4. De geheimhouding door de ingewijden
[‘The secrecy of initiates’, SD 3:44-55; CW 14:33-47]
Dat een aantal gelijkenissen en uitspraken van Jezus verkeerd wordt geïnterpreteerd, hoeft ons niet te verbazen. Van Orpheus, de eerste ingewijde adept van wie de geschiedenis een glimp opvangt in de nevel van het voorchristelijke tijdperk, tot Pythagoras, Confucius, Boeddha, Jezus, Apollonius van Tyana en Ammonius Saccas, heeft geen enkele leraar of ingewijde ooit iets voor openbaar gebruik op schrift gesteld. Ze hebben allemaal zonder uitzondering stilzwijgen over en geheimhouding van bepaalde feiten en daden aanbevolen; van Confucius, die weigerde om in het openbaar en overtuigend uit te leggen wat hij met zijn ‘grote uiterste’ bedoelde, of om de sleutel tot de waarzeggerij met ‘strootjes’ te geven, tot aan Jezus, die zijn discipelen opdroeg om niemand vóór zijn hoogste en laatste inwijding te vertellen dat hij Christus1 (chrestos), de ‘man van smarten’ en beproevingen, was, of dat hij het ‘wonder’ van de opstanding2 had verricht.
De apostelen moesten het stilzwijgen bewaren, opdat de linkerhand niet zou weten wat de rechterhand deed. Duidelijker gezegd, opdat de gevaarlijke beoefenaars van de wetenschap van de linkerhand – de verschrikkelijke vijanden van de adepten van de rechterhand, vooral vóór hun hoogste inwijding – niet van de openbare kennis zouden profiteren om zowel de genezer als de patiënt te schaden. En als men bedenkt dat het bovenstaande slechts een veronderstelling is, wat kan dan de betekenis zijn van deze vreselijke woorden:
Aan jullie is het geheim van het koninkrijk van God onthuld; maar zij die buiten blijven staan, krijgen alles te horen in gelijkenissen; ‘opdat ze scherp zien, maar geen inzicht hebben, opdat ze goed horen, maar niets begrijpen, anders zouden ze zich bekeren en vergeving krijgen voor hun zonden.3
Als men deze opmerking niet in de zin van de wet van stilzwijgendheid en karma uitlegt, dan geeft ze duidelijk blijk van egoïsme en een geest van harteloosheid. Deze woorden houden direct verband met het verschrikkelijke dogma van de predestinatie. Zal een goede en verstandige christen zo’n smet van wreed egoïsme op zijn heiland werpen?4
Het verspreiden van zulke waarheden in gelijkenissen werd overgelaten aan de discipelen van de hoge ingewijden. Het was hun plicht om de grondgedachte van de geheime leer te volgen zonder de mysteries ervan te onthullen. Dit blijkt uit de biografieën van alle grote adepten. Pythagoras maakte bij zijn onderricht een onderscheid tussen groepen die respectievelijk exoterische en esoterische kennis ontvingen. De magiërs kregen hun instructies en werden ingewijd in de diep verborgen grotten van Bactrië. Wanneer Josephus verklaart dat Abraham wiskunde onderwees, bedoelde hij daarmee ‘magie’, want in de pythagorische code betekent wiskunde esoterische wetenschap, of gnosis.
Prof. Wilder merkt op:
De essenen van Judea en Karmel maakten een soortgelijk onderscheid en verdeelden hun aanhangers in neofieten, broeders, en volmaakten. . . . Ammonius verplichtte zijn discipelen onder ede om zijn hogere leringen niet bekend te maken, behalve aan hen die grondig onderwezen en getraind [voorbereid op de inwijding] waren.5
Een van de sterkste argumenten voor de noodzaak van strikte geheimhouding wordt door Jezus zelf gegeven, als men Mattheus mag geloven. De Meester zegt daarin duidelijk:
Geef wat heilig is niet aan de honden en gooi je parels niet voor de zwijnen; die zouden ze maar met hun poten vertrappen, en zich omkeren en jullie verscheuren.6
Ware en heel wijze woorden. In onze tijd worden velen, ook onder ons, wreed aan die woorden herinnerd – vaak als het al te laat is.7
Zelfs Maimonides beveelt aan om over de ware betekenis van de bijbelteksten te zwijgen. Dit gebod spreekt de gebruikelijke stellige bewering tegen dat de ‘Heilige Schrift’ het enige boek ter wereld is waarvan de goddelijke openbaringen duidelijk en onverbloemd de waarheid meedelen. Dat geldt misschien voor geleerde kabbalisten, maar voor christenen is ongetwijfeld het tegenovergestelde het geval. De geleerde Hebreeuwse filosoof zegt namelijk het volgende:
Wie de ware betekenis van het boek Genesis ontdekt, moet ervoor waken deze niet bekend te maken. Dit is een grondregel die al onze wijzen herhalen, en vooral met betrekking tot het werk van de zes dagen. Als iemand de ware betekenis ervan zelf of met de hulp van een ander ontdekt, dan zou hij moeten zwijgen, of indien hij erover spreekt dan moet hij dat op een vage, raadselachtige manier doen, zoals ik dat doe, terwijl ik het aan degenen die mij kunnen begrijpen overlaat om naar de rest te gissen.8
Nu de symboliek en de esoterie van het Oude Testament aldus door een van de grootste joodse filosofen worden erkend, is het alleen maar natuurlijk dat de kerkvaders deze ook erkennen met betrekking tot het Nieuwe Testament en de Bijbel in het algemeen. Zo zien we Clemens van Alexandrië en Origenes dit in niet mis te verstane woorden erkennen. Clemens, die was ingewijd in de Eleusinische mysteriën, zegt:
De leringen die daarin door de Grieken werden onderwezen, bevatten het hoogtepunt van alle onderricht zoals dat van Mozes en de profeten was ontvangen.9
Dit is een kleine verdraaiing van de feiten die de welwillende kerkvader kan worden vergeven. Deze woorden houden immers de erkenning in dat de mysteriën van de joden identiek waren aan die van de heidense Grieken, die ze van de Egyptenaren overnamen, die ze op hun beurt ontleenden aan de Chaldeeën, die ze kregen van de Indiërs, de Atlantiërs, enz. – tot ver vóór de bloeitijd van dat ras. De geheime betekenis van het evangelie wordt door Clemens opnieuw openlijk erkend als hij zegt dat de mysteries van het geloof niet aan iedereen mogen worden bekendgemaakt.
Maar omdat deze overlevering niet alleen wordt bekendgemaakt aan hem die de verhevenheid van het woord beseft, is het noodzakelijk om de gesproken wijsheid, die de zoon van God onderwees, in een mysterie te verbergen.10
Origenes laat zich over de Bijbel en zijn symbolische fabels niet minder duidelijk uit. Hij zegt:
Als we ons aan de letter houden en als we wat er in de wet staat net zo moeten opvatten als de joden en het gewone volk, dan moet ik blozen en hardop bekennen dat God deze wetten heeft gegeven; dan lijken de wetten van mensen beter en redelijker.11
En de oprechte en eerlijke kerkvader van het vroege christendom zou in zijn tijd van relatieve zuiverheid heel goed hebben kunnen ‘blozen’. Maar de christenen van onze hoogontwikkelde en beschaafde tijd blozen helemaal niet; ze slikken integendeel het bestaan van het ‘licht’ vóór de vorming van de zon, de Hof van Eden, de walvis van Jona, enz., hoewel dezelfde Origenes in een heel begrijpelijke opwelling van verontwaardiging vraagt:
Welk mens met een gezond verstand zal het eens zijn met de uitspraak dat er op de eerste, tweede en derde dag, waarbij over een avond en een ochtend wordt gesproken, geen zon, maan en sterren waren, en op de eerste dag geen hemel? Wie is zo dwaas om te veronderstellen dat God als een landman in het paradijs, in Eden, enz., bomen heeft geplant? Ik geloof dat ieder mens deze dingen als beeldspraak moet beschouwen, waarachter een verborgen betekenis schuilgaat.12
Toch zijn er in ons tijdperk van verlichting miljoenen ‘van dat soort dwazen’ en niet alleen in de derde eeuw. Als hieraan de ondubbelzinnige uitspraak van Paulus in Galaten (4:22-25) wordt toegevoegd, dat het verhaal van Abraham en zijn twee zonen allemaal ‘een allegorie’ is, en dat ‘Hagar de berg Sinaï is’, dan kan men een christen of een heiden die weigert de Bijbel in een ander licht te aanvaarden dan dat van een vernuftige allegorie, weinig verwijten maken.
Rabbi Shimon ben Yochai, de samensteller van de Zohar, deelde de belangrijkste punten van zijn leer uitsluitend mondeling mee, en aan een heel beperkt aantal discipelen. Daarom zal de studie van de kabbala, zonder de hoogste inwijding in de merkabah, altijd onvolledig zijn, en de merkabah kan alleen worden onderwezen ‘in het donker, op een verlaten plaats, en na vele en verschrikkelijke beproevingen’. Na de dood van die grote joodse ingewijde is deze verborgen leer voor de buitenwereld een ongeschonden geheim gebleven.
Onder de eerbiedwaardige sekte van de tannaim, de wijzen, waren mensen die de geheimen praktisch onderwezen en enkele discipelen inwijdden in het grote en laatste mysterie. Maar de Mishna Chagigah, 2de gedeelte, zegt dat de inhoud van de merkabah ‘alleen aan wijze oude mensen mag worden meegedeeld.’13 De Gemara van de Chagigah is zelfs nog strenger. ‘De belangrijkste geheimen van de mysteriën werden niet eens aan alle priesters onthuld. Alleen aan de ingewijden werden ze meegedeeld.’14 Zo zien we dat dezelfde grote mate van geheimhouding in alle oude religies voorkomt.15
Wat zegt de kabbala zelf? Zijn grote rabbi’s waarschuwen iemand die hun uitspraken letterlijk neemt. We lezen in de Zohar:
Wee de mens die zegt dat de Torah, d.w.z. de Wet, alleen alledaagse gezegden en gewone verhalen bevat! Als dat zo was, zouden zelfs wij nu een Torah kunnen samenstellen die veel meer bewondering zou wekken. Als de Wet alleen over gewone zaken zou gaan, dan hoeven we ons alleen maar te richten tot de wereldse wetgevers,16 tot degenen bij wie we vaak de verhevenste gedachten aantreffen. Het zou voldoende zijn om hen te imiteren en een Torah te maken naar hun woorden en voorbeeld. Maar zo is het niet; elk woord van de Torah heeft een verheven betekenis en houdt een hemels mysterie in. . . . De verhalen van de Torah zijn de gewaden van de Torah. Wee hem die dit gewaad aanziet voor de Torah zelf. . . . Gewone mensen letten alleen op de gewaden of de verhalen van de Torah; ze weten niet beter, ze zien niet wat onder het gewaad verborgen ligt. De meer ontwikkelde mensen letten niet op het gewaad, maar op het lichaam dat het omhult.17
Ammonius Saccas verkondigde dat de geheime leer van de wijsheid-religie volledig is terug te vinden in de boeken van Thoth (Hermes), waaraan zowel Pythagoras als Plato hun kennis en veel van hun filosofie hebben ontleend; en hij verklaarde dat deze boeken ‘identiek zijn met de leringen van de wijzen van het Oosten’. Prof. A. Wilder merkt op:
Aangezien de naam Thoth een college of vergadering betekent, is het niet helemaal onwaarschijnlijk dat de boeken zo werden genoemd omdat ze de verzamelde orakels en leringen van de priesterbroederschap van Memphis waren. Rabbi Wise heeft een soortgelijke hypothese geopperd met betrekking tot de goddelijke uitspraken die in de Hebreeuwse geschriften zijn opgetekend.18
Dit is heel waarschijnlijk. Maar die ‘goddelijke uitspraken’ zijn door de niet-ingewijden tot dusver nooit begrepen. Philo Judaeus, een niet-ingewijde, probeerde de geheime betekenis ervan te geven, en faalde.
Maar de boeken van Thoth of de Bijbel, de Veda’s of de kabbala, eisen allemaal dezelfde geheimhouding van bepaalde natuurmysteries die erin worden gesymboliseerd. ‘Wee hem die op onrechtmatige wijze de woorden openbaart die door de eerste inwijder in het oor van manushi zijn gefluisterd.’ Wie die ‘inwijder’ was, wordt duidelijk gemaakt in het boek Henoch:
Van hen [de engelen] hoorde ik alle dingen, en ik begreep wat ik zag; dingen die niet zullen gebeuren in deze generatie [ras], maar in een generatie die haar zal opvolgen in een verre toekomst [het 6de en het 7de ras], volgens de uitverkorenen [de ingewijden].19
Over degenen die, nadat ze ‘alle geheimen van de engelen’ hebben geleerd, deze onthullen, wordt bovendien gezegd:
Zij hebben geheimen ontdekt [onthuld], en zij zijn het over wie is geoordeeld; maar jij niet, mijn zoon [Noach]. De Heer van de geesten weet dat je zuiver en goed bent, dat je niet kan worden verweten dat je geheimen hebt ontdekt [onthuld].20
Maar er zijn in onze tijd mensen die zonder hulp en alleen door hun eigen geleerdheid en scherpzinnigheid ‘geheimen hebben ontdekt’, en die – omdat ze eerlijk en oprecht zijn, en zich niet door dreigementen of waarschuwingen laten tegenhouden, omdat ze zich nooit tot geheimhouding verplicht hebben – van zulke ontdekkingen behoorlijk zijn geschrokken. Een van hen is de geleerde schrijver en ontdekker van de ‘sleutel tot het Hebreeuws-Egyptische mysterie’. Zoals hij zegt, zitten er ‘enkele vreemde kanten aan de verkondiging en samenstelling’ van de Bijbel.
De samenstellers van dit boek waren mensen zoals wij. Ze kenden, zagen, behandelden en begrepen, door middel van de sleutelmaat,21 de wet van de levende, altijd actieve God.22 Ze hadden geen geloof nodig dat hij bestond, dat hij werkte, plande en volbracht, als een machtige mecanicien en architect.23 Waarom was deze kennis dan alleen aan hen voorbehouden, terwijl ze, ten eerste als dienaren van God en ten tweede als apostelen van Jezus de Christus, een verblindend rituaal en een lege geloofsleer verspreidden, zonder feitelijke bewijzen te leveren, die juist worden verkregen door de zintuigen te gebruiken die de godheid aan alle mensen geschonken heeft om tot enig juist inzicht te komen?
Mysterie, gelijkenis, duistere uitspraken en het verhullen van de ware betekenis zijn een last waaronder het Oude en het Nieuwe Testament gebukt gaan. Als we aannemen dat de verhalen van de Bijbel opzettelijke bedenksels zijn om het onwetende volk te misleiden, zelfs al leggen ze volmaakte gedragsregels met morele verplichtingen op, hoe is het dan mogelijk om zo’n groot bedrog te rechtvaardigen als onderdeel van een goddelijk stelsel, wanneer aan dat stelsel de eigenschap van eenvoudige en volmaakte waarheidsgetrouwheid moet worden toegeschreven? Wat heeft het mysterie te maken met de verkondiging van de waarheden van God, of wat zou het daarmee te maken kunnen hebben?24
Helemaal niets in de begintijd van de mens. De eerste, halfgoddelijke, zuivere en spirituele rassen van de mensheid hadden de ‘waarheden van God’, en leefden daarnaar, en naar de idealen ervan. Ze bewaarden ze, zolang er nauwelijks kwaad was, en misbruik van die kennis en die waarheden dus nauwelijks mogelijk was. Maar evolutie en de geleidelijke val in de stof is ook een van de ‘waarheden’ en ook een van de wetten van ‘God’. En naarmate de mensheid vooruitging, en met elke generatie meer van de aarde aards werd, begon de individualiteit van elk tijdelijk ego zich te laten gelden. Het persoonlijk egoïsme ontwikkelt zich en zet de mens ertoe aan zijn kennis en macht te misbruiken. En egoïsme is als een menselijk gebouw, waarvan de ramen en deuren altijd wijd openstaan, zodat elke vorm van ongerechtigheid de ziel van de mens kan binnendringen.
Tijdens de puberteit van de mensheid waren er maar weinig mensen, en nu zelfs nog minder, geneigd om de krachtige uitspraak van Pope in praktijk te brengen dat hij zijn eigen hart zou uitrukken, als het geneigd was om alleen van zichzelf te houden en met al zijn medemensen de spot te drijven. Vandaar de noodzaak om de mens geleidelijk de goddelijke kennis en macht te ontnemen, want die werden met elke nieuwe cyclus van de mens gevaarlijker, als een tweesnijdend zwaard waarvan de kwade kant altijd de medemens bedreigde en waarvan de goede kant overvloedig voor zichzelf werd gebruikt. Die enkele ‘uitverkorenen’ met een innerlijke natuur die onaangetast was gebleven door hun uiterlijke fysieke groei, werden na verloop van tijd dus de enige bewaarders van de onthulde mysteries, en gaven de kennis door aan de meest geschikte kandidaten om haar te ontvangen, en hielden haar buiten het bereik van anderen. Als men deze uitleg over de geheime leringen verwerpt, dan wordt de term religie synoniem met misleiding en bedrog.
Toch kon men het zich niet veroorloven dat het volk zonder enige vorm van morele beteugeling zou blijven. De mens verlangt altijd naar een ‘hiernamaals’ en kan niet leven zonder een of ander ideaal, als baken en troost. Tegelijkertijd zou men zelfs in onze tijd van algemene ontwikkeling aan de gewone man geen waarheden kunnen toevertrouwen die te metafysisch zijn, te subtiel voor hem om te begrijpen, zonder het gevaar te lopen dat er een reactie dreigt op te treden en het geloof in goden en heiligen plaatsmaakt voor een onwetenschappelijk zinloos atheïsme. Geen enkele echte filantroop, en dus ook geen occultist, zou ook maar een moment dromen van een mensheid zonder een spoor van religie. Zelfs de hedendaagse religie in Europa, beperkt tot de zondag, is beter dan geen.
Maar al is, zoals Bunyan het uitdrukte, ‘religie de beste wapenrusting die een mens kan dragen’, ze is ongetwijfeld ook de ‘slechtste dekmantel’; en het is die ‘dekmantel’ en valse voorwendselen waartegen de occultisten en theosofen vechten. De ware ideële godheid, de ene levende God in de natuur, zal niet minder worden vereerd door de mens wanneer die uiterlijke mantel – geweven door de fantasie van de mens, en waarin de godheid wordt gehuld door de sluwe priester die streeft naar macht en overheersing – wordt weggerukt. Aan het begin van de 19de eeuw heeft het uur geslagen om de ‘hoogste God’ van elke natie te onttronen ten gunste van één universele godheid: de God van de onveranderlijke wet, niet van barmhartigheid; de God van rechtvaardige vergelding, niet van genade, want die genade is slechts een aansporing tot kwaad doen en nog meer kwaad doen.
De grootste misdaad die ooit tegen de mensheid is begaan, werd gepleegd op die dag dat een priester voor het eerst een gebed formuleerde met een egoïstisch doel. Een God die gunstig gestemd kan worden door onrechtvaardige gebeden om de ‘wapens’ van de vereerder te zegenen, en nederlaag en dood te zenden aan duizenden van zijn vijanden – zijn broeders; een God waarvan men kan verwachten dat hij gehoor geeft aan lofliederen vermengd met smeekbeden voor een ‘wind die gunstig’ is voor de vereerder zelf, en die natuurlijk rampzalig is voor andere zeevaarders die uit een tegenovergestelde richting komen – het is deze opvatting van God die het egoïsme in de mens heeft aangemoedigd, en hem zijn zelfvertrouwen heeft ontnomen.
Bidden is een verheffende handeling wanneer het een intens gevoel is, een vurig verlangen dat uit het diepst van ons hart voortkomt, voor het welzijn van andere mensen, en wanneer het volledig vrij is van enig egoïstisch persoonlijk doel; het verlangen naar een hiernamaals is natuurlijk en heilig in de mens, maar op voorwaarde dat hij die gelukzaligheid met anderen deelt. Men kan de woorden van de ‘heidense’ Socrates begrijpen en goed waarderen, die in zijn diepe maar niet aangeleerde wijsheid verklaarde:
Onze gebeden zouden uit algemene zegenwensen voor iedereen moeten bestaan, want de goden weten het beste wat goed voor ons is.
Maar een officieel gebed – dat om een of andere ramp of het voordeel van één persoon smeekt, zonder rekening te houden met duizenden slachtoffers daarvan – is de laagste misdaad, nog afgezien van het feit dat het getuigt van een onbeschaamde arrogantie en bijgeloof. Dit is het erfdeel dat rechtstreeks werd geroofd van de jehovieten – de joden van de woestijn en van het gouden kalf.
Door ‘Jehovah’ ontstond, zoals nu zal worden aangetoond, de noodzaak om dit substituut voor de onuitspreekbare naam te versluieren en af te schermen, en dat leidde tot al deze ‘mysteries, gelijkenissen, duistere uitspraken en verhullingen’. In ieder geval had Mozes zijn zeventig oudsten in de verborgen waarheden ingewijd, en daardoor worden de schrijvers van het Oude Testament tot op zekere hoogte gerechtvaardigd. Maar de schrijvers van het Nieuwe Testament hebben zelfs niet zo veel of zo weinig gedaan. Ze hebben met hun dogma’s de grote centrale figuur Christus verminkt en sindsdien hebben ze de mensen in zijn heilige naam tot miljoenen dwalingen en de meest duistere misdaden gebracht.
Het is duidelijk dat geen enkele kerkvader – met uitzondering van Paulus en Clemens van Alexandrië, die beiden in de mysteriën waren ingewijd – zelf veel over de waarheid wist. De meesten van hen waren onontwikkelde, onwetende mensen; en als bijvoorbeeld Augustinus en Lactantius, of ook de Eerw. Bede en anderen, tot de tijd van Galileo25 zo pijnlijk onbekend waren met de meest primaire waarheden die in de heidense tempels werden onderwezen – bijvoorbeeld de bolvorm van de aarde, om over het heliocentrische stelsel nog maar te zwijgen – hoe groot moet de onwetendheid van de anderen dan zijn geweest! De vroege christenen beschouwden geleerdheid en zonde als synoniem. Vandaar dat heidense filosofen zo vaak beschuldigd werden van omgang met de duivel.
Maar de waarheid moet aan het licht komen. De occultisten, die door schrijvers zoals De Mirville worden aangeduid als ‘de volgelingen van de vervloekte Kaïn’, bevinden zich nu in een positie om de rollen om te draaien. Dat wat tot dusver alleen aan de oude en hedendaagse kabbalisten in Europa en Azië bekend was, wordt nu openbaar gemaakt en er wordt aangetoond dat het wiskundig juist is. De schrijver van de Key to the Hebrew-Egyptian Mystery in the Source of Measures heeft nu tot ieders tevredenheid bewezen dat de twee namen van God, Jehovah en Elohim, in één betekenis van hun numerieke waarden, respectievelijk de waarde van de middellijn en de omtrek van een cirkel vertegenwoordigen; met andere woorden, ze zijn numerieke aanduidingen van meetkundige verhoudingen; en ten slotte dat Jehovah Kaïn is en omgekeerd.
Deze opvatting, zegt de schrijver,
helpt ook om de vreselijke smet van de naam Kaïn te verwijderen, die als een complot diende om zijn goede naam te vernietigen; want zelfs zonder deze verklaring blijkt uit de tekst zelf dat hij [Kaïn] Jehovah was. De theologische scholen kunnen dus maar beter openstaan voor een eerherstel, als dat mogelijk is, van de goede naam en faam van de God die ze aanbidden.26
Dit is niet de eerste waarschuwing die de ‘theologische scholen’ ontvingen, die er ongetwijfeld vanaf het begin van op de hoogte waren, evenals Clemens van Alexandrië en anderen. Maar als dat zo is, zullen ze er nog minder baat bij hebben, want met de erkenning ervan staat voor hen veel meer op het spel dan alleen de heiligheid en waardigheid van het gevestigde geloof.
Maar men kan ook vragen waarom de Aziatische religies, die niet dit soort dingen te verbergen hebben en die openlijk verkondigen dat hun leerstellingen een esoterische betekenis hebben, dezelfde koers volgen? Eenvoudig hierom: terwijl het huidige, en ongetwijfeld gedwongen, stilzwijgen van de kerk over dit onderwerp slechts betrekking heeft op de uiterlijke of theoretische vorm van de Bijbel – en de onthulling van de geheimen ervan geen daadwerkelijke schade zou hebben berokkend als ze vanaf het begin waren meegedeeld – is het met de oosterse esoterie en symboliek heel anders gesteld. De grote centrale figuur van de evangeliën zou door de onthulling van de symboliek van het Oude Testament evenmin worden beschadigd als de grondlegger van het boeddhisme door het bewijs dat de brahmaanse geschriften de Purana’s, die vóór zijn leven al bestonden, allemaal allegorisch zijn. Jezus van Nazareth zou er bovendien meer bij gewonnen dan verloren hebben als hij was voorgesteld als een eenvoudige sterveling die naar zijn eigen voorschriften en verdiensten moet worden beoordeeld, in plaats van als de vader van het christendom te worden beschouwd, als een God van wie veel uitspraken en daden nu zozeer aan kritiek onderhevig zijn.
In de Veda’s, de Brahmana’s, de Upanishads en vooral in de lamaïstische Theg pa chen po mdo (mahayanasutra’s) en andere werken zijn de symbolen en allegorische uitspraken die de grote waarheden van de natuur versluieren van een heel andere aard, en is hun geheime betekenis moeilijker te ontrafelen. Terwijl de bijbelse symbolen bijna allemaal gebaseerd zijn op een drie-eenheid, volgen die van de oosterse boeken het zevenvoudige beginsel. Ze houden even nauw verband met de mysteries van de fysica en de fysiologie als met de paranormale en transcendentale aard van kosmische elementen en theogonie; als ze worden ontraadseld zullen ze voor de niet-ingewijden heel schadelijk blijken te zijn; in handen van de huidige generaties in hun feitelijke staat van fysieke en verstandelijke ontwikkeling zouden ze, als spiritualiteit en ethiekbeoefening ontbreken, absoluut rampzalig zijn.
Niettemin zijn de geheime leringen van de heiligdommen niet zonder getuigen gebleven; ze zijn op verschillende manieren onsterfelijk gemaakt. Ze zijn over de wereld verspreid in honderden boekdelen vol met de eigenaardige, hoofdbrekende formuleringen van de alchemisten; ze vloeiden als een onstuitbare stortvloed van occulte mystieke kennis uit de pen van dichters en barden. Alleen een genie had bepaalde privileges in die duistere tijden waarin een dromer zelfs geen fictief verhaal aan de wereld kon aanbieden zonder zijn hemel en zijn aarde bij bijbelteksten te laten aansluiten. Alleen aan een genie was het toegestaan in die eeuwen van verstandelijke blindheid, toen de angst voor het ‘Heilige Officie’ een dikke sluier over elke kosmische en spirituele waarheid wierp, om ongehinderd enkele van de grootste waarheden van inwijding te onthullen.
Vanwaar kreeg Ariosto, in zijn Orlando Furioso, zijn denkbeeld van die vallei op de maan waar we na onze dood de ideeën en beelden kunnen vinden van alles wat op aarde bestaat? Waar kwam Dante’s inspiratie vandaan voor de vele beschrijvingen die in zijn Inferno worden gegeven – een nieuwe Apocalyps van Johannes, een echte occulte openbaring in verzen – over zijn bezoek en contact met de zielen van de zeven sferen? In poëzie en satire was elke occulte waarheid welkom – geen daarvan werd serieus genomen. Graaf De Gabalis wordt meer gewaardeerd en is beroemder dan Porphyrius en Iamblichus.
Plato’s mysterieuze Atlantis wordt fictie genoemd, terwijl de zondvloed van Noach tot op de dag van vandaag het denken van bepaalde archeologen bezighoudt, terwijl ze de wereld van archetypen van Marcello Palingenio Stellato’s Zodiacus vitae bespotten en het als een persoonlijke belediging zouden opvatten om te worden gevraagd om de vier werelden van Mercurius Trismegistus te bespreken – de archetypische, de spirituele, de astrale en de elementaire, met nog drie andere achter de coulissen. Blijkbaar is de beschaafde wereld nog maar half voorbereid op de onthulling. Daarom zullen de ingewijden nooit het hele geheim prijsgeven, totdat de overgrote meerderheid van de mensen hun huidige karakter hebben veranderd en beter op de waarheid zijn voorbereid. Clemens van Alexandrië had absoluut gelijk toen hij zei: ‘Het is vereist om de gesproken wijsheid – die door de ‘zoon van God’ werd onderwezen – in een mysterie te verbergen.’27
Die wijsheid heeft, zoals we zullen zien, betrekking op alle oorspronkelijke waarheden die door de ‘bouwers’ van het heelal zelf aan de eerste, ‘uit het denkvermogen geboren’, rassen werden meegedeeld.
. . . er was in elk oud land dat aanspraak maakte op beschaving, een esoterische leer, een stelsel dat wijsheid28 werd genoemd; en degenen die zich wijdden aan een studie ervan, werden eerst aangeduid als wijzen of wijze mensen. . . . Pythagoras noemde dit stelsel ἡ γνῶσις τῶν ὄντων, de gnosis of kennis van de dingen die zijn. Volgens de oude leraren, de wijzen van India, de magiërs van Perzië en Babylon, de zieners en profeten van Israël, de hiërofanten van Egypte en Arabië, en de filosofen van Griekenland en het Westen, omvatte die edele term wijsheid alle kennis die zij als in essentie goddelijk beschouwden; een deel ervan werd door hen aangemerkt als esoterisch, de rest als exoterisch. De Hebreeuwse rabbi’s noemden het uiterlijke en wereldlijke deel de merkabah, want het is het lichaam of voertuig dat de hogere kennis bevat.29
Later zullen we spreken over de wet van de stilte die aan oosterse chela’s wordt opgelegd.
Noten
- Mattheus 16:20.
- Marcus 5:43.
- Marcus 4:11-2.
- Is het niet duidelijk dat de woorden ‘anders zouden ze zich bekeren en vergeving krijgen voor hun zonden’ helemaal niet betekenen dat Jezus bang was dat door berouw een buitenstaander, of ‘zij die buiten blijven staan’, aan verdoemenis zou ontsnappen, zoals de letterlijke betekenis duidelijk aangeeft – maar iets heel anders? Namelijk, opdat geen van de niet-ingewijden door het begrijpen van zijn prediking, niet verhuld door gelijkenissen, enkele van de geheime leringen en mysteries van inwijding te weten zou komen en zelfs occulte vermogens zou verkrijgen. ‘Zich bekeren’ is, met andere woorden, het verkrijgen van kennis die uitsluitend aan de ingewijden toebehoort; ‘en vergeving krijgen voor hun zonden’, betekent dat hun zonden de onrechtmatige onthuller zouden treffen, degenen die de onwaardigen hadden geholpen te oogsten waar ze nooit hadden gezaaid, en hen daardoor de middelen hadden gegeven om op deze aarde hun verdiende karma te ontlopen, dat daardoor moet terugslaan op de onthuller, die, in plaats van goed, kwaad heeft gedaan en faalde.
- New Platonism and Alchemy, 1869, blz. 7, 9.
- Mattheus 7:6.
- De geschiedenis staat vol met bewijzen hiervoor. Als Anaxagoras niet de grote waarheid had verkondigd die in de mysteriën werd onderwezen, namelijk dat de zon zeker groter is dan de Peloponnesus, dan zou de fanatieke menigte hem niet hebben vervolgd en bijna gedood. Als die andere menigte die tegen Pythagoras was opgehitst, had begrepen wat de mysterieuze wijze van Crotona bedoelde met dat hij zich herinnerde dat hij de ‘zoon van Mercurius’ – god van de geheime wijsheid – was geweest dan zou hij niet hebben moeten vluchten om zo zijn leven te redden. Socrates zou ook niet ter dood zijn gebracht als hij de openbaringen van zijn goddelijke daimon geheim had gehouden. Hij wist hoe weinig zijn eeuw – behalve de ingewijden – zijn bedoeling zou begrijpen, als hij alles wat hij over de maan wist had bekendgemaakt. Dus beperkte hij zijn uiteenzetting tot een allegorie, waarvan nu is bewezen dat deze wetenschappelijker is dan vroeger werd gedacht. Hij beweerde dat de maan bewoond wordt en dat de maanwezens in diepe, uitgestrekte en donkere valleien leven, dat onze satelliet geen lucht en geen atmosfeer heeft buiten die diepe valleien; dit moet, afgezien van de onthulling die alleen voor de enkeling vol betekenis is, noodzakelijkerwijs zo zijn, als onze heldere Selene al een atmosfeer heeft. De feiten die in de geheime verslagen van de mysteriën waren opgetekend, moesten op straffe van de dood versluierd blijven.
- Moreh Nevukhim (De gids voor de verwarden), 2:29; geciteerd en ingekort in E.V.H. Kenealy, The Book of God: The Apocalypse of Adam-Oannes, 1867, blz. 71.
- Stromateis, 5:11.
- Op.cit., 1:12.
- Homilia in Leviticum, 7.
- Origenes, De principiis, 4:1:16.
- A. Franck, La kabbale, 1843, blz. 56.
- Clemens van Alexandrië, Stromateis, 5:7.
- Isis ontsluierd, 2:412; vgl. S.F. Dunlap, Sod the Son of the Man, 1861, blz. 89-90&vn.
- De materialistische ‘wetgevers’, de critici en sadduceeën die hebben geprobeerd de leringen van de grote Aziatische meesters (geen geleerden in de huidige zin van het woord) van vroeger en nu aan flarden te scheuren, zouden er goed aan doen over deze woorden na te denken. Die geheime leringen zouden, als ze in Oxford en Cambridge waren bedacht en geschreven, uiterlijk ongetwijfeld briljanter lijken. Of ze even goed zouden overeenstemmen met universele waarheden en feiten is een andere vraag.
- Zohar, 3:152a, geciteerd in Isaac Myer, Qabbalah, 1888, blz. 102.
- New Platonism and Alchemy, 1869, blz. 6.
- The Book of Enoch, vert. R. Laurence, 1883, 1:2, blz. 1.
- Op.cit., 64:10, blz. 79.
- De schrijver probeert te bewijzen dat deze sleutel ‘de oorsprong is van de maten waaruit de Britse inch en de oude el zijn voortgekomen’.
- Als men het woord als een meervoud zou opvatten had men het mysterie misschien beter opgelost. God is altijd aanwezig; als hij altijd actief was, zou hij niet langer een oneindige God kunnen zijn – noch altijd aanwezig in deze beperking.
- De schrijver is duidelijk een vrijmetselaar die denkt zoals generaal Pike. Zolang de Amerikaanse en Engelse vrijmetselaars het ‘scheppende beginsel’ van het Franse ‘Groot Oosten’ verwerpen, zullen ze in het duister blijven tasten.
- J. Ralston Skinner, Key to the Hebrew-Egyptian Mystery in the Source of Measures, 1875, blz. 308-9.
- In zijn Des esprits (deel 4, blz. 105-12) beweert markies De Mirville dat paus Urbanus VIII het heliocentrische stelsel eerder kende dan Galileo. De schrijver gaat een stap verder. Hij probeert aan te tonen dat die beroemde paus niet de vervolger van Galileo was, maar juist door hem werd vervolgd en bovendien door deze astronoom uit Florence werd belasterd. Als dat zo is, des te erger voor de rooms-katholieke kerk, want terwijl haar pausen van dit uiterst belangrijke feit op de hoogte waren, bewaarden ze niettemin een stilzwijgen om óf Jozua’s óf hun eigen onfeilbaarheid te beschermen. Men kan goed begrijpen dat, omdat de Bijbel zo superieur aan alle andere stelsels was verklaard en zijn veronderstelde monotheïsme afhankelijk was van het stilzwijgen hierover, er natuurlijk niets anders opzat dan zijn symboliek te verzwijgen, waardoor het mogelijk werd om alle blunders ervan aan zijn God toe te schrijven.
- Skinner, Op.cit., appendix 7, blz. 296. De schrijfster is blij dat dit feit nu wiskundig is aangetoond. Toen in Isis ontsluierd werd gezegd dat Jehovah en Saturnus identiek zijn met Adam-Kadmon, Kaïn, Adam en Eva, Abel, Seth, enz., en dat ze in de geheime leer allemaal verwisselbare symbolen zijn (zie Isis, 2:526, 527, 545ev); kortom, dat ze overeenkomen met geheime getallen en in de Bijbel evenals in andere leringen meer dan één betekenis hadden – bleven de verklaringen van de schrijfster onopgemerkt. Isis was tekortgeschoten omdat het boek niet in een wetenschappelijke vorm was verschenen, en door te veel te geven, gaf het in feite heel weinig om de onderzoeker tevreden te stellen. Maar als men enige waarde hecht aan wiskunde en meetkunde, naast het bewijs van de Bijbel en de kabbala, dan moet het publiek nu tevreden zijn. Er kan geen vollediger, wetenschappelijker bewijs worden gevonden om aan te tonen dat Kaïn de transformatie is van een elohim (de sefirah binah) tot de androgyne Jah-Veh (of God-Eva), en dat Seth de mannelijke Jehovah is, dan in de gezamenlijke ontdekkingen van Seyffarth, Knight, enz., en ten slotte in het erudiete boek van Ralston Skinner. De verdere verbanden tussen deze personificaties van de eerste mensenrassen, in hun geleidelijke ontwikkeling, zullen later in de tekst worden vermeld.
- Stromateis, 1:12.
- ‘De geschriften uit de oudheid verpersoonlijkten wijsheid vaak als een emanatie en medewerker van de Schepper. Zo hebben we de Indiase Boeddha, de Babylonische Nebo, de Thoth van Memphis, de Hermes van Griekenland, en ook de godinnen Neith, Metis, Athena, en de gnostische macht Achamoth of Sophia. De Samaritaanse Pentateuch noemde het boek Genesis, Akamauth, of wijsheid, en twee overblijfselen van oude verhandelingen, de Wijsheid van Salomo en de Wijsheid van Jezus, gaan over hetzelfde onderwerp. Het boek Mashalim – de verhandelingen of spreuken van Salomo – verpersoonlijkt wijsheid als de helpster van de Schepper.’ (Voetnoot van A. Wilder.)
In de geheime wijsheid van het Oosten is die helpster terug te vinden in de gezamenlijke eerste emanaties van het oerlicht, de zeven dhyani-chohans, van wie is aangetoond dat ze identiek zijn aan de ‘zeven geesten van de tegenwoordigheid’ van de rooms-katholieken. - New Platonism and Alchemy, blz. 6-7&vn.