Eén inleidend citaat
In de oertijd bracht een maagd,
Schone dochter van de ether,
Eeuwenlang haar bestaan door
In het grote uitspansel van de hemel, . . .Zevenhonderd jaar zwierf ze, . . .
Zevenhonderd jaar was ze in barensnood,
Tot haar eerste werd geboren. . . .Dan strijkt een schone eend neer,
En haast zich naar de water-moeder . . .Voorzichtig zet de eend zich neer op de knieën van de water-moeder,
En vindt daar een geschikte plaats om een nest te maken,
Waar ze veilig haar eieren kan leggen.
Met vreugde legt ze daarin haar eieren,
Zes gouden eieren legt ze,
Dan een zevende, een ei van ijzer . . .
– Kalevala, rune 1