Hypnotisme en het hogere zelf
[‘Mesmerism and the higher self’, The Path, mei 1892, blz. 47-9]
Onlangs is in Londen een boek verschenen getiteld The Rationale of Mesmerism, geschreven door A.P. Sinnett (Houghton, Mifflin & Co., 1892). Daarin las ik enkele verbazingwekkende verklaringen over de verhouding tussen het hogere zelf en hypnotisme. Hij zegt dat in al die gevallen waarin een gehypnotiseerd persoon in hoge mate getuigt van helderziendheid, helderhorendheid of iets dergelijks, dit het werk is van het hogere zelf. Deze opvatting komt neer op de stelling dat op zuivere geest, wat het hogere zelf is, kan worden ingewerkt en dat deze kan worden beïnvloed door de grofstoffelijke kracht van het hypnotisme. Dit denkbeeld lijkt lijnrecht in strijd met alle filosofische beschouwingen die we in de theosofische literatuur over de mens en zijn samengestelde aard hebben gelezen. Want als iets daarin duidelijk wordt verklaard, dan is het dat het hogere zelf niet op deze manier kan worden beïnvloed. Het is een deel van de hoogste geest en kan daarom niet iets zijn dat steeds klaarstaat om naar de pijpen van een hypnotiseur te dansen.
Het is een bekend feit dat hoe grover en stoffelijker de hypnotiseur is, des te krachtiger zijn invloed is en des te gemakkelijker het voor hem is om zijn proefpersoon in trance te brengen. We zien zelden dat een verfijnd, nerveus of heel spiritueel persoon de zintuigen van iemand anders op deze manier kan overmeesteren. Want wanneer we ons lichaam in sterke mate hebben vergeestelijkt, is het middel waarmee we anderen kunnen beïnvloeden en kunnen laten doen wat we willen er een dat tot een fijner gebied van stof behoort dan dat waarmee het hypnotisme werkt, en de hulpmiddelen die daarbij worden gebruikt mogen in deze bladzijden niet worden beschreven, omdat ze geheim zijn en niet voortijdig moeten worden bekendgemaakt. Ze kunnen door hen die op de juiste manier zoeken worden ontdekt, en de afgelopen 10 jaar zijn er vaak wenken over gegeven, maar men moet daarbij voorzichtig zijn. En zelfs deze middelen, verfijnd en subtiel als ze zijn, werken niet in op het hogere zelf, maar op precies diezelfde delen van onze innerlijke natuur als die welke door het gewone hypnotisme worden bereikt. Niet alleen ondersteunt onze hele filosofie de bewering dat er niet op het hogere zelf wordt ingewerkt, maar ook de voortreffelijke schrijfster H.P. Blavatsky zegt dat de menselijke geest – en dat is het hogere zelf – door geen mens kan worden beïnvloed.
Hypnotische kracht is zuiver stoffelijk, hoewel van een meer verfijnde soort stoffelijkheid dan gas. Ze wordt door het fysieke lichaam in samenwerking met de innerlijke astrale mens afgescheiden en bevat geen greintje spiritualiteit, behalve in de zin dat geest in het hele universum immanent is. En wanneer deze kracht op de proefpersoon wordt gericht – of hij wil meewerken of niet – is het deel van de samenstelling van laatstgenoemde dat wordt wakker gemaakt of, beter gezegd, van de rest wordt afgescheiden, de astrale mens.
Waarschijnlijk maken Sinnett en anderen de fout om dit met het hogere zelf te verwarren, omdat de uitspraken van iemand die in trance is zo ver de grenzen van het gewone waakbewustzijn lijken te overschrijden. Maar dit geeft het bewustzijn alleen een ruimere horizon; het bewijst nog niet dat we een boodschap rechtstreeks van de geest ontvangen. Het enorme vermogen van het geheugen is algemeen bekend, en wanneer we aan de wereldse inschatting van dit vermogen de kennis van de oude esoterische scholen toevoegen, kunnen we begrijpen dat het achterhalen van onderbewuste herinneringen ons veel zal opleveren dat een spiritist aan een bewoner van het zomerland zou kunnen toeschrijven. In het bekende geval van het onontwikkelde dienstmeisje van de pastoor die de gewoonte had in haar bijzijn op en neer lopend hardop versregels in het Latijn en Grieks op te zeggen, weten we dat toen ze ziek werd en koorts had, het voortdurend herhalen van die Latijnse en Griekse verzen een daad van haar onderbewuste geheugen was dat alles had opgevangen en onthouden, hoewel ze in normale gezonde toestand te onwetend was om in een van deze talen ook maar één woord te spreken. De verslagen van de uitspraken van helderzienden van allerlei rangen en standen bevatten duizenden van dat soort voorbeelden. Wanneer de belemmering voor de werking van het onderbewuste geheugen is weggenomen, hetzij door ziekte, door oefening, door bepaalde handelingen of door een natuurlijke wijziging in het lichaam, komen alle tot dan toe niet waargenomen indrukken naar de oppervlakte.
Helderziendheid en soortgelijke verschijnselen zijn met behulp van kennis over de innerlijke mens verklaarbaar, en dus wordt de zaak verkeerd voorgesteld en een verheven denkbeeld verlaagd wanneer we zeggen dat het hogere zelf daarbij een rol speelt. Want de innerlijke, astrale mens beschikt over de werkelijke organen die gedeeltelijk werken via de organen die wij kennen. Het werkelijke oog en oor bevinden zich daar. Bij hypnose worden het uitwendige oog en oor tijdelijk verlamd, terwijl de hersenen ertoe worden gebracht weer te geven wat door de innerlijke zintuigen wordt gezien en gehoord.
Zoals algemeen bekend worden deze niet door tijd of ruimte beperkt, en geven ze dus aan de hypnotiseur allerlei dingen door die vanuit het standpunt van de alledaagse waarnemingen heel verbazingwekkend zijn.
En aan degenen die strikt volgens de door de meesters van het occultisme aangegeven beginselen hebben geëxperimenteerd, is ook bekend dat het gezicht en gehoor en de beeldvorming van de gehypnotiseerde proefpersoon alle vervormd en gewijzigd zijn door de opvattingen en gedachten van de hypnotiseur. Dit is vooral het geval bij bijzonder gevoelige proefpersonen die in de zogenaamde lucide toestand zijn geraakt. Ze zijn op een gebied waarover ze maar weinig weten, en zullen aan hem die hen in die toestand heeft gebracht antwoorden geven over onderwerpen zoals de innerlijke samenstelling van de mens en de natuur die uitvergrotingen zullen zijn van wat de hypnotiseur zelf over dat onderwerp heeft gedacht, als hij daarover duidelijke gedachten heeft gevormd. De inhoud van gedeelten van bovengenoemd boek lijkt duidelijk aan te geven dat de daarin beschreven denkbeelden over het hogere zelf afkomstig zijn van mediums die in feite slechts de opvattingen hebben versterkt en bevestigd die door de schrijver van dat boek enkele jaren geleden in Transactions of the London Lodge over het onderwerp het hogere zelf werden geuit, zoals bij het lezen daarvan duidelijk wordt.
Een gewone proefpersoon onder hypnose is, hoeveel gevoeliger hij ook is dan andere mediums, in geen geval een getrainde ziener, maar is volgens de esoterische scholen ongetraind, want training daarin leidt tot een ziener die volledige kennis heeft van alle krachten die aan het werk zijn en van alle gebieden waartoe zijn of haar bewustzijn toegang verkrijgt. Daarom is iemand die alleen door de kracht van het hypnotische fluïdum in die toestand komt een doler die totaal ongeschikt is om een ander te leiden. Iets anders is het in het geval van een getrainde ziener die het hypnotische fluïdum van een ander eenvoudig als hulpmiddel gebruikt om in die toestand te komen. En men kan gerust zeggen dat er in het Westen nog niet zulke getrainde zieners zijn. Daarom kan geen hypnotiseur het voordeel van de diensten van dat soort mensen hebben, maar alle onderzoekers zijn gedwongen om af te gaan op de berichten uit die trancetoestand van mannen of vrouwen – voornamelijk vrouwen – die nooit de lange voorbereidende training en discipline hebben ondergaan, niet alleen fysiek maar ook mentaal, die absoluut vereist zijn vóór men op de juiste manier met de innerlijke ogen kan zien. Dit geldt natuurlijk niet voor het vermogen om feiten en dingen die dichtbij of veraf plaatsvinden te zien, want daarbij wordt alleen het innerlijke gezicht en gehoor gebruikt, en niet het innerlijke begripsvermogen. Maar over dit onderwerp wil ik graag later nog iets meer zeggen.
William Brehon