrokken naar haar eigen onderaardse diepten. Ik wendde me tot de meester en zag dat hij mijn onuitgesproken vraag hoorde. Hij zei:
‘Een cyclus is voltooid. De grote barrières die de zee tegenhielden, zijn door hun eigen gewicht bezweken. Van deze kwamen en komen wij.’
Sneller vloog onze vogel en ik zag dat een groot eiland ten onderging. Wat van de kust was overgebleven brokkelde nog steeds af en verdween in de muil van de zee. Er stonden dezelfde soort luchtwagens als waarin ik me bevond, alleen waren ze donker en zonder glans. Vergeefs probeerden ze met hun gezagvoerder op te stijgen, verhieven zich langzaam, vielen dan neer en werden verzwolgen.
Maar nu zijn we voortgesneld tot waar het water het land nog niet overstroomde en zien we dat maar een klein aantal glanzende luchtwagens hier en daar wachten, terwijl hun gezagvoerders de machtige donkere wagens van de mannen die in het rood gekleed zijn binnengaan en onbruikbaar maken – mannen van wie de enorme en verbazingwekkende lichamen slapen als onder invloed van de damp van een verdovend middel.
Terwijl deze grote rode mannen slapen, voltooien de vlugge snelle gezagvoerders met zonkleurige jassen het vernietigingswerk. En nu, hoe snel we ook kwamen, hebben de wateren ons ingehaald, de zoute adem van de alles verzwelgende diepte jaagt over ons heen. De zonkleurige gezagvoerders stappen in hun lichte luchtwagens en stijgen met een zwaai op en laten de nu ontwakende slapers snel achter zich. De geweldige, roodgeklede reuzen horen het geraas van de wateren en voelen de om hen heen rollende koude golven. Ze stappen in hun wagens, om slechts te ontdekken dat al hun pogingen vergeefs zijn. Al snel draagt de afbrokkelende aarde hen niet langer en allen worden door een aanstormende golf overspoeld en in de muil van de zee getrokken. De verraderlijke oceaan heeft het laatste spoor van het Eiland opgeëist met een gebrul alsof hij zich in de overwinning verheugt.
Van al de rode reuzen ontsnapte er slechts één, en langzaam maar zeker voer zijn wagen omhoog, alsof hij aan de zonkleurige mannen, die als vernietigers waren opgetreden, wilde ontkomen.
Toen liet mijn gezagvoerder een luide, heldere, doordringende toon met een wonderlijke kracht weerklinken en een honderdtal schitterende, snelle wagens, die zich naar het oosten spoedden, keerden terug. Nu vervolgen ze de zware, omvangrijke, langzaam bewegende wagen van de reuzen, omringen hem en schijnen zijn aanvallen te ontwijken. Dan klinkt opnieuw die toon van mijn meester, terwijl onze wagen roerloos op zijn vleugels hangt. Het was een teken dat onmiddellijk werd gehoorzaamd.
Eén schitterende, kleine, scherp gepunte wagen wordt direct op het voertuig van de rode reus gericht. Voortgedreven door een kracht die die van een snelle kogel overtreft, doorboort hij de ander. Zelf is hij ook gebroken en valt met zijn slachtoffer op de golven. Bevend staarde ik naar omlaag, maar mijn gezagvoerder sprak vriendelijk:
‘Hij is veilig, want op het teken stapte hij op een andere glanzende wagen over. Al de rood geklede mannen zijn nu verdwenen, en deze laatste was de slechtste en de grootste.’
We gingen opnieuw naar het oosten door de zoute nevel en de mist, tot het heldere licht al snel weer straalde en het Eiland oprees uit de zee terwijl het zacht zingende water tegen de zon mompelde. We stapten uit, en terwijl ik me omdraaide, verdween de hele vloot van snelzeilende wagens, en daar ontvlamde aan de hemel een heldere strook zonkleurig licht dat zich tot de volgende letters vormde:
‘Hier leefden de rishi’s vóór de kalkrotsen van Albion uit de golven oprezen. Ze waren, maar zijn niet meer.’
En luid, helder en doordringend klonk die toon die ik had gehoord in de snelgewiekte wagen. Ze maakte me diepbedroefd, want de heerlijkheid was voorbij, en voor de toekomst bleef slechts wat het lot zou beslissen.