Mechanische theosofie
[‘Mechanical theosophy’, The Path, november 1895, blz. 233-5]
Een serieuze student kan nauwelijks geloven dat er theosofen bestaan die oprecht geloven in theosofische leringen, maar die op hetzelfde moment blijken zo’n mechanische opvatting daarvan te huldigen dat deze het mogelijk maakt onveranderd aan veel oude dogma’s vast te houden die volkomen in strijd zijn met de theosofie. Toch zijn er dat soort mensen onder ons.
Het gaat als volgt in zijn werk: Eerst worden theosofie en haar leringen goed ontvangen, omdat ze een verklaring geven van het lijden in het leven en een gedeeltelijk antwoord op de vraag: ‘Waarom gebeuren de dingen?’ Door een dieper onderzoek en een beter begrip van de veelomvattende leringen over eenheid, reïncarnatie, karma en de zevenvoudige samenstelling, gaat de student vervolgens inzien dat er of een middel moet worden gevonden om bepaalde oude dogma’s en denkbeelden met theosofie in overeenstemming te brengen, of dat de ramp om de oude te moeten opgeven hem zal treffen.
Wanneer een mechanische theosoof nadenkt over misdadigers en het strafrecht, ziet hij misschien in dat de wet van vergelding van Mozes moet worden opgegeven, als er geen compromis kan worden gevonden. Aha! natuurlijk; want zijn de mensen niet de werktuigen van karma? Dus mag de misdadiger die gemoord heeft, worden terechtgesteld, en mag hij met geweld uit het leven worden geslingerd, omdat dit zijn karma is. Bovendien: de maatschappij moet worden beschermd. Dan wijs je op de gevolgen daarvan voor de subtiele, innerlijke levende natuur van de mens. De mechanische theosoof moet noodzakelijkerwijs zijn ogen voor het een of ander sluiten, dus antwoordt hij dat dit alles geen invloed heeft; de misdadiger moordde, en moet worden vermoord; het was zijn eigen schuld. En zo wordt in één klap alle mededogen weggevaagd en tegelijk daarmee elk wetenschappelijk inzicht over misdadigers en een plotselinge dood, om plaats te maken voor een mozaïsch vergeldingsbeginsel, dat in feite verband houdt met onze persoonlijke, egoïstische natuur.
Onze denker met een mechanische levensfilosofie wordt op die manier volledig tevredengesteld. Natuurlijk, want volgens hemzelf is hij een werktuig van karma, en heeft hij het recht te beslissen wanneer hij als zodanig zal optreden. Hij zal een bewust instrument van karma zijn. En zo brengt hij karma volgens zijn eigen wensen en inzichten bij zijn medemensen ten uitvoer; maar hij zal de bedelaar niets geven, omdat is aangetoond dat dit bedelarij in de hand werkt; evenmin zou hij de dronken vrouw uit de goot willen redden, omdat het haar schuld en haar karma is om daar te liggen. Hij neemt ongetwijfeld aan dat zijn handelwijze rechtvaardig is, en misschien denkt hij in zijn bekrompenheid van geest dat dit ook zo is, maar werkelijke rechtvaardigheid wordt hier niet toegepast, omdat deze hem onbekend is, verwikkeld als hij is in de lange, onzichtbare karmische stromen van zichzelf en van zijn slachtoffer. Maar zo heeft hij zijn oude theorieën gered en noemt zich toch een theosoof.
Omdat het mechanische standpunt bekrompen is en noodzakelijkerwijs wordt ingenomen door mensen die geen aangeboren kennis van het occulte hebben, ziet het alleen de mechanische uiterlijke werking van karma. Daardoor wordt er geen aandacht besteed aan de subtiele relatie tussen ouder en kind, niet alleen op dit gebied, maar op alle verborgen gebieden van de natuur. In plaats van te begrijpen dat het kind die ouders heeft juist op grond van karma en om duidelijke redenen, en dat ouderschap niet slechts dient om een ego in dit leven te brengen maar verder strekkende redenen heeft, is de mechanische en naturalistische theosoof opgetogen te ontdekken dat zijn theosofie hem toestaat deze band te negeren en zelfs een ouder te vervloeken, want ouderschap wordt beschouwd als slechts een ingang naar dit leven en niets meer.
Mechanische theosofie is even slecht als die vorm van het christendom die een mens toestaat zijn religie de religie van liefde te noemen, terwijl hij op hetzelfde moment zich kan verrijken, wraak nemen, egoïstisch zijn en de productie van dodelijke wapens en het voeren van oorlog door zijn regering kan goedkeuren, hoewel Jezus zich tegen beide verzette. Evenmin als het christendom zou de mechanische theosofie de houding van die zendelingen van Jezus afkeuren die, wanneer ze zich in doodsgevaar bevinden in een land waar het volk niet van hen gediend is, een beroep doen op hun regering om oorlogsschepen, soldaten en kanonnen te sturen en hen te beschermen door gebruik te maken van geweld in een land dat niet van hen is. Door een mechanische opvatting van het christendom werd de inquisitie in het leven geroepen. Dit soort godsdienst heeft de ware religie van Jezus verdrongen, en door een mechanische opvatting van onze leringen zal, indien daarin wordt volhard, hetzelfde gebeuren met de theosofie.
Onze levensfilosofie is één groots geheel, elk onderdeel is onmisbaar en past bij alle andere delen. Elk van haar leringen kan en moet tot haar uiterste consequentie worden doorgevoerd. Haar ethische toepassing moet op dezelfde manier plaatsvinden. Indien ze in botsing komt met meningen van vroeger, moeten deze overboord worden gegooid. Nooit kan theosofie in strijd zijn met ware ethiek. Maar wel met veel inzichten over hoe we met elkaar omgaan. Naar de geest van theosofie moet worden gezocht; de beginselen ervan moeten oprecht op ons leven en ons handelen worden toegepast. Zo zal een mechanische theosofie die onvermijdelijk leidt tot het verloochenen van broederschap – zoals al vaak is gebeurd – onbestaanbaar zijn, en in plaats daarvan zal er een levende werkelijke theosofie komen. Dit zal dan in ons hart de hoop doen ontluiken dat er misschien tenminste een kleine kern van universele broederschap kan worden gevormd, vóór wij van deze generatie allemaal dood zijn.
William Q. Judge