De huid van de aarde
Het koude materialisme van de negentiende eeuw verlamt het gevoelsleven en doodt de mystiek. Zo begaat het een dubbele misdaad, omdat het de mens ervan weerhoudt en allerlei bewuste wezens verhindert de ladder tussen hemel en aarde te bestijgen. Als schrijver van deze verhalen voel ik me veilig achter het schild van de redacteur van het tijdschrift waarvoor ik schrijf, want als bekend werd dat ik geloof dat andere wezens dan de mens door de verstandelijke ontkenningen van deze eeuw worden beïnvloed, zou het leven mij snel tot last worden. De onwetendheid is in deze tijd zo groot, dat ze niets merkt van noch zich bekommert om het gekreun dat weergalmt door de spelonken van moeder aarde, vele meters onder haar oppervlakte. En ze zal zich er niet om bekommeren voor haar verachting voor wat ze bijgeloof noemt, haar ondergang zal hebben veroorzaakt, en dan . . . zal een ander tijdperk zijn aangebroken en een andere mensheid zijn verschenen.
Eeuwen geleden was dit anders op ons Heilige Eiland. Toen berustte wat we nu bijgeloof noemen op kennis, die nu is vervangen door een schaamteloze minachting voor alles behalve de empirische classificatie van een aantal feiten; een glorierijk erfdeel werd opgegeven, eenvoudig om de grenzen van onze onwetendheid vast te stellen. Maar ik zal in het verleden duiken en het heden vergeten.
Zeven maanden waren voorbijgegaan sinds het moment waarop ik in de beeldengalerij stond en het evenbeeld van een geliefde vriend zwart zag worden en zag verdwijnen; en nu op de dag waarop ik de diamantberg zou passeren, bereikte me ’s morgens het nieuws dat hij zijn opdracht ontrouw was geworden, overweldigd door ijdelheid en haar duistere metgezel, twijfel.
Dus wachtte ik op het vastgestelde uur op de boodschapper. Ook nu schenen de witte stralen van de maan de kamer in, onthulden de maankalender – die op een eigenaardige manier op vloer en wanden was aangebracht door een chemische bewerking die alles onzichtbaar liet, tenzij het licht van de maan erop scheen als deze voorbij de veertiende dag van haar omloop was – en wezen door tekens, bleek en koud, aan dat het de zeventiende dag was. Ik keek naar de kalender, geboeid door de symbolen die in het zilveren licht zichtbaar werden, hoewel ik jarenlang elke maand hetzelfde had gezien. Maar nu onthulde zich, terwijl ik toekeek, een nieuwe combinatie van onze oude magische kunst. Af en toe leken er wolken over de vloer te rollen en op deze rustte de aarde zelf. Dit had ik nooit eerder gezien. Zeven keer zag ik dit aan mij voorbijgaan, en toen voelde ik dat de zwijgzame boodschapper naast me stond. Ik draaide me om en zag hem daar op dezelfde manier staan als toen hij me uitnodigde de galerij te bezoeken.
‘Kent u dit beeld niet?’ zei hij.
‘Nee, het is mij alles onbegrijpelijk.’
‘Het is het teken dat u naar de achter de galerij gelegen zaal van de aarde moet gaan. Kijk nog eens nauwkeurig naar de rollende bol op de wolken en zeg me wat u ziet.’
De woorden leken niet uit de mond van de man te komen maar vanuit zijn aura alsof de lucht vol geluiden was. Maar ik volgde de aanwijzing, staarde naar het beeld en zag het oppervlak van de mystieke bol bewegen, en dat myriaden wezentjes erdoorheen drongen.
‘Het is tijd’, zeiden de klanken overal rondom het onbewogen wezen. ‘Dit is het teken. We zullen gaan.’ En hij ging weg.
Ik volgde hem, terwijl hij me voorging naar het gebouw en door de beeldengalerij waar de gezichten nog steeds in stilte veranderden en de zachte muziek weerklonk. Graag had ik daar enige tijd doorgebracht om de magische beelden te bekijken, maar het was alsof ik door een koord achter mijn gids aan werd getrokken. Toen we bij het andere einde van de galerij kwamen, was er voor het oog niets zichtbaar dan een blinde muur, maar de boodschapper ging erdoorheen en was verdwenen. Bang stil te blijven staan, omdat ik geen weerstand kon bieden aan het onzichtbare koord dat me voorttrok, liep ik tegen de muur. Een kort moment van onzekerheid en met ingehouden adem ging ik erdoorheen; het was slechts een wolk, of wat damp – en ik stond aan de andere kant. Ik draaide me om en verwachtte nog door die immateriële muur heen te kunnen kijken, maar merkte dat deze voor het oog ondoordringbaar was. Toen verslapte het koord dat me had voortgetrokken, want mijn gids stond stil. Toen ik naar de muur ging en mijn vingers uitstrekte, gingen ze erdoorheen, of beter gezegd, verdwenen erin, want ze voelden niets. Toen zei de stem van de boodschapper:
‘Zo is de huid van de aarde voor wie onder haar oppervlakte leven.’ Na deze woorden liep hij weer verder en ging door de deur van een ruime kamer, waarheen ik hem volgde. Hier vulde een zwakke, maar benauwende grondlucht de hele ruimte; en terwijl ik vlakbij de deuropening stond die nu door een geruisloos bewegende deur was gesloten, zag ik dat de hele ruimte, behalve de plaats waar we stonden, bewoog, alsof ik hier de grote bol om zijn as zag draaien en al zijn bewegingen voelbaar waren.
Toen ik scherp toekeek, bleek de oppervlakte van de wentelende massa bedekt te zijn met groepen rondgaande wezentjes waarvan de bewegingen de wentelingen veroorzaakten, en plotseling leek het alsof het bewegende lichaam doorzichtig werd en inwendig vol was met dezelfde wezentjes. Voortdurend verlieten ze de oppervlakte en bewogen zich langs vast omschreven wegen naar het middelpunt. Hier werd de hele bol weergegeven in een indrukwekkende miniatuur, en de wezentjes erin en erop brachten hem op eigen kracht in beweging, geleid door een mysterieus wezen, waarvan de aanwezigheid slechts door lichtstralen werd onthuld. Voor de andere was hij eveneens onzichtbaar, maar zijn stille aanwijzingen werden gevolgd.
Die wezentjes hadden allerlei vormen en kleuren; sommige hadden eenzelfde gestalte als die van de mens, andere zagen eruit als zeeanemonen, waarvan de zuivere tinten afwisselend dieper werden en verbleekten door een inwendig pulserend licht. Maar welke gestalte ze ook hadden, ze schenen alle een kortstondig bestaan te hebben, doorschijnend te zijn en gemakkelijk uiteen te vallen; eigenlijk waren het energiecentra, een kern waaromheen licht condenseerde, nu in deze dan in die vorm, waarbij de vorm of het type steeds volmaakter werd. Sommige waren vlugger en harmonieuzer in hun bewegingen dan andere en waren – naar ik aannam – verder gevorderd op de levensladder. Ze hadden een ruimere baan en er cirkelden satellieten om hen heen. De ruimte was vol met zulke stelsels, die alle gehoorzaamheid waren verschuldigd aan de subtiele innerlijke macht, die ik niet kon waarnemen. Elk stelsel stond in dienst van alle overige; elk diende als aanvulling en ondersteuning van de andere in een harmonische voortgang, die bestond uit arbeid en liefde. Ze leken een tweeledig doel te hebben; ze hielpen bij de instandhouding van de aswenteling van de aarde en bij haar omloop om de zon. Door de steeds toenemende snelheid van hun eigen bewegingen werd hun schoonheid groter en hun schittering sterker, verkregen ze grotere intelligentie en kwamen steeds dichter bij zelfbewust denken en liefde, en door hun groei stimuleerden ze de latente vonk in de metalen en de hele groei van de lagere werelden, zoals de ene vlam de andere aansteekt door speelse aanraking.
Geleid door de onzichtbare macht en door hun automatische gehoorzaamheid (want gehoorzaamheid lag in hun wezen), waren er enkele die door de grootte van hun eigen stuwkracht en de gisting van nieuw aangetrokken en zich rondom hen verzamelende krachten op het punt stonden door te breken naar een meer volledige ontplooiing, een hogere staat van intelligentie en leven, maar werden daarvan afgehouden door iets anders dan de macht die hen leidde. Scherper toeziend zag ik dat op die plaats een vijandige invloed zich deed gelden.
Veel van deze volgzame en schone schepseltjes gingen tijdens hun kringloop heen en terug door de mystieke muur. Hun taak lag zowel op aarde als onder de oppervlakte ervan; en een plichtsgetrouwe vervulling van die taak leidde tot een hogere graad van ontwikkeling en een hogere vorm. De kwaadaardige invloed verhinderde dit in veel gevallen. Hij leek een duistere mist, vol kwalijke dampen, die verflauwden waarbij ze voor afkoeling zorgden. Terwijl de wolken de hal indreven, namen hun wervelingen nu deze dan die gestalte aan en vormden veranderlijke en dreigende spookbeelden van haat, lust en trots. Op veel van die gevoelige wezens, die ermee in aanraking kwamen, werd het stempel van deze invloed afgedrukt, waardoor ze een afschuwelijk uiterlijk kregen, dat ze niet meer konden afschudden, zodat ze dienaren werden van de onheilspellende mist met zijn veranderlijke en disharmonische bewegingen. Sommige werden door de kille aanraking verlamd. Andere werden zo zwaar belast, doordat een deel van het werk van hun collega’s kwam stil te liggen, dat hun eigen werk onregelmatig werd en hun omwentelingen werden afgeremd. Maar altijd draaide de hele menigte door als een prachtige schepping, verblekend, gloeiend, kloppend, rustend; een reusachtig hart met de kleuren van een regenboog, dat in de schemer fonkelde en zong. Hier werd de mist teruggedrongen door krachtige pogingen die de harmonie herstelden; daar verzamelde en verdichtte ze zich en stortten schitterende stelsels zich in zijn afschuwelijke omhelzing die hun bewegingen smoorde en hen verlamd achterliet waar ze waren gevallen, terwijl de mist voortsloop op weg naar nieuwe slachtoffers. En zolang dit vreemde beeld en deze wonderlijke strijd voortduurden, zag ik de vage, wolkachtige omtrekken van door mensen bevolkte steden, mijn medemensen, en ook de rivieren, bergen en bomen van de aarde.
In mijn geest rees de vraag: ‘Waarom lijken de steden van de aarde op dromen?’
En op de muur flitste de volgende zin op, en de betekenis ervan klonk door in iedere letter:
‘Als de elementalen u worden getoond, krijgen de mensen en steden van de aarde het uiterlijk van wolken, omdat uw aandacht dan niet op hen is gericht. Kijk nog eens.’
Ik zag dat de boze mist in een deel van de ruimte kracht had gewonnen en de harmonie en de snelheid van zoveel wezentjes had tenietgedaan dat de grote wentelende bol meer en meer van zijn as afweek en een steeds grotere beweging maakte, zodat ik wist dat er, op welke aarde dit misschien ook gebeurde, grote veranderingen zouden optreden en dat langs het pad van de mistwolk epidemieën van ziekte en misdaad de mensheid zouden teisteren. Vol ontzetting bij deze dreigende rampen zocht ik een oplossing en keek naar mijn gids. Toen ik dat deed, verdween hij en zijn stem scheen zijn antwoord met levende letters op de muur te schilderen, en deze werden zelf hoorbaar.
‘Het zijn de gedachten van de mens.’ Ik verborg mijn gelaat, ontsteld zo’n erfenis te moeten aanvaarden, en toen ik opnieuw keek, gulpten dikke stralen door de huid van de aarde, gedachten spoten en vloeiden in verpestende stromen naar buiten.
Ik had nog veel meer willen vragen, maar weer klonken vanuit de verte de diepe tonen van de bronzen klok; een regen aardse bloesems viel rondom mij; ik was door de muur gegaan; mijn gids was verdwenen, en ik was alleen in mijn kamer en dacht na over wat ik had gezien.