Theosophical University Press Agency

pagina achteruit Inhoud pagina vooruit

Geweten en intuïtie

Vraag — Ik heb geprobeerd de gedachte dat men om iets werkelijk te leren kennen het moet hebben ervaren, te verzoenen met het probleem van goed en kwaad. Niemand van ons gaat door het leven zonder fouten te maken, en het schijnt dat niets ons zo snel leert als de ervaring. Mijn vraag is deze: waarom beginnen we niet om allerlei dingen te doen om die ervaringen achter de rug te hebben?

Commentaar — Bedoelt u dat we ons niets aantrekken van het beginsel van goed en kwaad en elke impuls volgen om zodoende ervaring op te doen? U zou verbaasd staan als u wist hoeveel serieuze mensen een dergelijke houding aannemen, vooral op het terrein van onderzoek dat ‘occult’ kan worden genoemd. Maar het is een verwrongen opvatting, die tegen ieder instinctief gevoel van fatsoen indruist. Al is het waar dat de ruime maatstaven van goed en kwaad vaak uiteenlopen al naar de gewoonten en omstandigheden van de verschillende volkeren, toch hebben de eeuwenoude beginselen van ethisch gedrag altijd de grondslag gevormd van de vooruitgang, en doen dat nu nog. Als we maar één keer op aarde leefden, zou er enige rechtvaardiging zijn voor deze houding. Maar als we uitgaan van het zoveel ruimere perspectief van de pelgrimstocht van de ziel door een reeks van levens, beseffen we dat zo’n verstandelijke redenering gemakkelijk kan leiden tot gedragingen die in strijd zijn met het doel van de evolutie.

Eeuwenlang hebben wij allen van onze vrije wil gebruik gemaakt, en dus allerlei oorzaken gelegd, waarvan sommige hun gevolgen al over ons hebben gebracht, terwijl andere nog moeten komen. In elk leven zullen we juist die soort gelegenheden op onze weg vinden die we voor onze karaktervorming nodig hebben, en daarom hoeven we niet erop uit te trekken om ervaringen te zoeken die de ziel in staat stellen te groeien. Om ervaringen op te doen, hoeven we nooit en te nimmer een situatie te scheppen. De innerlijke wetten zouden averechts werken als dat wel het geval was. Iedereen kent van nature het verschil tussen goed en kwaad, tussen het gehoor geven aan een goede ingeving en aan een slechte. Maar als we dingen doen waaraan niet een gezonde ethiek ten grondslag ligt, is het menselijke element in ons geneigd deze daden te rechtvaardigen, omdat we nog steeds heel onvolmaakt zijn.

Vroeger was het voor onze voorouders niet moeilijk het onderscheid te zien tussen wat goed was en dus van God, zoals zij zeiden, en wat slecht was en dus van de duivel. In sommige opzichten was er een gezonde gestrengheid in hun houding, die wij in beginsel best mogen navolgen, want zij duldde geen compromis met dat waarvan men wist dat het verkeerd was.

In deze tijd echter zijn wij, onder invloed van de wereldomvattende betrekkingen die we onderhouden en door meer bewust deel te hebben aan het lijden van anderen, tot het besef gekomen dat goed en kwaad, hoe duidelijk ze ook als uitersten zijn gescheiden, niettemin zo geleidelijk in elkaar overgaan dat het ons soms moeite kost om uit te maken waar het kwaad ophoudt en het goede begint, waar de leugen verdwijnt en de waarheid heerst, en waar wit nog wit is en geen naargeestig grijs. Ons inzicht in fundamentele zaken is vertroebeld, omdat we niet in staat schijnen te zijn duidelijk een scheidslijn te trekken tussen wat goed is en wat kwaad. Het lijkt alsof de brede basis van de ware beginselen zo is versmald dat de mens zijn houvast bijna heeft verloren.

Vaak zijn we betrokken bij situaties zonder te beseffen dat we iets verkeerds doen. Pas later, als we in moeilijkheden komen, beginnen we in te zien dat we verkeerd, of althans onverstandig, handelden. Als we dan later nog eens met zo’n situatie te maken krijgen, kunnen we óf ons voordeel doen met de reeds opgedane ervaringen en een beetje meer wijsheid tonen in ons handelen, óf toegeven aan de neiging weer net zo te doen als vroeger, zelfs al weten we nu beter. Als we dit laatste doen, zal het geweten zijn stem verheffen en ons zeggen: ‘Nee, dit is verkeerd’. Luisteren we daar niet naar, en gaan we toch onze gang, dan betekent dat het begin van de strijd.

Vraag — Bedoelt u dat het geweten niet werkt als men iets niet al eerder heeft meegemaakt?

Commentaar — Ons geweten kan geen alarm slaan als we in het verleden niet iets hebben meegemaakt dat ons leed berokkende, en dat in de ziel een element van waakzaamheid heeft gebracht dat het geweten nu probeert terug te roepen in ons bewustzijn. Maar hier ligt nu juist de moeilijkheid: het is waar dat de ziel alle lessen moet leren die deze aarde te bieden heeft, maar dat betekent niet dat we om te evolueren welbewust aan de impulsen van het lagere materiële zelf gehoor moeten geven. Als we dat doen, negeren we niet alleen de stem van het geweten, maar ook de goddelijke vonk die zijn uiterste best doet onze geestelijke intuïtie wakker te maken.

Vraag — Er kunnen zich omstandigheden voordoen waarin we van alles doormaken zonder er veel van te leren. Als we een ernstige fout begaan, moeten we die dan niet vroeg of laat eerst als zodanig erkennen voordat ons geweten kan reageren?

Commentaar — Als u de les niet heeft geleerd, is uw geweten niet gereed u te waarschuwen. Als we ons niet de kennis en het inzicht eigen maken die onze ervaringen ons kunnen geven, leren we in werkelijkheid niets en evenmin zullen we kunnen profiteren van de waarschuwingen waarmee het geweten reageert, om uw woorden te gebruiken. Domweg een bepaalde ervaring doormaken zal ons niet veel helpen. We moeten reageren met enig begrip van wat goed en wat kwaad is: maar dit betekent niet dat we ervaringen dienen na te jagen, alleen opdat ons geweten ons voortaan zal kunnen zeggen wat we niet moeten doen.

Het terrein waarop we onze initiatieven kunnen ontplooien in de natuurlijke situaties waarin het leven ons plaatst, is ruim genoeg. De ziel van ieder van ons herbergt een grote schat aan ervaringen, die met elkaar de positief en negatief geladen atmosfeer hebben geschapen die ons nu omringt, maar die in de toekomst volledig positief kan zijn, als we op de juiste manier te werk gaan. De wijze waarop we nu die verantwoordelijkheid dragen, zal aan de stem van het geweten al of niet kracht bijzetten; of zo u wilt, de schakel met ons hogere zelf verstevigen of verzwakken. We leren pas als we zoveel hebben geleden, dat we de richting van ons denken willen veranderen en niet langer op dezelfde voet willen voortgaan.

Vraag — Moeten we hetzelfde meemaken wat we anderen hebben aangedaan? Als ik een mens dood, moet ik dan zelf worden gedood om tot het besef te komen dat ik verkeerd handelde en niet zou moeten doden?

Commentaar — Ik ben blij dat u dit naar voren brengt. Het is waar dat wij anderen niet iets kunnen aandoen zonder dat dit op onszelf terugslaat. Maar dat wil niet zeggen dat de oude Mozaïsche wet van ‘oog om oog en tand om tand’ altijd op die letterlijke manier werkt. De oorspronkelijke bedoeling van die stelregel is gezond en in de grond van de zaak waar, maar we hoeven niet een nauwkeurige herhaling van het gebeuren te ondergaan. Met andere woorden, als we een ander een oog zouden uitsteken, hoeft ons niet eveneens een oog te worden uitgestoken, maar wel zullen we moeten ervaren wat het betekent een oog te verliezen. Ziet u het verschil?

Laten we veronderstellen dat u in toorn of met voorbedachte rade ‘X’ van het leven berooft. Dat betekent nog niet dat ‘X’ u in een toekomstig leven moet doden. Wat u echter zult moeten ervaren is de kwintessens van de foltering die u hem bezorgde door hem moedwillig van het leven te beroven. Het is mogelijk dat u nu of in de toekomst het leven verliest door een ongeluk of door een opzettelijke daad van iemand, maar het hoeft niet ‘X’ te zijn die dat doet; het kan zelfs iets heel onpersoonlijks zijn zoals een dakpan die op uw hoofd valt. Als u oprecht bent en werkelijk spijt heeft van wat u deed, zult u wanneer het gevolg u achterhaalt, de reactie op de oorspronkelijke oorzaak ondergaan, maar dit hoeft niet noodzakelijk lichamelijk te zijn. Het beginsel van oorzaak en gevolg blijft altijd van kracht, maar de uitwerking kan zich van het fysieke naar het mentale of naar andere gebieden van bewustzijn verplaatsen. Niettemin moet ieder van ons ten volle de gevolgen van zijn fouten ondergaan door de karakteristiek van het leed te ervaren dat wij anderen hebben aangedaan. We weten allemaal dat mentale en psychische pijn veel heviger kunnen zijn dan fysieke pijn; bovendien is het mogelijk dat de reactie op een vroeger vergrijp uitwerkt in één ogenblik van intens lijden, of in een flits van herkenning – wat zelden op het fysieke gebied gebeurt. Als we eenmaal de kwintessens van vroegere fouten volledig hebben ervaren, is de indruk daarvan op het bewustzijn zo diep, dat de stem van het geweten bijna schreeuwt als we opnieuw voor een dergelijke beproeving komen te staan.

Vraag — Als iemand opzettelijk bepaalde ervaringen najaagt, zelfs als hij weet dat hij verkeerd handelt, stelt hij dan een kettingreactie in werking die vroeg of laat in de vorm van leed op hem terugwerkt?

Commentaar — Zij die welbewust het kwade kiezen, weten beter. Als ze de waarschuwingen van hun geweten in de wind slaan, gooien ze het op een akkoordje met hun eigen ziel en scheppen een volkomen ander soort karma dan degene die uit onwetendheid kwaad doet. Als ze zich bewust worden van wat ze deden, zullen ze verschrikkelijk lijden. Het gebied van de subtiele verleidingen strekt zich uit van het leugentje om bestwil tot misschien wel moord, alsmede het toegeven aan begeerten in al hun verschillende vormen.

Vraag — Maar is het niet een delicate zaak om over een ander te willen oordelen, want hoe kan men weten wat hen tot hun daden aanzette en met welk motief er werd gehandeld?

Commentaar — Natuurlijk moeten we nooit een oordeel vellen over het motief van een ander, noch kunnen we zijn vorderingen afmeten naar onze maatstaf. Daarin ligt vaak de oorzaak van onze moeilijkheden en van ons hartzeer. We zouden in de schoenen van een ander moeten gaan staan om te kunnen weten hoe wij zijn levensweg zouden bewandelen. We hebben echter ongetwijfeld de verantwoordelijkheid om juist handelen van verkeerd handelen te onderscheiden, en het is heel goed mogelijk dat we tot op zekere hoogte kunnen zien van welke aard een gedachte is die tot een bepaalde daad leidt. Maar wat de innerlijke motieven van anderen zijn, kunnen we niet weten, zeker niet van iemand die door zijn hoge aspiraties zichzelf grote uiterlijke moeilijkheden op de hals heeft gehaald die hij slechts met moeite kan overwinnen. U herinnert zich de waarschuwing van de oude wijze: ‘Deins niet terug voor het kleed van de bedelaar, opdat het niet om uw schouders valt’. De gedachte daarachter is dat wij allen karma hebben uit te werken, zowel nu als in de toekomst, en we weten nooit wanneer we ons onderaan het levensrad zullen bevinden of bovenaan, en omgekeerd.

We groeien langzaam, en het gaat in het leven zo dat we tot ons aantrekken wat we nodig hebben – niet altijd wat we graag willen – en dit alles verrijkt de schatkamer van ons blijvende zelf. We zijn zeer oude zielen en onze ervaringen stapelen zich voortdurend op; en de wet van aantrekking en afstoting werkt zó nauwkeurig, met zo’n volmaakte verfijning, dat de aard van de gedachten en gevoelens die we in een bepaald leven hebben ons in de toekomst precies dat zal brengen wat het reïncarnerende ego nodig heeft om zijn ontwikkeling op de evolutieladder voort te zetten en te voltooien.

Eenvoudig gezegd, als ons gedrag niet rechtschapen is of niet beantwoordt aan onze eigen innerlijke normen, gaan we de weg terug; en dit gebeurt honderd keer zo sterk als we onszelf proberen wijs te maken dat we ‘de ervaring nodig hebben’ om te kunnen groeien. We leren ongetwijfeld van mislukkingen, en het ervaren van pijn schenkt sensitiviteit en wijsheid aan het geweten. Maar we zouden de weg omlaag naar het materiële de rug moeten toekeren en met de cyclus van de vooruitgang mee omhooggaan, naar het geestelijke.

Vraag — Als we groeien door leed te ondergaan, hebben we dan niet allen nog een zware tijd voor de boeg, als we tenminste ooit geloof in kennis willen omzetten?

Commentaar — Het omzetten van geloof in kennis hoeft niet altijd gepaard te gaan met lijden, maar kan iets moois zijn. Het vinden van de juiste houding tegenover alles wat op onze weg komt, is iets moois. Daarom blijf ik hameren op de gedachte dat er geen goed of slecht karma bestaat – het zijn allemaal gelegenheden voor de ziel om zich te ontplooien. Wat we op het ogenblik misschien als een verschrikkelijk karma beschouwen, kan voor een ander precies het tegenovergestelde betekenen, omdat hij de juiste instelling heeft, en de gebeurtenissen in zijn leven in perspectief ziet en ze daarom begrijpt.

Het houdt allemaal verband met de uitspraak van Krishna in de Bhagavad-Gita (9:23): ‘En zelfs degenen die in diep vertrouwen andere goden aanbidden, aanbidden ook mij, zij het in onwetendheid’. Dat wil niet zeggen dat iedereen Krishna als zijn God moet aanvaarden. Het betekent dat wij allen uiteindelijk de waarheid zullen vinden, de werkelijke universele waarheid. Als we oprecht zijn, zullen we in een of ander leven de gelegenheid krijgen ons geloof te bevestigen of te ontkennen, en dus dichter bij de waarheid komen die Eén is – Krishna, Boeddha, Allah, of welke naam passend is. Dan is geloof kennis geworden.

Vraag — Heeft deze manier van denken en handelen niet tweeërlei doel? Ten eerste om ervaringen aan te trekken van de goede soort, en ten tweede om te bevorderen dat we meer in overeenstemming handelen met wat we weten, en niet slechts met wat we geloven? Anders gezegd, we houden op met kruipen en beginnen nu werkelijk te lopen?

Commentaar — Inderdaad, we gaan met grotere energie en vastberadenheid het ware pad volgen, omdat we gebruik maken van wat het leven ons heeft geleerd. Door dit te doen, trekken we op een krachtiger wijze die dingen tot ons aan, die bijdragen tot verdieping van ons geloof en die dit na verloop van tijd in kennis zullen omzetten – en dit alles zal zijn stempel op ons karakter drukken. Maar vergeet nooit dat onze motieven aan onze aspiraties hun bijzondere kleur verlenen: als we alleen voor onszelf kennis opdoen en naar waarheid zoeken is dat één ding; maar als dit zoeken ten doel heeft ons tot waardige leden van de mensheid te maken, waardoor we anderen eerder door ons voorbeeld dan door ons woord kunnen laten delen in wat we bezitten, dan zullen we merken dat ‘kennis spontaan in ons opwelt’.*

*Bhagavad-Gita, 4:38.

Vraag — Hoe meer ik erover nadenk, hoe moeilijker het is om vast te stellen waar geloof ophoudt en kennis begint. Kan het zijn dat wat we voor louter geloof houden, in werkelijkheid kennis is die we ons herinneren?

Commentaar — Precies, en u zult zich herinneren dat Plato in zijn Dialogen spreekt over de ziel die de kennis die zij vroeger bezat weer bijeengaart of zich herinnert; dat is zijn denkbeeld over de ‘reminiscentie’, het weer oproepen van de diepere kennis die uit vorige levens in het karakter bewaard is gebleven.* Het is van belang dit proces in het oog te houden. Het is mogelijk dat uw ervaringen u niet de gelegenheid zullen geven om uw geloof te bevestigen voordat u sterft; er gaat echter niets verloren, want u zult automatisch precies die omstandigheden en contacten tot u aantrekken die uw huidige kennis zullen uitbreiden.

*Plato, Meno, §81, 85, 86.

Wat was het bijvoorbeeld dat u in dit leven aanspoorde om naar antwoorden te zoeken? Misschien was het een artikel, waardoor u in een totaal nieuwe richting ging denken, of een ontmoeting met iemand die, zonder daartoe bewust pogingen in het werk te stellen, uw levensloop veranderde, of het was een of andere verrassende gebeurtenis die uw sluimerende kracht deed ontwaken. Zo zal karma in de toekomst, door welke uiterlijke oorzaak ook, geleidelijk de boeien van traagheid verbreken en u steeds meer de gelegenheid geven uw aangeboren kennis weer in bezit te nemen. Niemand van ons bereikt de volle wasdom op een vastgesteld moment, en ik doel hier niet op lichamelijke volwassenheid; ik denk aan dat moment in dit leven waarop we weer aansluiting hebben gevonden met ons vroegere zelf, en ons meer bewust met ons ware zelf beginnen te verenigen.

Deze aantrekking geschiedt volkomen natuurlijk, zodat ons wordt onthuld wat we zijn, en dan zullen we niet alleen gevoeliger zijn voor de aansporingen van het geweten, maar onze intuïtie, die een aspect van ons hogere zelf is, zal zich ontegenzeglijk bekendmaken.

De kennis die u meebracht zal ten slotte tot het bewustzijn van uw breinverstand doordringen. Als er inderdaad kennis aanwezig is, en de deur ertoe door onze aspiraties is ontsloten, zal de intuïtie, de stem van een hoger bewustzijn, samen met de stem van het geweten actief gaan werken – mits we ons niet laten misleiden door het eerzuchtige verlangen onze kennis uitsluitend langs mentale weg uit te breiden. Het geweten zegt ons echter nooit wat we moeten doen, net zo min als de daimon van Socrates hem vertelde wat hij moest doen. Zijn taak is ons te waarschuwen als we de grenslijn van juist denken en juist handelen overschrijden. Dat onze intuïtie niet vaker tot ons spreekt, komt omdat we zo in beslag worden genomen door het verlangen naar verstandelijke kennis, dat we haar eenvoudig geen kans geven. Toch zal die intuïtie niet verzuimen ons leiding te geven als we haar in ons leven groter gezag verlenen.

Dit is geen wilde fantasie, want als ons bewustzijn op het juiste doel is gericht en ons denken de juiste kwaliteit heeft, zullen we een glimp van de eeuwigheid opvangen, die de ziel in staat stelt haar natuurlijke groeipatroon te volgen. Als dan de scheidslijn tussen geloven en weten steeds duidelijker wordt, en ons onderscheidingsvermogen steeds scherper, dan kunnen we die ervaringen aantrekken die ons ertoe zullen brengen ons geheel en al te wijden aan het welzijn van anderen.


Mens, vonk der eeuwigheid, blz. 134-44

© 2023 Theosophical University Press Agency
Daal en Bergselaan 68, 2565 AG Den Haag