Theosophical University Press Agency

pagina achteruit Inhoud pagina vooruit

33. Het einde van de mysteriën in Europa

[‘The last of the mysteries in Europe’, SD 3:298-302; CW 14:294-9]

Zoals de grote Hermes in zijn dialoog met Asclepius had voorspeld, was het moment aangebroken dat goddeloze buitenlanders Egypte ervan beschuldigden monsters te aanbidden, en er niets anders van was overgebleven dan de karakters die in steen op haar monumenten waren gegraveerd – raadsels die voor het nageslacht onbegrijpelijk waren. Haar heilige schrijvers en hiërofanten gingen zwerven over het oppervlak van de aarde. Zij die in Egypte waren gebleven, zagen zich uit angst voor ontwijding van de heilige mysteriën genoodzaakt hun toevlucht te nemen tot woestijnen en bergen, om geheime genootschappen en broederschappen te vormen en te vestigen – zoals de essenen; zij die de oceanen waren overgestoken naar India en zelfs naar (wat nu) de Nieuwe Wereld (heet), verbonden zich door een plechtige eed om te zwijgen en hun heilige kennis en wetenschap geheim te houden; die werden dus dieper dan ooit uit het zicht van de mensen verborgen.

In Centraal-Azië en de noordelijke grensgebieden van India vernietigde het triomferende zwaard van de leerling van Aristoteles langs zijn veroveringsweg elk spoor van een eens zuivere religie; en de adepten daarvan trokken zich uit dat gebied steeds verder terug naar de meest verborgen plekken van de wereld. Het einde van de cyclus van **** naderde, en met de komst van de Macedonische veroveraar had op de klok van de volkeren het eerste uur voor het verdwijnen van de mysteriën geslagen. De eerste slagen van het laatste uur weerklonken in het jaar 47 v.Chr. Alesia1, de vermaarde stad in Gallië, het Thebe van de Kelten, zo bekend om zijn oude inwijdingsrituelen en mysteriën, was, zoals J.-M. Ragon het goed beschrijft:

de oude metropool en het graf van de inwijding, van de religie van de druïden en van de vrijheid van Gallië.2

In de eerste eeuw voor onze jaartelling had het laatste en beslissende uur van de grote mysteriën geslagen. De geschiedenis laat zien dat de bevolking van Centraal-Gallië in opstand kwam tegen het Romeinse juk. Het land was onderworpen aan Caesar, en de opstand werd neergeslagen; het resultaat was de slachting van het garnizoen in Alesia (of Alise), en van al zijn inwoners, onder wie de druïden, de priesters van de scholen en de neofieten; daarna werd de hele stad geplunderd en met de grond gelijkgemaakt.

Bibracte, een even grote en vermaarde stad, niet ver van Alesia, ging een paar jaar later ten onder. J.-M. Ragon beschrijft het einde ervan als volgt:

Bibracte, de moeder van de wetenschappen, de ziel van de oude volkeren [in Europa], een stad die vermaard is om haar heilige druïdenschool, om haar beschaving, haar scholen waar 40.000 studenten werden onderwezen in filosofie, literatuur, grammatica, rechtswetenschap, geneeskunde, astrologie, occulte wetenschappen, architectuur, enz. Ze was een rivaal van Thebe, van Memphis, van Athene en van Rome, en had een amfitheater voor gladiatoren, omringd door kolossale standbeelden, dat plaats bood aan 100.000 toeschouwers, een capitool, tempels van Janus, Pluto, Proserpine, Jupiter, Apollo, Minerva, Cybele, Venus en Anubis; en, midden tussen deze prachtige gebouwen de naumachie, met haar enorme bassin, een onvoorstelbare constructie, een gigantisch bouwwerk waarin boten en galeien dreven die zeeslagen naspeelden; verder een Champ-de-Mars, een aquaduct, fonteinen, openbare baden; en ten slotte vestingwerken en muren, waarvan de constructie dateert uit de heldentijd.3

Dat was de laatste stad in Gallië waar voor Europa de geheimen van de inwijdingen in de grote mysteriën, de geheimen van de natuur en van haar vergeten occulte waarheden, verloren zijn gegaan. De boekrollen en manuscripten van de beroemde bibliotheek van Alexandrië werden door diezelfde Caesar verbrand en vernietigd.4 Hoewel de geschiedenis haar afkeuring uitspreekt over het optreden (in 642 n.Chr.) van de Arabische generaal Amr ibn-al-As, die het vernietigingwerk van de grote veroveraar definitief maakte, wordt er met geen woord gerept over Caesars vernietiging van bijna eenzelfde hoeveelheid kostbare boekrollen in Alesia, noch over de vernietiger van Bibracte. Sacrovir – de leider van de Galliërs die onder Tiberius in opstand kwamen tegen de Romeinse tirannie – werd in het jaar 21 van onze jaartelling door Silius verslagen, en nadat hij zich samen met de andere samenzweerders levend had laten verbranden op een brandstapel voor de ogen van zijn belegeraars, zoals Ragon ons vertelt, werd die stad geplunderd en leeggeroofd, en al haar schatten aan literatuur over de occulte wetenschap gingen in vlammen op. De naam van de eens zo majestueuze stad Bibracte is daarna veranderd in Autun, zegt Ragon.

Enkele monumenten uit de glorieuze oudheid zijn er nog, zoals de tempels van Janus en Cybele.5

Ragon zegt verder:

Arles, 2000 jaar v.Chr. gesticht, werd in 270 geplunderd. Deze hoofdstad van Gallië, 40 jaar later door Constantijn weer opgebouwd, heeft nog steeds enkele overblijfselen van zijn oude pracht behouden: een amfitheater, een capitool, een obelisk – een granietblok van 17 meter hoog – een triomfboog, catacomben, enz.

Zo eindigde de Keltische en Gallische beschaving. Caesar had, als een barbaar Rome waardig, de oude mysteriën al vernietigd door de plundering van de tempels en hun inwijdingsscholen, en door het vermoorden van de ingewijden en druïden.

Rome bleef bestaan; maar ze bezat nooit iets anders dan de kleine mysteriën, schaduwen van de geheime wetenschap. De grote inwijding was uitgedoofd.6

Er kunnen nog enkele fragmenten uit zijn Maçonnerie occulte worden gegeven, omdat deze rechtstreeks op ons onderwerp betrekking hebben. Hoe geleerd en erudiet de schrijver ook is, hij maakt enkele grote chronologische fouten. Hij zegt:

Na de vergoddelijkte mens (Hermes) kwam de priesterkoning [de hiërofant]. Menes was de eerste wetgever en stichter van Thebe met de honderd paleizen. Hij vervulde die stad met grootse pracht; uit zijn tijd dateert het priestertijdperk van Egypte. De priesters regeerden, want zij maakten de wetten. Er zouden sinds zijn tijd 329 [hiërofanten] zijn geweest, die allemaal onbekend zijn gebleven.7

De schrijver zegt vervolgens dat de priesters, toen echte adepten schaars waren geworden, uit de krijgers (slaven) valse adepten kozen, die ze, nadat ze ze hadden gekroond en vergoddelijkt, aan het onwetende volk voorstelden om te vereren.

De koningen waren het zat om zo onderdanig te regeren, kwamen in opstand en bevrijdden zichzelf. Toen kwam Sesostris, de stichter van Memphis (in 1643 v. Chr., zegt men). Het verkiezen van de vorst door de priesters werd later vervangen door een erfelijke troonopvolging van de krijgslieden. . . . Cheops die regeerde van 1178 tot 1122 bouwde de Grote Piramide die zijn naam draagt. Hij wordt ervan beschuldigd de theocratie te hebben vervolgd en de tempels te hebben gesloten.8

Dit is volkomen onjuist, hoewel Ragon herhaalt wat er in de geschiedenisboeken staat. De piramide die de naam Cheops draagt, is de Grote Piramide, waarvan zelfs Baron Bunsen de bouw op 5000 v.Chr. dateerde. Bunsen zegt:

de oorsprong van de twee koninkrijken van Boven- en Beneden-Egypte gaat terug tot het negende millennium [v.Chr.].9

En omdat de mysteriën in die piramide werden opgevoerd en de inwijdingen daar plaatsvonden – want ze was in feite voor dat doel gebouwd – lijkt het ons vreemd en volkomen in strijd met de bekende feiten uit de geschiedenis van de mysteriën om te veronderstellen dat Cheops zich ooit tegen de ingewijde priesters en hun tempels zou hebben gekeerd, als hij de bouwer van die piramide was. Bovendien was het volgens de geheime leer niet Cheops die de piramide met die naam bouwde, wat hij misschien verder ook heeft gedaan.

Toch is het helemaal waar dat

het koningschap, als gevolg van een Ethiopische invasie en de federale regering van twaalf vorsten, in handen kwam van Amasis, een man van lage afkomst.10

Dit gebeurde in 570 v.Chr., en het was Amasis die de priesterlijke macht vernietigde. En

zo ging deze oude theocratie, die eeuwenlang trots haar gekroonde priesters aan Egypte en de hele wereld toonde, ten onder.11

Egypte had studenten uit alle landen rond haar priesters en hiërofanten verzameld voordat Alexandrië werd gesticht. Ennemoser vraagt:

hoe komt het . . . dat er gedurende zo’n lange tijd en in zoveel verschillende tijdperken en bij allerlei volkeren over deze mysteriën en over hun specifieke inhoud zo weinig bekend is geworden? Het antwoord is dat dit komt doordat de ingewijden overal een strikt stilzwijgen bewaarden. Een andere oorzaak is de vernietiging en teloorgang van alle geschriften over de geheime kennis van de grijze oudheid . . . Numa’s boeken, beschreven door Livius, over natuurwetenschap, werden in zijn graf gevonden, maar ze mochten niet worden bekendgemaakt, omdat ze anders de geheimste mysteries van de staatsreligie zouden onthullen. . . . De senaat en de volkstribunen bepaalden . . . dat de boeken verbrand moesten worden, en dat gebeurde dan ook.12

Cassianus noemt een geschrift dat in de vierde en vijfde eeuw algemeen bekend was en werd toegeschreven aan Cham, de zoon van Noach, die het op zijn beurt van Jared, de vierde generatie van Seth, de zoon van Adam, zou hebben gekregen.

Ook alchemie werd in Egypte eerst door haar geleerde priesters onderwezen, hoewel de oorsprong van dit stelsel zo oud is als de mens. Veel schrijvers hebben verklaard dat Adam de eerste adept was; maar dat was een sluier en een woordspeling op die naam, waarvan een van de betekenissen ‘rode aarde’ is. De juiste informatie is – onder haar allegorische sluier – te vinden in hoofdstuk 6 van Genesis, waar wordt gesproken over de ‘zonen van God’ die vrouwen namen van de dochters van de mensen, waarna ze aan deze vrouwen veel mysteries en geheimen van de wereld van verschijnselen meedeelden. De bakermat van de alchemie moet volgens Olaus Borrichius in het verre verleden worden gezocht. Democritus van Abdera was een alchemist en een hermetische filosoof. Clemens van Alexandrië schreef veel over wetenschap, en Mozes en Salomo worden experts op dat gebied genoemd. William Godwin zegt hierover:

De eerste authentieke mededeling over dit onderwerp is een edict van Diocletianus uit ongeveer 300 n.Chr., waarin wordt verordend dat er in Egypte ijverig gezocht moet worden naar alle oude boeken waarin de kunst van het maken van goud en zilver wordt behandeld, zodat ze zonder onderscheid aan de vlammen kunnen worden prijsgegeven.13

De alchemie van de Chaldeeën en de oude Chinezen is zelfs niet de oorsprong van die alchemie die vele eeuwen later herleefde onder de Arabieren. Er bestaat een spirituele alchemie en een fysieke transmutatie. De kennis van beide werd tijdens de inwijdingen overgedragen.

Noten

  1. Deze stad gelegen aan de twee rivieren, de Oze en de Ozerain, wordt nu Alise-Sainte-Reine (Côte d’Or) genoemd. Haar ondergang is een historisch feit in de Keltisch-Gallische geschiedenis.
  2. J.-M. Ragon, Orthodoxie maçonnique . . . Maçonnerie occulte, 1853, blz. 22.
  3. Ragon, Op.cit., blz. 22-3.
  4. Een christelijke volksmenigte voltooide in 389 van onze jaartelling het vernietigingswerk van wat er was overgebleven; van deze onschatbare boeken werden de meeste behouden voor onderzoekers van het occultisme, maar voor de wereld gingen ze verloren.
  5. J.-M. Ragon, Orthodoxie maçonnique, etc., 1853, blz. 23vn.
  6. Op.cit., blz. 23. J.-M. Ragon, een Belg van geboorte en een vrijmetselaar, wist meer over het occultisme dan enige andere niet-ingewijde schrijver. 50 jaar lang bestudeerde hij de oude mysteriën in alle teksten die hij daarover kon vinden. In 1805 richtte hij in Parijs de broederschap Les Trinosophes op; in die loge gaf hij jarenlang lezingen over oude en hedendaagse inwijding (in 1818 en opnieuw in 1841), die werden gepubliceerd als Cours philosophique et interprétatif des initiations anciennes et modernes. Daarna werd hij de hoofdredacteur van Hermes, een vrijmetselaarsblad. Zijn beste werken waren La maçonnerie occulte en de Les fastes initiatiques. Na zijn dood, in 1866, kwam het onvoltooide manuscript van laatstgenoemd werk in het bezit van het Groot Oosten van Frankrijk en het werd nooit gepubliceerd (vgl. Albert G. Mackey, An Encyclopaedia of Freemasonry, 1874, blz. 626-7). Een vrijmetselaar met een hoge graad vertelde de schrijfster dat Ragon jarenlang had gecorrespondeerd met twee oriëntalisten in Syrië en Egypte – een van hen is een Kopt.
  7. J.-M. Ragon, Orthodoxie maçonnique . . . Maçonnerie occulte, 1853, blz. 532vn.
  8. Ragon., Op.cit.
  9. C.C.J. Bunsen, Egypt’s Place in Universal History, 1860, deel 4, blz. 468.
  10. J.-M. Ragon, Orthodoxie maçonnique, etc., 1853, blz. 532-3vn.
  11. Ragon, Op.cit., blz. 533vn.
  12. Joseph Ennemoser, The History of Magic, vert. William Howitt, 1854, deel 2, blz. 11.
  13. William Godwin, Lives of the Necromancers, 1876, blz. 18.

De geheime leer: deel 3, blz. 364-9

© 2025 Theosophical University Press Agency
Daal en Bergselaan 68, 2565 AG Den Haag