18. Feiten die aan biografieën van adepten ten grondslag liggen
[‘Facts underlying adept biographies’, SD 3:138-59; CW 14:137-62]
Een boom kent men aan zijn vruchten; de aard van een adept aan zijn woorden en daden. Deze woorden van naastenliefde en mededogen, het edele advies dat Apollonius (of zijn astrale schim) zou hebben gegeven (volgens Vopiscus), tonen voor een occultist aan wie Apollonius was. Waarom zou men hem dan zeventien eeuwen later het ‘medium van Satan’ noemen? Er moet een reden zijn, en wel een belangrijke reden, om het geheim van zo’n sterke vijandigheid van de kerk tegen een van de edelste mensen van zijn tijd te rechtvaardigen en te verklaren. Die is er, en we geven die in de woorden van de schrijver van de Key to the Hebrew-Egyptian Mystery in the Source of Measures, en van de daarin geciteerde prof. Seyffarth. Laatstgenoemde analyseert en verklaart de meest opvallende momenten in het leven van Jezus, en werpt zo licht op de conclusies van eerstgenoemde schrijver. We citeren beide, en combineren hun woorden.
‘Alle opmerkelijke gebeurtenissen van het Oude Testament, zoals het oprichten en wijden van de tempels en altaren [en de wijding van de tabernakel], vielen op de dagen van de equinoxen en de zonnewendes, wanneer men rekent volgens zonnemaanden van dertig dagen, een van de kalenders die door de joden worden gebruikt. Op dezelfde betekenisvolle momenten vonden de opmerkelijke gebeurtenissen van het Nieuwe Testament plaats; bijvoorbeeld de Maria-Boodschap, de geboorte en de opstanding van Christus, en de geboorte van Johannes de Doper. En zo zien we dat alle gedenkwaardige gebeurtenissen van het Nieuwe Testament symbolisch al veel eerder door het Oude Testament waren geheiligd, te beginnen met de dag die volgde op het einde van de schepping, en dat was de dag van de lente-equinox.’
‘Tijdens de kruisiging, op de 14de dag van Nisan, zag Dionysius de Areopagiet in Ethiopië een zonsverduistering en zei: ‘Nu, moet de Heer (Jehovah) lijden.’ Vervolgens stond Christus op uit de dood op 22 maart, 17 Nisan, zondag, de dag van de lente-equinox [Seyf. citeert Philo, De septen] – d.w.z. op Pasen, of op de dag waarop de zon aan de aarde nieuw leven schenkt. De woorden van Johannes de Doper ‘Hij moet groter worden en ik kleiner’ [Joh. 3:30] dienen, zoals de kerkvaders bevestigen, om te bewijzen dat Johannes op de langste dag van het jaar werd geboren, en Christus, die zes maanden jonger was, op de kortste: 22 juni en 22 december, de zonnewendes.’ [Tot zover Seyffarth.]
Dit toont alleen maar aan dat Johannes en Jezus, in een ander aspect, slechts verschillende fasen belichaamden van de geschiedenis van dezelfde zon; en de ene fase volgde noodzakelijkerwijs op de andere, en de uitspraak in Lucas (9:7) ‘sommigen zeiden dat Johannes (in Jezus) uit de dood was opgestaan’ was geen holle frase maar waar. (En deze overweging verklaart waarom Het leven van Apollonius van Tyana, geschreven door Philostratus, niet wordt vertaald en verspreid. Zij die het origineel ervan hebben bestudeerd, moesten wel tot de conclusie komen dat Het leven van Apollonius is ontleend aan het Nieuwe Testament, ofwel dat de nieuwtestamentische verhalen uit Het leven van Apollonius zijn overgenomen, omdat de verhalen duidelijk dezelfde opbouw vertonen. Dit is niet moeilijk te verklaren als men bedenkt dat Jezus, Hebreeuws יש, en Apollonius, of Apollo, beide namen zijn voor de zon aan de hemel; en dat de geschiedenis van de een, wat zijn reizen door de tekens betreft – met de personificaties van zijn lijden, triomfen en wonderen – noodzakelijkerwijs de geschiedenis van de ander is, omdat er een universele wijdverspreide methode bestond om die reizen door middel van personificaties te beschrijven.)
Het schijnt ook dat men nog lang daarna wist dat dit alles een sterrenkundige basis had, want de wereldlijke kerk, werd zogezegd door Constantijn gesticht, en de uiterlijke vorm van de officiële eredienst was dat deel van zijn decreet waarin werd bevestigd dat de eerbiedwaardige dag van de zon de dag zou zijn die voor de verering van Jezus Christus zou worden gereserveerd, als zon-dag. Er is iets vreemds en verbazingwekkends aan sommige andere feiten die hiermee samenhangen. De profeet Daniël (een echte profeet, zoals Graetz zegt),1 voorspelde door gebruik te maken van de piramidegetallen, of astrologische getallen, het doden van de Messias,2 zoals dat later gebeurde (wat de nauwkeurigheid van zijn sterrenkundige kennis zou aantonen, als er op dat moment een zonsverduistering was). . . . De tempel werd echter verwoest in het jaar 71, in de maand Maagd, en 71 is het getal van de duif, zoals is aangetoond, of 71 × 5 = 355, en door de vis, een Jehovah-getal.3
De schrijver formuleert vervolgens een vraag die opkomt bij elke christen en occultist die zijn werk leest en bestudeert:
Is het mogelijk dat de gebeurtenissen van de mensheid werkelijk in lijn met deze getalsvormen verlopen? Als dat zo is, dan volgt Jezus Christus – die als sterrenkundige figuur overeenstemde met alles wat naar voren is gebracht, en misschien nog meer – als mens in de zee van het leven, onder de getallen, misschien een vooraf bepaald patroon. De persoonlijkheid van Jezus lijkt niet te zijn vernietigd, omdat zijn toestand als messias overeenstemde met sterrenkundige vormen en relaties. De Arabier zegt: ‘Je lot staat in de sterren geschreven.’4
De ‘persoonlijkheid’ van Apollonius wordt evenmin ‘vernietigd’, en wel om de dezelfde reden. Het bespreken van het geval van Jezus maakt dezelfde behandeling mogelijk voor alle adepten en avatara’s – zoals Boeddha, Sankaracharya, Krishna, enz. – die voor hun respectieve volgelingen en in hun land allemaal even groot en historisch zijn als Jezus van Nazareth dat nu is voor christenen en in dit land.
Maar de oude literatuur van de eerste eeuwen bevat nog iets meer. Iamblichus schreef een biografie van de grote Pythagoras.
Zijn leven komt zo sterk overeen met het leven van Jezus dat het als een zwakke nabootsing kan worden opgevat. Diogenes Laërtius en Plutarchus vertellen de geschiedenis van Plato op een vergelijkbare manier.5
Waarom zou men zich dan verwonderen over de twijfels die elke geleerde die al deze levens bestudeert, koestert? De kerk zelf kende in haar begintijd al deze twijfels; en hoewel slechts één van haar pausen openlijk bekendstond als een heiden, hoeveel meer zijn er niet geweest die te ambitieus waren om de waarheid te onthullen?
Dit ‘mysterie’ – want het is werkelijk een mysterie voor hen die, omdat ze geen ingewijden zijn, geen verklaring kunnen vinden voor de volmaakte overeenkomst tussen de levens van Pythagoras, Boeddha, Apollonius, enz. – is slechts een logisch gevolg voor mensen die weten dat al deze grote figuren ingewijden waren van dezelfde school. Voor hen is er geen sprake van een ‘nabootsing’ of dat de een een ‘kopie’ is van de ander; voor hen zijn het allemaal ‘originelen’, alleen maar geschetst om één en hetzelfde onderwerp weer te geven: het mystieke en tegelijkertijd openbare leven van de ingewijden die de wereld zijn ingestuurd om delen van de mensheid te redden, als ze niet de hele wereld konden redden. Vandaar dat ze allemaal hetzelfde programma volgen. De veronderstelde ‘onbevlekte oorsprong’ van elk van hen verwees naar hun ‘mystieke geboorte’ tijdens het inwijdingsmysterie, en werd door het volk letterlijk opgevat, daartoe aangemoedigd door de beter geïnformeerde maar eerzuchtige geestelijkheid.
Zo werd de moeder van elk van hen tot maagd verklaard, die haar zoon rechtstreeks van de Heilige Geest van God had ontvangen; en de zonen waren daarom de ‘zonen van God’, hoewel in feite geen van hen méér recht op zo’n erkenning had dan de rest van zijn ingewijde broeders. Ze waren namelijk allemaal – voor zover het ieders mystieke leven betreft – slechts ‘belichamingen van de geschiedenis van dezelfde zon’, welke belichaming een ander mysterie binnen het mysterie is. De biografieën van de uiterlijke persoonlijkheden die de namen van zulke helden dragen, hebben niets te maken met en zijn volkomen onafhankelijk van het persoonlijke leven van de helden, omdat ze slechts de mystieke verslagen zijn van hun openbare en, parallel daaraan, van hun innerlijke leven, als neofieten en ingewijden. Vandaar dat hun respectieve biografieën dezelfde opbouw vertonen. Vanaf het begin van de mensheid werd het kruis, of de mens, met zijn horizontaal uitgestrekte armen, een symbool voor zijn kosmische oorsprong, in verband gebracht met zijn psychische aard en met de strijd die tot inwijding voert.
Als eenmaal is aangetoond dat (a) elke echte adept de zeven en twaalf beproevingen van inwijding moest doorstaan, en nog steeds moet doorstaan, gesymboliseerd door de twaalf werken van Hercules; (b) dat de dag van zijn werkelijke geboorte wordt beschouwd als de dag waarop hij geestelijk in de wereld wordt geboren, waarbij zijn leeftijd wordt geteld vanaf het uur van zijn tweede geboorte, die hem tot een ‘tweemaal geborene’ maakt, een dvija of ingewijde, op welke dag hij werkelijk wordt geboren uit een god en een onbevlekte moeder; en (c) dat de beproevingen van al deze figuren zijn afgestemd op de esoterische betekenis van inwijdingsrituelen – die allemaal overeenkomen met de twaalf tekens van de dierenriem – dan zal iedereen de betekenis inzien van de reizen van al die helden door de tekens van de zon aan de hemel; en dat ze in elk afzonderlijk geval een personificatie zijn van ‘het lijden, de triomfen en de wonderen’ van een adept, voor en na zijn inwijding. Wanneer dit alles aan het volk wordt uitgelegd, dan zal ook het mysterie van al die levens, die zo sterk op elkaar lijken dat de geschiedenis van de een de geschiedenis van de ander lijkt te zijn, en omgekeerd, net als al het andere, duidelijk worden.
Neem bijvoorbeeld de legenden – want het zijn allemaal legenden voor exoterische doeleinden, ook al wordt dit in één geval misschien ontkend – van de levens van Krishna, Hercules, Pythagoras, Boeddha, Jezus, Apollonius en Chaitanya. Als hun biografieën vanuit een werelds standpunt waren geschreven door een niet-ingewijde, zouden ze grote verschillen moeten vertonen. Niettemin zien we dat in de legenden die bewaard zijn gebleven de belangrijkste kenmerken van hun mystieke levens steeds dezelfde zijn, hoezeer ze ook gemaskeerd en verborgen zijn voor wereldse blikken.
Elk van die figuren wordt voorgesteld als een goddelijk verwekte soter (verlosser), een titel geschonken aan goden, grote koningen en helden; ieder van hen, of het nu bij hun geboorte is of daarna, wordt gezocht en met de dood bedreigd (maar nooit gedood) door een vijandige macht (de wereld van stof en illusie), of deze nu koning Kamsa, koning Herodes, of koning Mara (de boze macht) wordt genoemd. Ze worden allemaal verleid, vervolgd en aan het einde van het inwijdingsritueel zouden ze zijn vermoord, d.w.z. als fysieke persoonlijkheid waarvan ze zich na de spirituele ‘opstanding’ of ‘geboorte’ voor altijd zouden hebben bevrijd. En nadat ze door deze veronderstelde gewelddadige dood zijn omgekomen, dalen ze allemaal af naar de onderwereld, de afgrond of de hel – het rijk van verleiding, lust en stof, en dus van duisternis; en wanneer ze daaruit terugkeren, nadat ze de ‘chrest-toestand’ hebben overwonnen, worden ze verheerlijkt en worden ze ‘goden’.
De grote overeenkomst moet dus niet in het verloop van hun dagelijks leven worden gezocht, maar in hun innerlijke toestand en in de belangrijkste gebeurtenissen van hun loopbaan als religieuze leraren. Dit alles houdt verband met en is gebaseerd op een sterrenkundige grondslag, die tegelijkertijd als basis dient om de graden en beproevingen van inwijding weer te geven: afdaling in het rijk van duisternis en stof, voor de laatste keer, om daaruit tevoorschijn te komen als ‘zonnen van rechtvaardigheid’, is de belangrijkste hiervan en komt daarom voor in de geschiedenis van alle soters – van Orpheus en Hercules tot Krishna en Christus. Euripides zegt:
Herakles, die uit de kamers van de aarde is vertrokken,
en het onderaardse huis van Pluto heeft verlaten.6
En Vergilius schrijft over Hercules:
De Stygische wateren beefden voor u evenals de bewaker van Orcus . . .
Zelfs Typhon joeg u geen schrik aan . . .
Heil, ware zoon van Jupiter, aanwinst voor de goden.7
Orpheus zoekt in het rijk van Pluto naar Eurydice, zijn verloren ziel; Krishna daalt af naar de helse gebieden en redt daaruit zijn zes broers, hij is het zevende beginsel; een gemakkelijk te begrijpen allegorie over hoe hij een ‘volmaakte ingewijde’ werd, waarbij alle zes beginselen opgaan in het zevende. Over Jezus wordt gezegd dat hij in het rijk van Satan afdaalde om de ziel van Adam, het symbool van de fysieke mensheid, te redden.
Heeft een van onze geleerde oriëntalisten er ooit aan gedacht om naar de oorsprong van deze allegorie te zoeken, naar het eerste ‘zaad’ van de ‘levensboom’ die zo weelderig groeit sinds hij voor het eerst op aarde werd geplant door de hand van zijn ‘bouwers’? We zijn bang van niet. Toch is het, zoals nu is aangetoond, zelfs te vinden in de exoterische, verminkte interpretaties van de Veda’s – van de Rig-Veda, de oudste, de meest betrouwbare van alle vier. Deze wortel en het zaad van alle toekomstige ingewijde verlossers worden in de Rig-Veda de Visvakarman genoemd, het ‘vader’-beginsel, ‘dat het bevattingsvermogen van stervelingen te boven gaat’; in het tweede stadium worden ze Surya, de ‘zoon’ genoemd, die zichzelf als offer brengt aan Zichzelf; in het derde stadium zijn ze de ingewijde die zijn fysieke aan zijn spirituele zelf opoffert. De grondtoon van de inwijding in het grootste mysterie van de natuur werd aangeslagen in Visvakarman, de ‘almachtige’, die (mystiek) Vikartana wordt, de ‘zon ontdaan van zijn stralen’, die boet voor zijn al te vurige aard en vervolgens (door zuivering) wordt verheerlijkt. Vandaar het geheim van de wonderbaarlijke ‘overeenstemming’.
Dit alles is allegorisch en mystiek, en toch volkomen begrijpelijk en duidelijk voor elke onderzoeker van het oosterse occultisme die iets afweet van de mysteriën van inwijding. In ons objectieve heelal van de stof en bedrieglijke verschijnselen is de zon het meest geschikte symbool voor de levengevende, weldadige godheid. In de subjectieve, grenzeloze wereld van geest en werkelijkheid heeft die stralende lichtbron een andere en mystieke betekenis, die niet volledig openbaar kan worden gemaakt. De zogenaamde ‘afgoden dienende’ parsi’s en hindoes staan met hun religieuze eerbied voor de zon ongetwijfeld dichter bij de waarheid dan de kille, analytisch denkende en zich steeds vergissende mensen op dit moment bereid zijn te geloven.
Tegen theosofen, die als enigen de betekenis ervan kunnen begrijpen, kan worden gezegd dat de zon de uiterlijke manifestatie is van het zevende beginsel van ons planetenstelsel, terwijl de maan het vierde beginsel ervan is, stralend in het geleende gewaad van haar meester, terwijl ze doortrokken is van alle hartstochtelijke impulsen en slechte begeerten van haar grofstoffelijke lichaam, de aarde, en deze weerspiegelt. De hele cyclus van adeptschap en inwijding en al zijn mysteries houden verband met en zijn afhankelijk van deze twee en de zeven planeten. Spirituele helderziendheid wordt ontleend aan de zon; alle psychische bewustzijnstoestanden, ziekten en zelfs krankzinnigheid komen van de maan.
Zelfs volgens de gegevens van de geschiedenis – haar conclusies zijn volkomen onjuist terwijl de door haar gemaakte vooronderstellingen grotendeels juist zijn – bevatten de ‘legenden’ over elke stichter van een religie (en ook de rituelen en dogma’s van alle religies) elementen die opmerkelijk overeenkomen met de namen en volgorde van de sterrenbeelden met aan het hoofd de zon. Dit wil nog niet zeggen dat de mythen over de stichters en hun religies bijgeloof moeten zijn. Ze zijn stuk voor stuk verschillende versies van hetzelfde natuurlijke oermysterie waarop de wijsheid-religie berust en waarop de levensloop van haar adepten vervolgens werd gebaseerd.
En nu moeten we de lezer nogmaals vragen om niet te luisteren naar de beschuldiging – tegen de theosofie in het algemeen en de schrijfster in het bijzonder – van gebrek aan respect voor een van de grootste en edelste figuren in de geschiedenis van het adeptschap, Jezus van Nazareth, en zelfs niet naar de beschuldiging van haat tegen de kerk. Het uitspreken van waarheden en feiten kan in alle redelijkheid moeilijk als godslastering of haat worden beschouwd.
De hele zaak hangt af van het antwoord op die ene vraag: was Jezus als ‘Zoon van God’ en ‘verlosser’ van de mensheid uniek in de annalen van de wereld? Was zijn geval – onder vele anderen die daarop aanspraak maken – uitzonderlijk en zonder weerga; was alleen zijn geboorte bovennatuurlijk en onbevlekt; en waren alle anderen, zoals de kerk beweert, slechts godslasterlijke satanische kopieën en plagiaat door middel van anticipatie? Of was hij slechts de ‘zoon van zijn daden’, een bij uitstek heilig mens en hervormer, een van de velen, die de moed had om – ondanks de heersende onwetendheid en despotische macht – de mensheid in zijn ethiek en filosofie te onderrichten en haar last te verlichten, en dat met zijn leven moest bekopen? Het eerste vereist een blind onverzettelijk geloof; het laatste wordt iedereen door rede en logica ingegeven. En heeft de kerk altijd geloofd wat ze nu gelooft – of beter gezegd, wat ze pretendeert te geloven, om zo gerechtvaardigd te zijn haar anathema te richten tegen mensen die het niet met haar eens zijn – of heeft ze dezelfde twijfels doorgemaakt, ja zelfs van geheime ontkenning en ongeloof, die slechts door de kracht van ambitie en machtswellust werden onderdrukt?
De vraag moet, wat het tweede alternatief betreft, bevestigend worden beantwoord. Het is een logische en onweerlegbare conclusie gebaseerd op feiten die bekend zijn uit historische documenten. Laat de lezer even voorbijgaan aan de levens van vele pausen en heiligen, die duidelijk in tegenspraak zijn met hun aanspraken op onfeilbaarheid en heiligheid, en zich wenden tot de kerkgeschiedenis, de verslagen van de groei en ontwikkeling van de christelijke kerk (niet van het christendom), en hij zal op die bladzijden het antwoord vinden. Een schrijver zegt:
De kerk kende maar al te goed de overwegingen die voortkwamen uit het onderzoek van de vrijdenkers, evenals al die twijfels die tegenwoordig haar woede wekken; en de ‘heilige waarheden’ die ze gewoonlijk verkondigt zijn door de hoogwaardigheidsbekleders van de kerkelijke hiërarchie, zelfs wat de meest fundamentele dogma’s betreft, beurtelings erkend en verworpen, omgevormd en gewijzigd, aangevuld en ingeperkt.
Waar vind je een god of held van wie de afkomst, biografie en genealogie vager zijn, of moeilijker te omschrijven en moeilijker om het over eens te worden dan die van Jezus? Hoe kwam het nu onherroepelijke dogma over zijn ware aard uiteindelijk tot stand? Van moederskant was hij volgens de evangelisten een mens – een gewoon sterfelijk mens; van vaderskant is hij God! Hoe zit dat? Is hij dan een mens of God, of is hij beiden tegelijk? vraagt de schrijver zich verbijsterd af. De voorstellen die over dit punt van de leer allemaal zijn gedaan, hebben een zee van inkt en bloed doen vloeien, en nog steeds zijn de twijfels niet weggenomen. Op dit punt, zoals ook op alle andere punten, hebben de wijze concilies zichzelf een aantal keren tegengesproken en zijn ze van gedachten veranderd. Laten we het nu samenvatten en een blik werpen op de teksten die we aan een onderzoek zullen onderwerpen. Dit is geschiedenis.
Bisschop Paulus van Samosata ontkende de goddelijkheid van Christus op het eerste concilie van Antiochië (264 n.Chr.); in de begintijd van het theologische christendom werd hij ‘Zoon van God’ genoemd, enkel op grond van zijn heiligheid en goede daden. In het sacrament van de eucharistie was zijn bloed aan bederf onderhevig.
Op het concilie van Nicea, gehouden in 325 n.Chr., kwam Arius naar voren met zijn stellingen, waardoor de katholieke eenheid bijna werd verbroken.
Zeventien bisschoppen verdedigden de leringen van Arius, die erom verbannen werd. Niettemin ondertekenden driehonderd bisschoppen dertig jaar later, in 355 n.Chr., op het concilie van Milaan een brief waarin ze de opvattingen van Arius steunden, ondanks dat de eusebianen tien jaar eerder, in 345 n.Chr., op een nieuw concilie van Antiochië hadden verkondigd dat Jezus Christus de Zoon van God was en één met zijn Vader.
Op het concilie van Sirmium, in 357 n.Chr., was de ‘Zoon’ niet langer één in wezen met de Vader. De Anomeeërs, die die eenheid in wezen ontkenden, en de Arianen zegevierden. Een jaar later, tijdens het tweede concilie van Ancyra, werd besloten dat de ‘zoon niet één in wezen is met de Vader, maar alleen in wezen vergelijkbaar is met de Vader’. Paus Liberius bekrachtigde de beslissing.
Enkele eeuwen lang hebben de concilies gestreden en geruzied, waarbij ze de meest tegenstrijdige en tegengestelde opvattingen verdedigden; de vrucht van hun moeizame arbeid was de heilige drie-eenheid die als een Minerva, gewapend met alle donderslagen van de kerk, uit het theologische brein is voortgekomen. Het nieuwe mysterie werd in de wereld gebracht te midden van enkele verschrikkelijke conflicten, waarbij moord en andere misdaden een grote rol speelden. Op het concilie van Saragossa, in 380 n.Chr., werd verkondigd dat de Vader, de Zoon en de Heilige Geest één en dezelfde persoon zijn, waarbij de menselijke natuur van Christus slechts een ‘illusie’ is – een echo van de hindoeleer van de avatara’s. ‘Toen de kerkvaders zich eenmaal op dit glibberige pad bevonden, moesten ze wel tot in het absurde afglijden – en dat gebeurde dan ook.’ Hoe kan men de menselijke natuur ontkennen in iemand die uit een vrouw is geboren? De enige verstandige opmerking die op een van de concilies van Constantinopel werd gemaakt, kwam van Eutyches, die lef genoeg had om te zeggen: ‘Moge God mij ervoor behoeden om over de aard van mijn God te disputeren’ – een uitspraak waarvoor hij door paus Flavius werd geëxcommuniceerd.
Op het concilie van Efeze, in 449 n.Chr., werd Eutyches gewroken. Toen Eusebius van Doryleum de leer van de twee verschillende naturen in Jezus Christus verkondigde, kwam het concilie tegen hem in opstand en werd voorgesteld dat Eusebius levend zou worden verbrand. De bisschoppen stonden als één man op en met gebalde vuisten, schuimbekkend van woede, eisten ze dat Eusebius in tweeën zou worden gescheurd en zou worden behandeld zoals hij Jezus wil behandelen, wiens natuur hij had verdeeld. Eutyches werd in zijn macht en ambt hersteld, Eusebius en Flavius werden afgezet. Toen vielen de twee partijen elkaar fel aan en begonnen te vechten. Flavius werd zo mishandeld door bisschop Diodorus, die hem te lijf ging en schopte, dat hij een paar dagen later aan de toegebrachte verwondingen overleed.
Allerlei absurde stellingen werden besproken op deze concilies, en de nu bestaande paradoxen die kerkelijke dogma’s worden genoemd, zijn het resultaat. Op het eerste concilie van Ancyra, in 314 n.Chr., werd bijvoorbeeld gevraagd: ‘Als men een zwangere vrouw doopt, wordt daardoor dan het kind ook gedoopt?’ Het concilie antwoordde ontkennend omdat, zoals werd beweerd, ‘de persoon die aldus wordt gedoopt daarmee moet instemmen, wat voor een kind in de schoot van zijn moeder onmogelijk is’. Er niet bewust mee instemmen is dus een canoniek obstakel voor de doop, en dus wordt geen enkel kind dat tegenwoordig wordt gedoopt feitelijk gedoopt. En hoe zit het dan met de tienduizenden verhongerende heidense baby’s die tijdens hongersnoden door de missionarissen worden gedoopt en door de overijverige padres zogenaamd worden ‘gered’? Volg de debatten en besluiten van de talloze concilies, en zie op wat een wirwar van tegenstrijdigheden de huidige onfeilbare en apostolische kerk is gebaseerd!
We kunnen nu inzien hoe ontzettend paradoxaal de letterlijke opvatting is van de bewering in Genesis: ‘God schiep de mens naar zijn beeld.’ Afgezien van het duidelijke feit dat het niet de Adam van stof (uit hoofdstuk 2) is die aldus naar het goddelijk beeld is geschapen, maar de goddelijke androgyn (uit hoofdstuk 1), of Adam-Kadmon, kan men zelf lezen dat God – in ieder geval de God van de christenen – door de mens naar zijn evenbeeld werd geschapen, te midden van de uitgedeelde schoppen, klappen en de moorden van de vroege concilies.
Een opmerkelijk feit – een feit dat een zee van licht werpt op de bewering dat Jezus een ingewijde was en een adept die de marteldood is gestorven – wordt genoemd in het werk (waarnaar al zo vaak is verwezen) dat ‘een wiskundige openbaring’ kan worden genoemd: The Source of Measures.
De aandacht wordt gevestigd op een fragment van Mattheus (27:46) dat als volgt luidt: ‘Eli, Eli, lama sabachtani? – dat wil zeggen, mijn God, mijn God, waarom heeft u mij verlaten?’ Natuurlijk zijn onze vertalingen gebaseerd op de oorspronkelijke Griekse manuscripten (de reden waarom we geen oorspronkelijke Hebreeuwse manuscripten over deze gebeurtenissen hebben, is omdat de raadsels in het Hebreeuws zichzelf zouden verraden bij vergelijking met de bronnen waaruit ze zijn geput, het Oude Testament). De Griekse manuscripten geven deze woorden zonder uitzondering als:
Ἠλί, Ἠλί, λαμὰ σαβαχθανί
Het zijn Hebreeuwse woorden, weergegeven in het Grieks, en in het Hebreeuws luiden ze als volgt:
אלי אלי למה שבחתני
De Schrift geeft ‘dat wil zeggen: Mijn God, mijn God, waarom heeft u mij verlaten?’ als hun juiste vertaling. Dit zijn dus de woorden, daar bestaat geen twijfel over; en zonder enige twijfel is dit de interpretatie die de Schrift ervan geeft. Maar deze woorden kunnen niet zo worden geïnterpreteerd, het is een verkeerde vertaling. De ware betekenis is precies het tegenovergestelde van de gegeven betekenis, en is
Mijn God, mijn God, wat verheerlijkt u mij!
Er is zelfs nog meer over te zeggen, want terwijl lama ‘waarom’ of ‘hoezeer’ betekent, houdt het als werkwoord verband met het idee ‘verblinden’, of als bijwoord zou het kunnen betekenen ‘hoe oogverblindend’, enz. De interpretatie van de Schrift wordt de onoplettende lezer opgedrongen en men laat haar als het ware dienen als de vervulling van een profetische uitspraak, door een zijdelingse verwijzing naar Psalmen (22:1), die luidt:
Mijn God, mijn God, waarom heeft u mij verlaten?
De Hebreeuwse tekst van dit vers is:
אלי אלי למה עזבתני
De verwijzing hiernaar is correct en de vertaling is juist, maar met een totaal ander woord. De woorden zijn:
Eli, Eli, lamah azabthani?
Geen enkel menselijk verstand, hoe geleerd ook, kan deze passage redden; ze is duidelijk een onjuiste vertaling; en daardoor brengt ze direct een verschrikkelijke slag toe aan de gepaste heiligheid van het verhaal.8
De bijbelherzieners, een reeks indrukwekkende en gewichtige Engelse geleerden, de beste kenners van het Hebreeuws en het Grieks, streefden er tien jaar of nog langer naar om de fouten en blunders, de bewuste en onbewuste zonden, van hun minder geleerde voorgangers, de bijbelvertalers, te corrigeren. En gaat men ons nu vertellen dat geen van hen het opvallende verschil zag tussen de Hebreeuwse woorden azabthani, in Psalm 22, en sabachthani in Mattheus; dat ze zich niet bewust waren van de opzettelijke vervalsing?
Het was namelijk echt een ‘vervalsing’. En als ons wordt gevraagd waarom de eerste kerkvaders daartoe hun toevlucht namen, dan is het antwoord duidelijk: omdat deze sacrale woorden in hun ware betekenis tot heidense tempelrituelen behoorden. Ze werden uitgesproken na de verschrikkelijke beproevingen van de inwijding en lagen nog vers in het geheugen van sommige ‘kerkvaders’ toen het Evangelie van Mattheus in de Griekse taal werd uitgegeven. Veel van de hiërofanten van de mysteriën, en nog veel meer ingewijden, leefden in die tijd nog, en als de zin in de juiste bewoordingen werd weergegeven, zou Jezus daardoor direct tot de gewone ingewijden worden gerekend. De woorden ‘Mijn god, mijn zon, u heeft uw glans over mij uitgestort!’ waren de laatste woorden van het dankgebed van de ingewijde, ‘de zoon en de verheerlijkte uitverkorene van de zon’.
In Egypte vinden we tot op de dag van vandaag reliëfs en schilderingen die het ritueel uitbeelden. De kandidaat zit tussen twee goddelijke leraren in; de ene is een ‘Osiris-zon’ met de kop van een havik en vertegenwoordigt het leven, de andere is Mercurius – met een ibis-kop, de genius die de zielen na de dood naar hun nieuwe verblijfplaats, de Hades leidt – en staat symbool voor de dood van het fysieke lichaam. Beiden worden afgebeeld terwijl ze de ‘stroom van het leven’, het water van zuivering, over het hoofd van de ingewijde gieten, waarbij de twee zich verstrengelende stromen een kruis vormen.9 Om de waarheid beter te verbergen is dit basreliëf ook uitgelegd als een ‘heidense voorafspiegeling van een christelijke waarheid’.
De Mirville noemt deze Mercurius10:
De hulprechter en fravashi van Osiris-zon, zoals Michaël die van het Woord is.
Het monogram van chrestos en het labarum, de standaard van Constantijn – die trouwens als heiden stierf en nooit werd gedoopt – is een symbool afgeleid van bovengenoemd ritueel en duidt ook op ‘leven en dood’. Lang voordat het kruisteken als christelijk symbool werd aangenomen, werd het door neofieten en adepten als een geheim herkenningsteken gebruikt. Éliphas Lévi zegt:
Het kruisteken dat door de christenen wordt gebruikt, is niet exclusief van hen. Het is kabbalistisch en vertegenwoordigt de tegenstellingen en het viervoudige evenwicht van de elementen. Uit het occulte vers van het Onze Vader, waarop we in een ander werk de aandacht hebben gevestigd, blijkt dat er oorspronkelijk twee manieren waren om het teken te maken, of in ieder geval twee heel verschillende bewoordingen om de betekenis ervan uit te drukken; de ene was gereserveerd voor priesters en ingewijden; de andere werd aan nieuwelingen en niet-ingewijden gegeven.11
Men kan nu begrijpen waarom het Evangelie van Mattheus, het Evangelie van de Ebionieten, in zijn Hebreeuwse vorm voor altijd aan de nieuwsgierige blik van de wereld is onttrokken.
Hiëronymus treft het onvervalste oorspronkelijke evangelie, in het Hebreeuws geschreven door Mattheus de apostel-tollenaar, aan in de door de martelaar Pamphilius in Caesarea bijeengebrachte bibliotheek. ‘Ik kreeg toestemming van de nazarenen, die dit [evangelie] in Beroea in Syrië gebruikten, om het te vertalen’, schrijft hij tegen het einde van de 4de eeuw.12 ‘In het evangelie dat de nazarenen en ebionieten gebruiken,’ voegt Hiëronymus eraan toe, ‘dat ik onlangs uit het Hebreeuws in het Grieks vertaalde, en dat door de meeste mensen het echte Evangelie van Mattheus wordt genoemd’, enz.13
Dat de apostelen van Jezus een ‘geheime leer’ hadden ontvangen, en dat hijzelf er één onderwees, blijkt duidelijk uit de volgende woorden van Hiëronymus, die dit in een onbewaakt ogenblik erkende. Toen hij aan de bisschoppen Chromatius en Heliodorus schreef, klaagde hij:
‘Er is mij een moeilijke taak opgelegd, nu uwe eminenties me hebben bevolen deze vertaling te maken, die Mattheus, de apostel en evangelist, zelf niet openbaar wilde maken. Want als het niet geheim was geweest, zou hij [Mattheus] het hebben toegevoegd aan het evangelie dat hij als het zijne uitgaf; maar hij schreef zijn boek, verzegeld in Hebreeuwse letters, en schreef het zelfs op zo’n manier dat het boek, geschreven in Hebreeuwse letters en van zijn hand, in het bezit zou kunnen komen van heel religieuze mensen, die het dan ook na verloop van tijd ontvingen van hun voorgangers. Maar dit boek lieten ze nooit door iemand overschrijven, en de tekst ervan gaven sommigen op de ene, en anderen op de andere manier weer.’14
En op dezelfde bladzijde voegt hij eraan toe: ‘En het gebeurde dat dit boek, dat was uitgegeven door een leerling van Manichaeus, Seleucus genaamd, die ook als vervalsing De Handelingen van de Apostelen heeft geschreven, dingen bleek te bevatten die niet opbouwend maar destructief waren, en dat dit boek werd goedgekeurd in een synode waarnaar de oren van de kerk terecht weigerden te luisteren.’15
[Hiëronymus] geeft zelf toe dat het boek, waarvan hij verklaart dat het werkelijk ‘door Mattheus zelf’ was geschreven, voor hem bijna onbegrijpelijk was, hoewel hij het tweemaal had vertaald, want het was geheim. Niettemin noemt Hiëronymus koelbloedig elk commentaar erop ketters, behalve dat van hemzelf. Meer nog, Hiëronymus wist dat dit oorspronkelijke Evangelie van Mattheus een uiteenzetting gaf van de enige ware leer van Christus, en dat het het werk was van een evangelist die de vriend en metgezel van Jezus was geweest.
Hij wist dat indien een van de twee evangeliën, het hierboven genoemde Hebreeuwse en het Griekse dat tot onze tegenwoordige Bijbel behoort, onecht en dus ketters was, het niet dat van de nazarenen was; en toch wordt Hiëronymus, die dit alles weet, ijveriger dan ooit in zijn vervolgingen van de ‘ketters’. Waarom? Omdat het aanvaarden ervan gelijkstond met het uitspreken van het doodvonnis over de gevestigde kerk. Het Evangelie van de Hebreeën was maar al te goed bekend als het enige dat vier eeuwen lang door de joodse christenen, de nazarenen en de ebionieten, was aangenomen. En niemand van hen geloofde in de goddelijkheid van Christus.16
De ebionieten waren de eerste, de vroegste christenen; hun vertegenwoordiger was de gnostische schrijver van de Clementijnse homilieën. De schrijver van Supernatural Religion toont aan dat het ebionitische gnosticisme ooit de zuiverste vorm van christendom was.17 Ze waren de leerlingen en volgelingen van de vroege nazarenen – de kabbalistische gnostici. Ze geloofden in de eonen, evenals de cerinthiërs18, en dat de wereld door engelen (dhyani-chohans) was gevormd, zoals Epiphanius zich beklaagt (Contra Ebionitas): ‘De ebionieten hadden de opvattingen van de nazarenen en de regels van de cerinthiërs.’ ‘Ze besloten dat Christus was voortgekomen uit het zaad van een mens’, klaagt hij.19 En ook:
Het teken van Dan-Schorpioen is dood-leven, in het symbool ☧ als gekruiste knekels en schedel, of achterkant van het hoofd, of leven-dood; en dit was het monogram van chrestos, en het labarum, of de standaard van de Romeinse keizer Constantijn. Er is aangetoond dat Abel Jezus is, en Kaïn-Vulcanus, of Mars, doorboorde hem. Constantijn was de Romeinse keizer wiens oorlogszuchtige god Mars was, en een Romeinse soldaat doorboorde Jezus aan het kruis met een lans . . . Maar het doorboren van Abel was de voltrekking van zijn huwelijk met Kaïn, en dit was gepast in de vorm van Mars-voortbrenger; vandaar het dubbele symbool van Mars-voortbrenger [Osiris-zon] en Mars-vernietiger [Mercurius, de god van de dood in het Egyptische basreliëf] in één; en dat is ook kenmerkend voor het oerdenkbeeld van de levende kosmos, of van geboorte en dood, die noodzakelijk zijn voor de voortgang van de levensstroom.20
Om nogmaals Isis ontsluierd te citeren:
Er werd een Latijns kruis van volmaakt christelijke vorm ontdekt, uitgehouwen in de granietplaten van het heilige der heiligen [van het Serapeum]; . . . en de monniken lieten niet na te beweren dat de heidenen in een ‘voorspellende geest’ het kruis hadden geheiligd. In ieder geval vermeldt Sozomen dit feit triomfantelijk.21 Maar de archeologie en de symboliek, die onvermoeibare en onverzoenlijke vijanden van valse aanspraken van kerkelijke zijde, hebben in de hiërogliefen van het opschrift dat eromheen loopt althans een gedeeltelijke verklaring van de betekenis ervan gevonden.
Volgens King, en andere numismatici en archeologen, was het kruis daar geplaatst als het symbool van het eeuwige leven. Zo’n tau of Egyptisch kruis werd in de bacchische en Eleusinische mysteriën gebruikt. Als symbool van de tweevoudige, voortbrengende kracht werd het op de borst van de ingewijde gelegd nadat zijn ‘nieuwe geboorte’ was voltooid, en de mystai van hun doop in de zee waren teruggekeerd. Het was een mystiek teken dat zijn spirituele geboorte zijn astrale ziel nieuw leven had ingeblazen en met zijn goddelijke geest had verenigd, en dat hij gereed was in de geest op te stijgen naar de gezegende verblijfplaatsen van licht en heerlijkheid, de Eleusinische velden.
De tau was zowel een magische talisman als een religieus symbool. Hij was door de christenen overgenomen van de gnostici en kabbalisten, die er veel gebruik van maakten zoals hun vele sieraden bewijzen; laatstgenoemden hadden de tau (of het kruis met een handvat) van de Egyptenaren, en het Latijnse kruis hadden ze van de boeddhistische zendelingen die het 2 of 3 eeuwen v.Chr. uit India meebrachten, waar het tot op de huidige dag kan worden gevonden. De Assyriërs, de Egyptenaren, de oorspronkelijke bewoners van Amerika, de hindoes en de Romeinen beschikten erover in verschillende vormen, maar met heel kleine verschillen. Tot heel laat in de middeleeuwen werd het als een machtig tovermiddel tegen epilepsie en duivelse bezetenheid beschouwd; en het ‘zegel van de levende God’, dat in het visioen van Johannes werd meegebracht door de engel die uit het oosten opsteeg om ‘de dienaren van onze God op hun voorhoofd te drukken’, was niets anders dan diezelfde mystieke tau – het Egyptische kruis.
Op het gebrandschilderde glas in St. Denis (Frankrijk) wordt deze engel voorgesteld terwijl hij dit teken op het voorhoofd van de uitverkorenen drukt; het randschrift luidt: signvm ΤΑϒ. King herinnert ons eraan dat ‘dit teken gewoonlijk door St. Antonius, een Egyptische kluizenaar, wordt gedragen’.22 Wat de werkelijke betekenis van de tau was, wordt ons verklaard door de christelijke Johannes, de Egyptische Hermes, en de hindoe-brahmanen. Het is maar al te duidelijk dat hij, althans bij de apostel, de betekenis had van de ‘onuitsprekelijke naam’, want hij noemt dit ‘zegel van de levende God’ enkele hoofdstukken verder de ‘naam van de Vader geschreven op hun voorhoofden’.23
De brahmatma, het hoofd van de hindoe-ingewijden, droeg op zijn hoofdtooi twee sleutels, het symbool van het geopenbaarde mysterie van leven en dood, geplaatst in de vorm van een kruis; en in sommige boeddhistische pagoden in Tartarije en Mongolië zijn de ingang van een kamer in de tempel, die gewoonlijk de trap bevat die naar de binnenste dagoba24 leidt, en de zuilengangen van sommige prachida’s25 versierd met een kruis gevormd door twee vissen, zoals men dat soms in de dierenriem van de boeddhisten ziet (zie afbeelding). Het zou ons helemaal niet verbazen als we hoorden dat het heilige symbool op de graftomben in de catacomben in Rome, de vesica piscis, was afgeleid van het genoemde boeddhistische teken van de dierenriem. Hoe algemeen die meetkundige figuur in de wereldsymboliek moet zijn geweest, kan worden afgeleid uit het feit dat er een vrijmetselaars-overlevering bestaat dat Salomo’s tempel op drie grondslagen was gebouwd, die de ‘drievoudige tau’, of drie kruisen, vormden.
Afbeelding: Edward Upham, The History and Doctrine of Buddhism, 1829, plaat 9.
In zijn mystieke betekenis dankt het Egyptische kruis zijn oorsprong als symbool aan het inzicht van de oudste filosofie dat er bij elke manifestatie in de natuur sprake is van een androgyn dualisme, dat voortkomt uit het abstracte ideaal van een eveneens androgyne godheid, terwijl het christelijke symbool zijn ontstaan eenvoudig aan het toeval dankt. Indien de wet van Mozes had gegolden, had Jezus gestenigd moeten worden.26 Het kruis was een martelwerktuig dat onder de Romeinen heel veel werd gebruikt, terwijl het bij Semitische volkeren onbekend was. Het werd de ‘boom van de schande’ genoemd. Pas later werd het aangenomen als een christelijk symbool, maar gedurende de eerste 20 jaar beschouwden de apostelen het met afschuw.27 Johannes had beslist niet het christelijke kruis in gedachten toen hij sprak over het ‘zegel van de levende God’, maar de mystieke tau – het tetragrammaton, of de machtige naam, die op de oudste kabbalistische talismans werd voorgesteld door de vier Hebreeuwse letters die het heilige woord vormen.
De beroemde Lady Ellenborough, die bij de Arabieren van Damascus en in de woestijn na haar laatste huwelijk bekend was onder de naam Hanoum Midjwal, had een talisman in haar bezit die haar was geschonken door een druus van de berg Libanon. Aan een bepaald teken in de linkerhoek ervan kon men zien dat de talisman behoorde tot het soort sieraden dat in Palestina bekendstaat als ‘messiaanse’ amuletten uit de 2de of 3de eeuw v.Chr. Het is een groene steen met een vijfhoekige vorm; onderaan is een vis gegraveerd, daarboven het zegel van Salomo,28 en daarboven weer de vier Chaldeeuwse letters jod, he, vau, he, die de naam van de godheid vormen. Deze zijn op een heel ongebruikelijke manier geplaatst, van beneden naar boven toe, in omgekeerde volgorde, en vormen de Egyptische tau. Daaromheen staat een opschrift dat we niet mogen meedelen, omdat het sieraad niet ons eigendom is. De mystieke betekenis van de tau, evenals van de crux ansata, is de levensboom.
Het is bekend dat – voordat men ooit had geprobeerd een afbeelding van Jezus’ fysieke uiterlijk te maken – het lam, de goede herder en een vis de oudste christelijke symbolen waren. De oorsprong van laatstgenoemd symbool, dat de archeologen zo voor een raadsel heeft gesteld, wordt op die manier begrijpelijk. Het hele geheim ligt in het gemakkelijk vast te stellen feit dat, terwijl de koning-messias in de kabbala ‘uitlegger’ of onthuller van het mysterie wordt genoemd en daarin van hem wordt bewezen dat hij de vijfde emanatie is, de messias in de talmoed – om redenen die we nu zullen verklaren – heel vaak wordt aangeduid als ‘dag’ of de vis.
Dit is een erfenis van de Chaldeeën, en slaat – zoals de naam zelf aanduidt – op de Babylonische Dagon, de vis-mens, die de leraar en uitlegger was van het volk waaraan hij verscheen. Abarbanel verklaart de naam door mee te delen dat het teken van de komst van de messias ‘de conjunctie van Saturnus en Jupiter in het teken Vissen is’.29 Omdat de christenen hun christos wilden vereenzelvigen met de messias van het Oude Testament, namen ze het zo gemakkelijk over dat ze vergaten dat de werkelijke oorsprong nog verder terug kan worden gezocht dan de Babylonische Dagon. Hoe graag de eerste christenen het ideaal van Jezus nauw in verband brachten met elke denkbare kabbalistische en heidense lering, kan worden afgeleid uit de woorden die Clemens van Alexandrië tot zijn geloofsgenoten richtte.
Toen ze overlegden over de keuze van het geschiktste symbool om hen aan Jezus te herinneren, gaf Clemens hun de volgende raad: ‘Laat de afbeelding op de steen van uw ring óf een duif, óf een voor de wind zeilend schip [de argha], óf een vis zijn.’30 Moest de goede kerkvader, toen hij deze zin opschreef, denken aan Jozua, de zoon van Nun (in de Griekse en Slavische vertalingen Jezus genoemd), of was hij de werkelijke betekenis van deze heidense symbolen vergeten?31
Met behulp van al deze passages die verspreid voorkomen in Isis en andere soortgelijke werken, kan de lezer zelf zien en beoordelen welke van de twee verklaringen – de christelijke of die van de occultist – de waarheid het dichtst benadert. Als Jezus geen ingewijde was, waarom zouden al deze allegorische gebeurtenissen uit zijn leven dan worden vermeld? Waarom zou er zoveel moeite worden gedaan, zoveel tijd worden verspild om: (a) ze te laten aansluiten bij doelbewust gekozen zinnen uit het Oude Testament, om aan te tonen dat ze profetieën zijn; en (b) om de inwijdingssymbolen erin te behouden, de symbolen die zo vol occulte betekenis zijn en die alle tot de heidense mystieke filosofie behoren? Skinner verklaart die mystieke bedoeling, maar alleen af en toe, in haar eenzijdige, numerieke en kabbalistische betekenis, zonder enige aandacht te besteden aan, of zich te bekommeren om, de oude en meer spirituele oorsprong, en hij behandelt haar alleen voor zover ze betrekking heeft op het Oude Testament. Hij schrijft de opzettelijke verandering in de zin ‘Eli, Eli, lama sabachthani’ toe aan het reeds genoemde beginsel van de gekruiste knekels en schedel in het labarum,
als een symbool van de dood, geplaatst boven de deur van het leven en dat geboorte betekent, of van twee tegengestelde beginselen die elkaar insluiten, zoals de Heiland mystiek gezien werd beschouwd als man-vrouw.32
Het doel van de schrijver is om te laten zien dat de evangelieschrijvers (overeenkomstig de joodse kabbalistische numerologie) een mystieke eenwording van Jezus met Jehovah, Kaïn, Abel, enz., tot stand hebben gebracht; hoe beter hij daarin slaagt, des te duidelijker laat hij zien dat het een gekunstelde eenwording was, en dat we geen verslag hebben van de werkelijke gebeurtenissen in het leven van Jezus dat door ooggetuigen of de apostelen wordt verteld. Het verhaal is volledig op de tekens van de dierenriem gebaseerd:
die allemaal [in de oude astrologische magie] . . . dubbele, of mannelijk-vrouwelijke, tekens waren; zo was er de Stier-Eva, en de Schorpioen was Mars-Lupa, of Mars met de wolvin [in verband met Romulus]. Omdat deze tekens elkaars tegengestelden waren, en elkaar toch in het midden ontmoetten, waren ze met elkaar verbonden; en dat was in feite ook zo en wel in dubbele zin; de conceptie van het jaar was in Stier, zoals de conceptie van Eva door Mars, haar tegenpool, in Schorpioen was. De geboorte zou dan tijdens het wintersolstitium, of Kerstmis, zijn. Bij conceptie in Schorpioen – namelijk van Lupa door Stier – zou de geboorte daarentegen in Leeuw zijn. Schorpioen was chrestos in vernedering, terwijl Leeuw christos in triomf was. Terwijl Stier-Eva symbolisch sterrenkundige functies vervulde, vervulde Mars-Lupa spirituele functies.33
Skinner baseert dit alles op Egyptische verbanden en betekenissen van goden en godinnen, maar negeert de Indiase, die veel ouder zijn. Hij citeert Seyffarth die zegt:
‘Mut, of Maut, was de Egyptische bijnaam van Venus (Eva,34 moeder van alle levende wezens), of de maan. Plutarchus zegt dat ‘Isis soms Muth werd genoemd’,35 wat moeder betekent. Mau of Maut betekent voedster, moeder. Misschien moet Mut worden afgeleid van Mau-tho, mater terra (Eva-Adam), wat een feit is; Mut verschilt in niets van Isis, koningin van de aarde (Issa, אשה, vrouw). Plutarchus zegt dat ‘Isis dat vrouwelijke deel van de natuur is dat in zichzelf, als voedster (nutrix), alle wezens bevat die geboren moeten worden.’36 Ongetwijfeld oefent de maan (sterrenkundig gesproken) deze functie voornamelijk uit in Stier, terwijl Venus het huis is (in tegenstelling tot Mars, de voortbrenger, in Schorpioen), omdat het teken maan, ☽︎, hypsoma is. Omdat uit §56 van Plutarchus inderdaad kan worden opgemaakt dat Isis Metheur verschilt van Isis Mut, en dat in het woord Mut het denkbeeld van voortbrengen kan worden verborgen, en omdat bevruchting moet plaatsvinden, want de zon is verbonden met de maan in Weegschaal, is het niet onwaarschijnlijk dat Mut inderdaad eerst Venus in Weegschaal betekent; vandaar de maan in Weegschaal.’37
Vervolgens zegt Skinner:
Zo zien we dat door de dubbele speling op het woord Mut, מות, de werkelijke bedoeling in occulte zin duidelijk wordt. Zonde, dood, en vrouw zijn in één symbool vervat en onderling verbonden met geslachtsgemeenschap en geboorte.38
Dit alles wordt door de schrijver alleen toegepast op de exoterische en joodse vergoddelijkte symbolen, terwijl ze in de eerste plaats bedoeld waren om kosmogonische mysteries te verbergen, en vervolgens die van de evolutie van de mens met betrekking tot de zeven rassen, zowel de reeds ontwikkelde als de toekomstige, en met name de laatste onderrassen van het derde wortelras. Het woord leegte (oorspronkelijke chaos) blijkt echter te worden gebruikt voor Eva-Venus-Naamah, wat overeenkomt met de definitie van Fürst; hij zegt namelijk:
‘in de bijbelse kosmogonie werd בהו [bohu] in deze oorspronkelijke betekenis [van leegte] opgevat, en gebruikt om met betrekking tot de schepping het dogma (יש מאין, Jes(us), m’aven, Jes-us uit het niets) vast te stellen.39 Daarom vertaalt Aquila οὐδέν, vulg. vacua’ (vandaar vacca, koe),40 ‘met Onkelos en Samarit, ריקני. De Fenicische kosmogonie heeft bohu, בהו, Βααῦ, in verband gebracht met een gepersonifieerde uitdrukking die de oorspronkelijke substantie aanduidt, en met een godheid, de moeder van de volkeren van de goden.41 De Aramese naam בהו־חא ,בהו־ת ,בהו־ת, Βαώθ, Βυθ-ός, Buto, voor de moeder van de goden, die door de gnostici, Babyloniërs en Egyptenaren is overgenomen, is dan identiek met Mot (מות, onze Mut), eigenlijk, Βώθ (בהו־ת) , en ontstond in het Fenicisch door een verwisseling van b en m.’42
Wend u liever tot de oorsprong. De mystieke vergoddelijking van wijsheid en intelligentie, die een actieve rol spelen in de kosmische evolutie, of buddhi onder de namen Brahma, Purusha, enz., als mannelijke kracht, en Aditi-Vach, enz., als vrouwelijke kracht, vandaar Sarasvati, godin van de wijsheid, die verborgen onder de sluiers van de esoterie Butos werd, Bythos-diepte, de grofstoffelijke, persoonlijke vrouw, Eva genaamd, de ‘oorspronkelijke vrouw’ van Irenaeus, en de wereld die uit het niets voortkomt.
Het ontleden van deze symboliek in Genesis 4 helpt om de verdeling te begrijpen van één figuur in de vorm van twee personen; zoals Adam en Eva, Kaïn en Abel, Abraham en Izaäk, Jacob en Esau, enz. [allemaal mannelijk en vrouwelijk]. . . . De opbouw van de Bijbel vertoont een aantal opvallende punten die met elkaar samenhangen. Deze punten betreffen: (1) het Oude en het Nieuwe Testament; (2) het Romeinse Rijk; (3) het bevestigen van de betekenissen en het gebruik van symbolen; en (4) het bevestigen van de volledige verklaring van de gebruikte symbolen; (5) het herkennen en vaststellen van het feit dat de oppervlaktemaat die bij de Grote Piramide is gebruikt dezelfde is als die welke in de Bijbel wordt gebruikt; en (6) dat deze ook door de Romeinen onder Constantijn werd aangenomen.43 Hierover kan het volgende worden gezegd:
Er is aangetoond dat Kaïn . . . de cirkel van de dierenriem van 360° is, de volmaakte en exacte standaard, door een verdeling in een vierkant; vandaar zijn naam Melchizedek. . . . [Hier volgen de meetkundige en numerieke bewijzen.] Er is herhaaldelijk beweerd dat de bouw van de Grote Piramide bedoeld was om de maten van de hemel en aarde weer te geven . . . [de objectieve sferen die zich ontwikkelen vanuit de subjectieve, zuiver spirituele kosmos, zouden we eraan willen toevoegen]; daarom zouden de afmetingen van de inhoud ervan de essentie van de maten van hemel en aarde aangeven, of, zoals in de oudheid wordt erkend, aarde, lucht, water, en vuur.44 (De basiszijde van deze piramide heeft de lengte van de diameter van een cirkel met een omtrek van 2400 voet. Het kenmerk hiervan is 24 voet, of 6 × 4 = 24, of juist dit Kaïn-Adam-vierkant.)
De grote geleerde pater Athanasius Kircher, de jezuïetenpriester, laat op grond van het verslag in de Bijbel en in overgeleverde bronnen zien dat toen het kamp van de Israëlieten door Mozes opnieuw werd opgeslagen, dit kamp precies volgens de bovenstaande methode werd afgebakend. De vier binnenste vierkanten waren gewijd aan (1) Mozes en Aäron; (2) Kohath; (3) Gershom; en (4) Merari – de laatste drie waren de hoofden van de levieten. De attributen van deze vierkanten waren de oorspronkelijke attributen van Adam-Mars en waren gebaseerd op de elementen, aarde, lucht, vuur, water, of ים = Iam = water, נור = Nour = vuur, רוח = Rouach = lucht, en יבשה = Iabeshah = aarde. De beginletters van deze woorden zijn INRI. [De woorden zijn geïnterpreteerd als Iesus Nazarenus Rex Iudaeorum – ‘Jezus, koning van de joden.’] Dit vierkant van INRI is het Adam-vierkant; bij uitbreiding vormde dit vierkant de basis voor vier andere van 144 × 2 = 288, aan de zijkant van het grote vierkant; en 288 × 4 = 1152 = de volledige omtrek. Maar dit vierkant vertoont ook cirkel-elementen, en 1152 kan dit aangeven. Zet INRI in een cirkel, of lees het zoals de letters in het vierkant staan met de waarden 1521, en we hebben
wat men als 1152 kan lezen.
Maar, zoals we hebben gezien, geeft Kaïn dit als, of in, de 115 van zijn naam weer; deze 115 was precies de aanvulling om het jaar van 360 dagen te vormen, om overeen te komen met de verhoudingsgetallen van de standaardcirkel, die Kaïn waren. De hoekvierkanten van het grote vierkant zijn: A = Leeuw en B = Dan-Schorpioen; en men ziet dat Kaïn Abel snijdt op het kruispunt van de lijn van de nachteveningspunten met die van de zonnewendepunten, waarnaar wordt verwezen door Dan-Schorpioen, op de hemelcirkel. Maar Dan-Schorpioen grenst aan Weegschaal, de weegschaal, waarvan het teken
is (dit is ook het teken van het oude kussen, waarop de achterkant van het hoofd tot aan de oren45 rustte, het kussen van Jacob), en dat in één symbool wordt weergegeven als
. Het teken van Dan-Schorpioen is ook dood-leven, weergegeven in het symbool ☧. . . .
Het kruis is het symbool van de oorsprong van maten, in de Jehovah-vorm van een rechte lijn, één in een verdeling in 20612, de volmaakte omtrek; daarom was Kaïn dit als Jehovah, want de tekst zegt dat hij Jehovah was. Maar de bevestiging van een mens aan dit kruis betekende symbolisch de bevestiging van 113:355 aan 6561:5153 × 4 = 20612, zoals gezegd. Boven het hoofd van de gekruisigde Jezus stond de inscriptie, waarvan de symboliek van de beginletters van de woorden altijd bewaard is gebleven, en als een monogram van Jezus Chrestos is overgeleverd en gebruikt – namelijk INRI, of Iesus Nazarenus Rex Iudaeorum; maar ze bevinden zich op het kruis of de kubusvorm van de oorsprong van maten van een cirkel, die de essentie van aarde, lucht, vuur, en water meten, of INRI = 1152, zoals is aangetoond.
Hier is de mens aan het kruis, of 113:355, gecombineerd met 6561:5153 × 4 = 20612. Dit zijn de getallen van het grondvlak van de piramide, zoals die als 113:355 uit een Hebreeuwse bron komen; vandaar het Adam-vierkant, dat de basis van de piramide is, en het middelste vierkant in het grotere vierkant van het kamp. Schrijf INRI in een cirkel, en we hebben 1152, of de omtrek van het kamp. Maar de stervende Jezus (of de gehuwde Abel) maakte gebruik van precies die woorden die nodig waren om alles uiteen te zetten. Hij zegt, Eli, Eli, lamah sabachthani. . . . lees ze door hun machtswaarden, in cirkelvorm, zoals ontstaan uit de Adam-vorm, zoals is aangegeven, en we hebben אלי is 113, אלי is 113, of 113 – 311; למה is 345, of Mozes in de Kaïn-Adam-piramidecirkel; שבחת = 710, is gelijk aan duif of Jona, en 710 ÷ 2 = 355 – 553; en tot slot, als bepalend voor alle, ני , of ni, waar נ = nun, vis = 565, en י is 1 of 10, samen 5651 = יהוה of de waarde van christus. . . .
[Al het bovenstaande] werpt licht op het voorval van de verheerlijking van Jezus op de berg. Petrus, Jacobus en Johannes waren daar samen met Jezus; of ים, Iami, Jacobus, water; יבשה , Petrus, aarde; רוח, Johannes, geest, lucht; en נור , Jezus, vuur, leven – samen INRI. Maar zie, Elia en Mozes ontmoetten hen daar, of אלי en למה, of Eli en Lamah, of 113 en 345. En dit toont aan dat het voorval van de verheerlijking in verband stond met wat hierboven is uiteengezet.46
Deze kabbalistische interpretatie van de evangelieverhalen – waarvan tot nu toe werd aangenomen dat ze de belangrijkste, in mystiek opzicht ontzagwekkende, maar toch feitelijke gebeurtenissen uit het leven van Jezus vastlegden – moet voor sommige christenen een zware last vormen. Elke oprechte trouwe gelovige die tranen van eerbiedige ontroering heeft vergoten over de gebeurtenissen in de korte periode van het openbare leven van Jezus van Nazareth, moet na het lezen van het voorafgaande een van de twee wegen kiezen die voor hem openstaan: ofwel zijn geloof moet hem volkomen ongevoelig maken voor elk licht afkomstig van menselijke redeneringen en duidelijke feiten; of hij moet erkennen dat hij zijn verlosser verloren heeft.
Van de Ene, die hij tot nu toe had beschouwd als de unieke incarnatie op deze aarde van de ene levende God in de hemel, blijft niets over, op gezag van de juiste interpretatie van de Bijbel zelf. En als volgens de aanvaarde en authentieke bekentenis van Hiëronymus zelf het door Mattheus geschreven boek ‘stof bevat die niet dient voor de verheffing maar voor de vernietiging’ (van de kerk en het menselijke christendom, en alleen dat), welke waarheid kan men dan van zijn beroemde Vulgaat verwachten? Men ziet menselijke mysteries, bedacht door generaties kerkvaders die erop uit waren om een door henzelf ontwikkelde religie te vormen, in plaats van een goddelijke openbaring; en dat dit zo was, wordt bevestigd door een prelaat van de rooms-katholieke kerk. Gregorius van Nazianze schreef aan zijn vriend en vertrouweling Hiëronymus het volgende:
Niets kan op een volk meer indruk maken dan ingewikkeld woordgebruik; hoe minder ze begrijpen, des te meer ze bewonderen. . . . Onze kerkvaders en geleerden hebben vaak niet gezegd wat ze dachten, maar datgene waartoe de omstandigheden en noodzaak hen dwongen.47
Wie van de twee – de geestelijkheid, of de occultisten en theosofen – is het meest godslasterlijk en gevaarlijk? Zijn het degenen die aan de wereld een door henzelf bedachte verlosser willen opdringen, een God met menselijke tekortkomingen, en die daarom beslist geen volmaakt goddelijk wezen is; of die anderen die zeggen dat Jezus van Nazareth een ingewijde was, een heilige, grootse en edele figuur, maar niettemin menselijk, hoewel hij waarlijk ‘een Zoon van God’ was?
Als de mensheid al behoefte heeft aan een zogenaamd bovennatuurlijke religie, dan is de eenvoudig te begrijpen allegorie over Jezus die de gnostici geven voor de occultist en de mensenkenner veel logischer. De manier waarop de gnostici – occultisten met ingewijden als leiders – het verhaal weergaven en de symboliek die ze gebruikten waren anders, maar de essentie ervan helemaal niet. Wat zeggen de ophieten, de nazarenen, en andere ‘ketters’? Sophia, ‘de hemelse maagd’, wordt ertoe gebracht om christos, haar emanatie, te sturen om de vervloekte mensheid te helpen, die door Ialdabaoth (de Jehovah van de joden) en zijn zes zonen van de stof (de lagere aardse engelen) van haar goddelijke licht worden afgesneden. Dit is de reden waarom christos, de volmaakte,48
zich met sophia [goddelijke wijsheid] verenigde en afdaalde door de zeven planetaire gebieden, waarbij hij in elk gebied een daarmee overeenkomende vorm aannam . . . [en] de mens Jezus binnenging op het moment van zijn doop in de Jordaan. Vanaf dat moment begon Jezus wonderen te verrichten; vóór die tijd wist hij helemaal niets over zijn opdracht.
Toen Ialdabaoth ontdekte dat christos een einde maakte aan zijn koninkrijk van de stof, zette hij de joden, zijn eigen volk, tegen hem op, en werd Jezus ter dood gebracht. Aan het kruis verlieten christos en sophia zijn lichaam en keerden terug naar hun eigen sfeer. Het stoffelijk lichaam van Jezus werd aan de aarde toevertrouwd, maar hijzelf, de innerlijke mens, werd bekleed met een lichaam gevormd uit ether.49
Daarna bestond hij slechts uit ziel en geest . . . Tijdens zijn verblijf op aarde van achttien maanden nadat hij was verrezen, ontving hij van sophia die volmaakte kennis, die ware gnosis, die hij meedeelde aan enkele apostelen die in staat waren haar te ontvangen.50
Het bovenstaande is duidelijk oosters en hindoeïstisch; het is niets anders dan de esoterische leer, afgezien van de namen en de allegorie. Het is min of meer de geschiedenis van elke adept die wordt ingewijd. De doop in de Jordaan is het inwijdingsritueel, de laatste zuivering, of het nu in een heilige pagode, vijver, rivier, of tempelmeer in Egypte of Mexico plaatsvindt. De volmaakte christos en sophia – goddelijke wijsheid en intelligentie – treden de ingewijde binnen op het moment van het mystieke ritueel, door overdracht van guru op chela, en verlaten het fysieke lichaam op het moment van de dood van laatstgenoemde, om weer te worden opgenomen in de nirmanakaya, of het astrale ego van de adept.
De geest van Boeddha overschaduwt [het geheel van] de bodhisattva’s van zijn sangha,
zegt het boeddhistische ritueel van Aryasanga.
De gnostische leer zegt:
Wanneer hij [de geest van christos] al het spirituele licht [dat in de stof bestaat] uit het rijk van Ialdabaoth zal hebben verzameld, is de verlossing volbracht en zal de wereld worden vernietigd.51
De boeddhisten zeggen:
Wanneer Boeddha [de geest van de sangha] het uur hoort slaan, zal hij Maitreya-boeddha sturen – en daarna zal de oude wereld worden vernietigd.
Wat King over Basilides zegt, kan met evenveel recht worden toegepast op elke zogenaamde vernieuwer, ongeacht of hij een boeddhist of een christen is. Clemens van Alexandrië, zegt hij, zag in de mystieke transcendentale opvattingen van de gnostici heel weinig dat verwerpelijk was.
In zijn ogen was Basilides geen ketter, d.w.z. een vernieuwer van de aanvaarde leringen van de katholieke kerk, maar slechts een theosofische filosoof die probeerde oude waarheden op een nieuwe manier te formuleren.52
Er was een geheime leer die door Jezus werd gepredikt; en ‘geheimhouding’ betekende in die tijd geheimen, of mysteries van inwijding, die allemaal door de kerk zijn verworpen of verminkt. In de Clementijnse homilieën lezen we:
En Petrus zei: ‘We herinneren ons dat onze Heer en leraar, ons de opdracht gaf: ‘Bewaak de mysteries voor mij en de zonen van mijn huis.’ Daarom legde hij aan zijn discipelen in besloten kring de mysteries van het koninkrijk van de hemel uit.’53
Noten
- Een ‘echte profeet’ omdat hij een ingewijde was, iemand die volledig bekend is met de occulte astronomie.
- Daniël 9:26.
- J.R. Skinner, Key to the Hebrew-Egyptian Mystery in the Source of Measures, 1875, blz. 259-60. Astronomie en fysiologie zijn de lichamen, astrologie en psychologie hun levenschenkende zielen; eerstgenoemde worden bestudeerd door het oog van zintuiglijke waarneming, laatstgenoemde door het innerlijke of ‘ziele-oog’; en beide zijn exacte wetenschappen.
- Op.cit., blz. 260-1.
- A. Wilder, New Platonism and Alchemy, 1869, blz. 12.
- Euripides, De waanzin van Herakles, 806-8.
- Vergilius, Aeneis, 8:296-301.
- J.R. Skinner, Key to the Hebrew-Egyptian Mystery in the Source of Measures, 1875, appendix 7, blz. 300-1.
- Vgl. De geheime leer, 2019, 2:635-6, 640.
- J.E. de Mirville, Des esprits, 1863, deel 4, blz. 22.
- Éliphas Lévi, Dogme et rituel de la haute magie, 1861, deel 2, blz. 88.
- Hiëronymus, De viris illustribus liber, hfst. 3. ‘Het is opmerkelijk dat, terwijl alle kerkvaders zeggen dat Mattheus in het Hebreeuws schreef, allen toch de Griekse tekst gebruiken als het echte apostolische geschrift, zonder te vermelden welk verband er bestaat tussen de Hebreeuwse Mattheus en onze Griekse! Het bevatte veel eigenaardige toevoegingen, die in ons evangelie ontbreken’ (H. Olshausen, Nachweis der Echtheit sämmtlicher Schriften des Neuen Testaments, blz. 35).
- Hiëronymus, Commentaar op Mattheus, 2:12:13. Hiëronymus voegt eraan toe dat het in het Chaldeeuws was geschreven, maar met Hebreeuwse letters (Dialogi contra Pelagianos, 3:2).
- Hiëronymus, Sancti Eusebii Hieronymi Operum, deel 5, 1706, ed. Jean Martianay, Parijs, 1706, kol. 445; S.F. Dunlap, Sod, the Son of the Man, 1861, blz. 46.
- Dit verklaart ook het verwerpen van de werken van Justinus de Martelaar, die alleen gebruikmaakte van dit Evangelie van de Hebreeën, evenals hoogstwaarschijnlijk Tatianus, zijn leerling. In welke late periode de goddelijkheid van Christus volledig werd vastgesteld, kunnen we alleen al opmaken uit het feit dat zelfs in de 4de eeuw Eusebius (Kerkgeschiedenis, 3:25) dit boek niet als onecht afkeurde, maar het alleen rangschikte onder boeken zoals de Apocalyps van Johannes; en Credner (Zur Geschichte des Kanons, blz. 120) wijst erop dat Nicephorus het, samen met de Openbaring, in zijn Stichometrie onder de Antilegomena opnam. De ebionieten, de eerste echte christenen, verwierpen de andere apostolische geschriften, en maakten alleen gebruik van dit evangelie (Irenaeus, Tegen ketterijen, 1:26:2; ook Eusebius, Kerkgeschiedenis, 3:27), en de ebionieten geloofden, zoals Epiphanius verklaart, net als de nazarenen, dat Jezus niets anders was dan een mens, ‘uit het zaad van een mens’ (Panarion, haeresis 30:2, 3).
- Isis ontsluierd, 2:212-3.
- W.R. Cassels, Supernatural Religion, 1874, deel 2, blz. 4.
- Vgl. Epiphanius, Panarion, haeresis 30:1.
- Vgl. Isis ontsluierd, 2:211-2.
- J.R. Skinner, Key to the Hebrew-Egyptian Mystery in the Source of Measures, 1875, blz. 299. Deze ‘levensstroom’ wordt op het eerdergenoemde basreliëf van Philae gesymboliseerd door het water dat door Osiris (leven en de zon) en Mercurius (dood) in de vorm van een kruis (elkaar kruisende stromen) over de ingewijde kandidaat wordt gegoten. Het was het slot van het inwijdingsritueel nadat de zeven en twaalf martelingen in de crypten van Egypte met succes waren doorstaan.
- Kerkgeschiedenis, 7:15; (vgl. Socrates Scholasticus, Kerkgeschiedenis, 5:17). Nog een onbetrouwbare, leugenachtige en onwetende schrijver en kerkhistoricus uit de 5de eeuw. Zijn zogenaamde geschiedenis van de strijd tussen de heidenen, neoplatonisten, en de christenen in Alexandrië en Constantinopel, die zich uitstrekt over de jaren 324-439, en die door hem is opgedragen aan Theodosius de Jongere, staat vol met opzettelijke vervalsingen.
- C.W. King, The Gnostics and Their Remains, 1ste ed., 1864, blz. 135vn.
- Openbaring, 7:2-3; 14:1.
- Dagoba (stupa) is een bolvormig tempeltje, waarin de relikwieën van Gautama worden bewaard.
- Prachida’s zijn gebouwen van allerlei afmetingen en vormen, zoals onze mausoleums; daarin worden gelofte-offers gebracht aan de doden.
- Talmoedische geschriften beweren dat hij, na te zijn opgehangen, werd gestenigd, en bij het samenvloeien van twee rivieren onder water werd begraven. Mishnah Sanhedrin, 6:4; Babylonische Talmoed, hetzelfde tekstfragment, 48a, 67a.
- Koptische legenden over de kruisiging, manuscripten, 11.
- We begrijpen niet waarom King in zijn ‘gnostische gemmen’ Salomo’s zegel voorstelt als een vijfpuntige ster, terwijl het zespuntig en het het zegel van de Indiase Vishnu is (The Gnostics and Their Remains, 1ste ed., 1864, blz. 175; plaat 13, A, 4).
- C.W. King (The Gnostics and Their Remains, 1ste ed., 1864, blz. 138) beschrijft de afbeelding van een christelijk symbool dat in de middeleeuwen veel voorkwam: drie vissen in elkaar gevlochten tot een driehoek, en met de vijf letters (een zeer heilig pythagorisch getal) Ι.Χ.Θ.ϒ.Σ. erop gegrift. Het getal vijf slaat op dezelfde kabbalistische berekening.
- Clemens van Alexandrië, Paedagogus, 3:11.
- Isis ontsluierd, 2:296-300.
- J.R. Skinner, Key to the Hebrew-Egyptian Mystery in the Source of Measures, 1875, blz. 301. Dit alles verbindt Jezus met grote ingewijden en zonnehelden; dit alles is puur heidens; het christelijke stelsel is een nieuw ontwikkelde variant ervan.
- Op.cit., blz. 296.
- Vergelijkbaar met Vach, moeder van al wat leeft, een transformatie van Aditi, zoals Eva een transformatie van Sefira was.
- Plutarchus, Ethica, Over Isis en Osiris, §56.
- Op.cit., §53.
- Skinner, Op.cit., blz. 294-5; Skinner citeert Gustav Seyffarth, Beiträge zur Kenntniss, 1833, deel 3, blz. 135-6.
- Skinner, Op.cit., blz. 295.
- Waaruit blijkt dat de schrijvers van het Nieuwe Testament goed op de hoogte waren van de kabbala en de occulte wetenschappen, en dit is nog eens een bevestiging van onze bewering.
- Vandaar ook de horens van Isis – de natuur, de aarde, en de maan – ontleend aan Vach, de hindoeïstische ‘moeder van al wat leeft’, die wordt geïdentificeerd met Viraj en in de Atharvaveda de dochter van Kama, de eerste verlangens, wordt genoemd: ‘Die dochter van u, o Kama, wordt de koe genoemd, zij die door de wijzen Vach-Viraj wordt genoemd’, die door Brihaspati, de rishi, werd gemolken; maar dat is een ander mysterie.
- D.w.z. Aditi en Vach.
- Skinner, Op.cit., blz. 295-6. Skinner citeert Julius Fürst, A Hebrew and Chaldee Lexicon, 1867, blz. 181-2.
- Als we de geleerde schrijver hadden gekend voordat zijn boek was gedrukt, dan hadden we hem misschien kunnen overhalen om een zevende punt toe te voegen, veel ouder dan de genoemde en met een veel diepere universele filosofische betekenis, waaruit alle andere zijn afgeleid, ja zelfs de Grote Piramide, waarvan de oppervlaktemaat op haar beurt teruggaat tot de grote mysteriën van de arya’s.
- Wij zouden zeggen kosmische stof, geest, chaos, en goddelijk licht, want het Egyptische denkbeeld was op dit punt identiek aan dat van de arya’s. De schrijver heeft echter gelijk met betrekking tot de occulte symboliek van de joden. Ze zijn altijd een opmerkelijk nuchter en niet spiritueel ingesteld volk geweest; maar zelfs bij hen was ruach goddelijke geest, en niet ‘lucht’.
- Ralston Skinner zegt dat het symbool ☧, de gekruiste botten en schedel, de letter ק kof bevat, de helft van het hoofd achter de oren.
- Op.cit., blz. 296-302. Aan de hand van deze cijfers zegt de auteur: ‘Eli is 113 (door het woord in een cirkel te plaatsen); het woord Lamah dat 345 is, wordt door een verandering van letters aangepast aan dezelfde waarden משה (in een cirkel), of Mozes, terwijl Sabachth Johannes is, of de duif, of Heilige Geest, omdat het (in een cirkel) 710 (of 355 × 2 ) is. De uitgang ni, als nuni, of 5651, wordt Jehovah.’
- C.F. Volney, The Ruins: or a Survey of the Revolutions of Empires, 1796, blz. 393; Hiëronymus, Brief aan Nepotianus, brief 52, §8.
- De westerse personificatie van die kracht die de hindoes de bija noemen, het ‘ene zaadje’, of Maha-Vishnu – een kracht, niet de God – of dat mysterieuze beginsel dat het zaad van avatarisme in zich bevat.
- ‘Verhef je naar Nervi [nirvana] uit dit gebrekkige lichaam waarin je bent gestuurd. Stijg op naar je vroegere verblijfplaats, o gezegende avatara!’
- C.W. King, The Gnostics and Their Remains, 1ste ed., 1864, blz. 31.
- C.W. King, Op.cit., blz. 31.
- Op.cit., blz. 78.
- Homilieën, 19:20.