Theosophical University Press Agency

pagina achteruit Inhoud pagina vooruit

Toelichting 1

‘Voordat het oog kan zien, moet het niet meer tot tranen zijn te bewegen.’

Alle lezers van dit werkje moeten zich er goed van bewust zijn dat het een boek is dat misschien enige filosofie schijnt te bevatten, maar heel weinig betekenis heeft voor hen die denken dat het in gewone taal is geschreven. Voor de velen die het op deze manier lezen, zal het geen kaviaar zijn maar eerder sterk gepekelde olijven. Wees gewaarschuwd en lees maar weinig op deze manier.

Er is een andere manier van lezen, die bij veel schrijvers inderdaad de enige is die zinvol kan worden gebruikt. Het is lezen, niet tussen de regels, maar binnenin de woorden. Het is in feite het ontcijferen van een diepzinnig geheimschrift. Alle boeken over alchemie zijn geschreven in het geheimschrift waarover ik spreek; het werd gebruikt door de grote filosofen en dichters van alle tijden. Het wordt systematisch gebruikt door de adepten op het gebied van leven en kennis die, terwijl ze schijnbaar hun diepste wijsheid meedelen, in de woorden waarin deze is uitgedrukt het werkelijke mysterie ervan verbergen. Meer kunnen ze niet doen. Er is een natuurwet die eist dat de mens deze mysteries zelf zal ontcijferen. Hij kan die kennis door geen andere methode verkrijgen. De mens die wenst te leven, moet zelf zijn voedsel eten: dit is de eenvoudige natuur wet – die ook op het hogere leven van toepassing is. De mens die daarin wil leven en werken, kan niet als een baby met een lepel worden gevoerd; hij moet zichzelf voeden.

Ik stel voor gedeelten van Licht op het Pad in nieuwe en soms duidelijker taal over te zetten; maar of mijn poging werkelijk een verduidelijking zal zijn, kan ik niet zeggen. Een waarheid wordt voor iemand die doof en stom is niet begrijpelijker als een verdwaasde taalkundige daartoe de woorden waarin zij is gekleed, in elke levende of dode taal vertaalt en dan de verschillende zinnen in zijn oor schreeuwt. Maar voor degenen die niet doof en stom zijn, is één taal gewoonlijk gemakkelijker dan de rest; en ik wend mij tot hen.

De eerste aforismen van Licht op het Pad in Afdeling I zijn, dat weet ik zeker, wat hun innerlijke betekenis betreft, voor velen die overigens het doel van het boek hebben begrepen, verzegeld gebleven.

Er zijn vier beproefde en vaststaande waarheden over de toegang tot het occultisme. De Gouden Poort sluit die drempel af; toch zijn er enkelen die door die poort gaan en het verhevene en onbegrensde dat daarachter ligt, ontdekken. In de verre ruimten van de tijd zullen allen door die poort gaan. Maar ik behoor tot hen die wensen dat de tijd, de grote misleider, niet zo oppermachtig was. Tot hen die hem kennen en liefhebben, heb ik niets te zeggen; maar tot de anderen – en dat zijn er niet zo weinig als sommigen misschien denken – voor wie het voorbijgaan van de tijd als een mokerslag is en het gevoel van ruimte als de tralies van een ijzeren kooi, zal ik uitleg geven en het nog eens toelichten, totdat zij het volledig begrijpen.

De vier waarheden die op de eerste bladzijde van Licht op het Pad staan geschreven, hebben betrekking op de inwijdingsbeproeving van iemand die occultist wil worden. Totdat hij die heeft doorstaan, kan hij zelfs niet reiken naar de klink van de poort die naar kennis voert. Kennis is het grootste erfgoed van de mens; waarom zou hij dan niet proberen deze langs iedere mogelijke weg te verkrijgen? Het laboratorium is niet de enige plaats voor proefnemingen; scientia (wetenschap) – laten we dat bedenken – is afgeleid van sciens, tegenwoordig deelwoord van scire, ‘weten’; de oorsprong ervan is dezelfde als die van het Engelse to discern, ‘onderscheiden’, ‘kennen’. Wetenschap houdt zich dus niet alleen met stof bezig, nee zelfs niet als de ijlste en meest verborgen vormen ervan daartoe worden gerekend. Die gedachte komt eenvoudig voort uit de lakse geest van onze tijd. Wetenschap omvat alle vormen van kennis. Het is buitengewoon interessant te vernemen wat scheikundigen ontdekken en te zien hoe zij via de dichtheden van de stof hun weg vinden naar haar fijnere vormen; maar er zijn andere soorten kennis dan deze, en niet iedereen beperkt zijn (strikt weten schappelijke) begeerte naar kennis tot proef nemingen die door de fysieke zintuigen kunnen worden getoetst.

Iedereen die niet een slome duikelaar is of iemand die is verdoofd door een of andere overheersende ondeugd, heeft een vermoeden of heeft misschien zelfs met enige zekerheid ontdekt dat er ijlere zintuigen zijn die binnen de fysieke zintuigen liggen. Dit is helemaal niet iets bijzonders; als we de moeite namen de natuur te laten getuigen, zouden we ontdekken dat alles wat voor het gewone gezicht waarneembaar is, iets nog belangrijker dan zichzelf binnenin zich verborgen houdt; de microscoop heeft een wereld voor ons geopend, maar binnen deze omhulsels die de microscoop laat zien, ligt een mysterie dat door geen enkel mechanisch hulpmiddel kan worden gepeild.

De hele wereld wordt tot in zijn meest stoffelijke vormen bezield en verlicht door een wereld erbinnen. Deze innerlijke wereld wordt door sommige mensen astraal genoemd; en dit woord is even goed als ieder ander woord, hoewel het alleen maar sterachtig betekent; maar de sterren zijn, zoals Locke aantoonde, lichtende lichamen die uit eigen vermogen licht geven. Deze eigenschap is kenmerkend voor het leven dat in de stof ligt besloten; want zij die het zien, hebben geen lamp nodig om het te zien. Het woord ster is afgeleid van het Angelsaksische ‘stir-an’, sturen, roeren, be wegen; en het innerlijke leven is ontegenzeglijk de meester van het uiterlijke, zoals iemands brein de bewegingen van zijn lippen leidt. Dus hoewel astraal op zichzelf niet zo’n heel erg goed woord is, heb ik er geen bezwaar tegen het voor mijn huidige doel te gebruiken.

Licht op het Pad is in zijn geheel in een astraal geheimschrift geschreven en kan daarom alleen door iemand die astraal leest worden ontcijferd. En de leringen ervan zijn hoofdzakelijk gericht op het aankweken en ontwikkelen van het astrale leven. Voordat de eerste stap in deze ontwikkeling is gezet, is de onmiddellijke kennis, die onfeilbare intuïtie wordt genoemd, voor de mens onmogelijk. En deze positieve en onfeilbare intuïtie is de enige vorm van kennis waardoor de mens binnen de grenzen van zijn bewuste inspanningen snel kan werken of zijn ware en hoge staat kan bereiken. Kennis verkrijgen door proef nemingen is als methode te omslachtig voor hen die ernaar streven inderdaad werk te verzetten; hij die haar door onfeilbare intuïtie verkrijgt, weet door een krachtige wilsinspanning uiterst snel de hand te leggen op haar verschillende vormen, zoals een vast beraden werkman naar zijn gereedschappen grijpt ongeacht het gewicht daarvan of een andere moeilijkheid die hem in de weg zou kunnen staan. Hij stopt niet om eerst elk daarvan uit te testen; hij gebruikt dat wat naar zijn oordeel het meest geschikte is.

Alle voorschriften in Licht op het Pad zijn voor alle leerlingen geschreven, maar alleen voor leerlingen die ‘kennis tot zich nemen’. Alleen voor wie in deze school studeren, zijn haar wetten van enig nut of belang.

Tot al die mensen die serieus in het occultisme zijn geïnteresseerd zeg ik allereerst – verwerf kennis. Aan hem die heeft, zal worden gegeven. Het heeft geen zin erop te wachten. De schoot van de tijd zal zich voor u sluiten en in latere dagen zult u ongeboren blijven, zonder macht. Daarom zeg ik tot hen die honger of dorst naar kennis hebben, houd u aan deze voorschriften.

Ze zijn niet door mij gemaakt of uitgevonden. Ze zijn slechts de uitdrukking van wetten in de hogere gebieden van de natuur: het onder woorden brengen van waarheden die op hun eigen gebied even volstrekt zijn als de wetten die de gedragingen van de aarde en haar atmosfeer beheersen.

De zintuigen waarover in deze vier beweringen wordt gesproken, zijn de astrale of innerlijke zintuigen.

Geen mens begeert dat licht te zien dat de ruimteloze ziel verlicht, voordat lijden en verdriet en wanhoop hem uit het leven van de gewone mensheid hebben verdreven. Eerst put hij genietingen uit, dan put hij lijden uit – totdat zijn ogen tenslotte niet meer tot tranen zijn te bewegen.

Dit is een onloochenbare waarheid, hoewel ik heel goed weet dat ze op hevige ontkenning zal stuiten door velen die sympathiek staan tegenover gedachten die aan het innerlijke leven ontspringen. Zien met de astrale gezichtszin is een vorm van activiteit die we moeilijk direct kunnen begrijpen. Wetenschappers weten heel goed wat een wonder wordt volbracht door elk kind dat ter wereld komt, wanneer het voor het eerst het gezichtsvermogen de baas wordt en dit dwingt aan zijn brein te gehoorzamen. Ongetwijfeld wordt door elk zintuig eenzelfde wonder verricht, maar dit afstemmen van het gezicht is misschien de meest verbazingwekkende prestatie. Toch doet het kind het bijna onbewust door middel van een sterke overerving van gewoonten. Niemand is zich nu ervan bewust dat hij dat ooit heeft gedaan; zoals wij ons evenmin de afzonderlijke bewegingen kunnen herinneren waardoor we een jaar geleden een heuvel konden beklimmen. Dit komt doordat we bewegen en leven en ons bestaan hebben in de stof. Onze kennis ervan is intuïtief geworden.

Met ons astrale leven is het heel anders gesteld. De mens heeft er in het verleden eeuwenlang heel weinig aandacht aan geschonken – zo weinig dat hij het gebruik van zijn zintuigen vrijwel heeft verloren. Het is waar dat in elke beschaving de ster opkomt; en de mens erkent met meer of minder dwaasheid en verwarring dat hij weet dat hij bestaat. Maar meestal ontkent hij het, en door zich als materialist te gedragen wordt hij een vreemd wezen, een wezen dat zijn eigen licht niet kan zien, een levend wezen dat niet wil leven, een astraal dier dat ogen heeft en oren en spraakvermogen en macht en toch van geen van deze gaven gebruikmaakt. Zo is het; en de gewoonte van onwetendheid is zo vast geworden, dat tegenwoordig niemand met het innerlijke gezicht zal zien tot de fysieke ogen door zielenstrijd niet alleen blind zijn geworden maar ook zonder tranen – het vocht des levens. Niet meer tot tranen zijn te bewegen betekent de gewone menselijke natuur te hebben aanvaard en overwonnen en een evenwicht te hebben bereikt dat niet door persoonlijke gemoedsaandoeningen kan worden ge schokt. Het houdt geen enkele hardvochtigheid of onverschilligheid in. Het houdt niet het uitputten van verdriet in, wanneer de lijdende ziel niet in staat lijkt nog langer hevig te lijden; het betekent niet de uitgeblustheid van de oude dag, als de emotie dof wordt, omdat de snaren die in reactie op de ziel trillen, versleten zijn. Geen van deze toestanden zijn gepast voor een leerling; en als hij in een ervan verkeert, moet deze worden overwonnen alvorens het pad kan worden betreden. Hardvochtigheid behoort tot de zelfzuchtige mens, de egoïst, voor wie de poort voor altijd is gesloten. Onverschilligheid past bij de dwaas en de pseudofilosoof; zij die door hun lauwheid slechts marionetten zijn, niet sterk genoeg om de werkelijkheid van het bestaan onder ogen te zien. Als pijn en verdriet de scherpte van het lijden hebben uitgeput, heeft dit een loomheid tot gevolg, niet ongelijk aan de lusteloosheid van de oude dag, zoals deze gewoonlijk door mannen en vrouwen wordt ervaren. Zo’n toestand maakt de toegang tot het pad onmogelijk, omdat de eerste stap een moeilijke stap is, en om die te zetten moet een mens sterk zijn, vol psychische en lichamelijke kracht.

Het is waar dat, zoals Edgar Allan Poe heeft gezegd, de ogen de vensters voor de ziel zijn, de vensters van dat betoverde paleis waarin zij woont. Dit is de beste uitleg in gewone taal van de betekenis van de tekst. Als verdriet, ontzetting, teleurstelling of vreugde de ziel zo kunnen schokken dat zij haar greep verliest op de kalme geest die haar inspireert, en het levensvocht tevoorschijn springt waardoor kennis door gevoelens wordt overspoeld, dan wordt alles onduidelijk, de vensters raken verduisterd, het licht wordt nutteloos. Dit is even letterlijk waar als dat iemand die aan de rand van een afgrond staat en door een of andere emotie de moed verliest, zeker zal vallen. Het evenwicht van het lichaam, de balans, moet worden bewaard, niet alleen op gevaarlijke plaatsen maar zelfs op de begane grond en met al de hulp die de natuur ons door de wet van de zwaartekracht schenkt. Zo is het ook met de ziel; ze is de schakel tussen het uiterlijke lichaam en de stralende geest daarachter; de goddelijke vonk verblijft op die stille plaats waar geen natuurramp de lucht in beroering kan brengen; dit is altijd zo. Maar de ziel kan haar greep daarop, haar kennis ervan, verliezen, hoewel beide een onderdeel zijn van een geheel; en door emotie, door beroering, verliest men die greep. Het ondergaan van hetzij vreugde of verdriet veroorzaakt een hevige trilling die voor het bewustzijn van de mens leven is. Deze gevoeligheid neemt niet af wanneer de leerling aan zijn training begint; zij neemt toe. Het is de eerste beproeving van zijn kracht, hij moet lijden, moet genieten of verdragen, heviger dan andere mensen, terwijl hij bovendien een plicht op zich heeft genomen die voor andere mensen niet bestaat, namelijk dat hij niet zal toestaan dat zijn lijden hem van zijn vastgestelde doel afbrengt. Inderdaad moet hij bij de eerste stap zichzelf stevig onder controle houden en het bit tussen de tanden nemen; niemand anders kan dat voor hem doen.

De eerste vier spreuken van Licht op het Pad slaan geheel op astrale ontwikkeling. Deze ontwikkeling moet tot op zekere hoogte zijn voltooid – dat wil zeggen dat men zich er volledig aan heeft gewijd – voordat het vervolg van dit boek werkelijk begrijpelijk is en niet alleen voor het verstand; in feite voordat het als een praktische en niet als een metafysische verhandeling kan worden gelezen.

Er zijn in een van de grote mystieke broederschappen vier ceremoniën die vroeg in het jaar plaatsvinden, waarin deze spreuken praktisch worden toegelicht en verklaard. Het zijn ceremoniën waaraan uitsluitend nieuwelingen deelnemen, want het zijn slechts diensten van de drempel. Maar het zal duidelijk worden dat het iets ernstigs is om leerling te worden als men begrijpt dat het hier om offerceremoniën gaat. De eerste is die waarover ik heb gesproken. De grootste vreugde, het bitterste verdriet, de angst voor verlies en wanhoop worden aan de bevende ziel opgelegd om te ondergaan; aan de ziel die nog geen licht in de duisternis heeft gevonden en zo hulpeloos is als een blinde; totdat deze schokken zonder verlies van evenwicht kunnen worden opgevangen, moeten de astrale zintuigen verzegeld blijven. Dit is de barmhartige wet. Het ‘medium’ of de ‘spiritist’ die zonder voorbereiding de psychische wereld binnensnelt, is een schender van de wet, een overtreder van de wetten van de hogere natuur. Wie de wetten van de natuur overtreedt, verliest zijn lichamelijke gezondheid; wie de wetten van het innerlijke leven overtreedt, verliest zijn psychische gezondheid. ‘Mediums’ worden krankzinnig, zelfmoordenaars, ellendige schepselen zonder moreel gevoel; en vaak komen zij aan hun einde als ongelovigen, twijfelaars zelfs aan wat hun eigen ogen hebben gezien. De leerling wordt gedwongen volkomen meester over zichzelf te worden voordat hij zich op dat gevaarlijke pad waagt en die wezens probeert tegemoet te treden die in de astrale wereld leven en werken, en die wij meesters noemen op grond van hun grote kennis en hun vermogen om niet alleen zichzelf te beheersen maar ook de krachten om hen heen.

De toestand van de ziel, wanneer zij voor de zintuiglijke wereld leeft, die men duidelijk moet onderscheiden van de wereld van kennis, wisselt en de ziel wordt heen en weer geslingerd, geheel anders dan in een stabiele toestand. Dit is de beste letterlijke weergave van het feit; maar het is slechts letterlijk voor het verstand, niet voor de intuïtie. Voor dit deel van het bewustzijn van de mens dient men andere woorden te kiezen. Het woord ‘stabiel’ kan misschien worden vervangen door ‘thuis’. In zintuiglijke indrukken wordt geen blijvend thuis gevonden, omdat verandering de wet is voor dit wisselende bestaan. Dat is het eerste feit dat door de leerling moet worden geleerd. Het heeft geen zin stil te staan en te huilen bij een beeld in een caleidoscoop dat voorbij is.

Het is een bekend feit, een thema dat Bulwer Lytton met veel talent heeft uitgewerkt, dat de eerste ervaring van de neofiet in het occultisme een van ondraaglijk verdriet is. Er overvalt hem een gevoel van leegte, dat de wereld tot een woestenij en het leven tot een zinloze inspanning maakt. Dit volgt op zijn eerste ernstige beschouwing van zijn essentie. Door het onuitsprekelijke mysterie van zijn eigen hogere natuur aandachtig te beschouwen, of zelfs maar bij de poging daartoe, wordt hijzelf de oorzaak ervan dat hij zijn eerste beproeving ondergaat. Het heen en weer schommelen tussen vreugde en verdriet houdt misschien slechts één seconde op; maar dat is voldoende om hem los te slaan van zijn stevige verankering in de wereld van de zintuiglijke indrukken. Hij heeft – hoe kort ook – het grotere leven ervaren; en gebukt gaand onder de last van een gevoel van onwezenlijkheid, van leegte, van een angstaanjagende ontkenning, zet hij zijn gewone bestaan voort. Dit was de nachtmerrie waardoor Bulwer Lyttons neofiet in ‘Zanoni’ werd bezocht; en zelfs Zanoni zelf die grote waarheden had geleerd en aan wie grote macht was toevertrouwd, was niet feitelijk over de drempel gegaan waar vrees en hoop, wanhoop en vreugde het ene ogenblik absolute werkelijkheden schijnen en het volgende moment slechts vormen van de verbeelding.

We worden vaak door het leven zelf aan deze eerste beproeving onderworpen. Want per slot van rekening is het leven de grote leraar. Wij keren terug om het te bestuderen, nadat we macht erover hebben verkregen, zoals de scheikundige in het laboratorium meer leert dan zijn leerling. Er zijn mensen die zo dicht bij de deur van kennis staan dat het leven zelf hen erop voorbereidt, en niemand hoeft individueel de afschuwelijke wachter bij de ingang op te roepen. Dit moeten natuurlijk scherpzinnige en machtige personen zijn, in staat tot de meest intense vreugde; dan komt verdriet en vervult zijn grote plicht. De hevigste vormen van lijden overvallen zo iemand, totdat hij ten slotte uit zijn bewustzijnsverdoving ontwaakt, en door de kracht van zijn innerlijke vitaliteit stapt hij over de drempel naar een plaats van vrede. Dan verliest de levenstrilling haar dwingende macht. De gevoelsnatuur moet nog lijden, maar de ziel heeft zich bevrijd en houdt zich afzijdig en leidt het leven naar zijn grootsheid. Zij die aan de tijd zijn onderworpen en langzaam door al zijn ruimten heengaan, leven voort door een langdurige reeks zintuiglijke indrukken en ondergaan een onafgebroken mengeling van vreugde en verdriet. Zij durven de slang van het zelf niet stevig aan te pakken en haar te overwinnen, om daardoor goddelijk te worden, maar ze ergeren zich liever aan alle mogelijke ervaringen waarbij ze de slagen van de tegenwerkende krachten ondergaan.

Wanneer een van hen die aan de tijd zijn onderworpen besluit het pad van occultisme te betreden, is dit zijn eerste taak. Als het leven het hem niet heeft geleerd, als hij niet krachtig genoeg is om het zichzelf te leren en als hij genoeg macht heeft om de hulp van een meester in te roepen, dan ondergaat hij deze vreselijke beproeving, zoals in Zanoni wordt beschreven. Zijn leven waarin hij heen en weer wordt geslingerd, wordt voor een ogenblik tot stilstand gebracht, en hij moet de schok te boven komen van het onder ogen zien van wat hem op het eerste gezicht een afgrond van niet-zijn lijkt. Pas wanneer hij heeft geleerd in deze afgrond te verblijven en de vrede ervan heeft ontdekt, zijn zijn ogen niet meer tot tranen te bewegen.


Licht op het pad & Door de gouden poort, blz. 26-40

© 2023 Theosophical University Press Agency
Daal en Bergselaan 68, 2565 AG Den Haag