Afdeling 2
De ontwikkeling van de symboliek in bij benadering chronologische volgorde
Verklarende hoofdstukken
1. Symboliek en ideografie
Is een symbool niet altijd, voor wie er oog voor heeft, een meer of minder duidelijke openbaring van het goddelijke? . . . door alle symbolen schemert iets van een goddelijke gedachte . . . Nee, zelfs het hoogste teken waaronder mensen ooit samenkwamen en zich verenigden, het kruis zelf, had geen andere betekenis dan die welke er toevallig van buitenaf aan werd gegeven.
– Thomas Carlyle, Sartor Resartus, hfst. 3, ‘Symbolen’
De schrijfster heeft het grootste deel van haar leven besteed aan de studie van de verborgen betekenis van elke religieuze en niet-religieuze legende van alle volkeren, groot of klein – in het bijzonder de overleveringen van het Oosten. Ze behoort tot hen die ervan overtuigd zijn dat geen enkel mythologisch verhaal, geen enkele gebeurtenis in de overgeleverde sagen van een volk, ooit volledig is verzonnen, maar dat elk van die verhalen een feitelijke historische achtergrond heeft. In dit opzicht verschilt de schrijfster van mening met die kenners van de symboliek, hoe groot hun reputatie ook is, die in elke mythe niets anders zien dan nóg een bewijs voor de neiging tot bijgeloof van de Ouden, en die geloven dat alle mythologieën zijn voortgekomen uit en gebaseerd zijn op zonnemythen. Gerald Massey, de dichter en egyptoloog, rekende op bewonderenswaardige manier met zulke oppervlakkige denkers af in een lezing over ‘Maan-aanbidding, vroeger en nu’. Zijn rake kritiek verdient een plaats in dit gedeelte van dit boek, omdat deze zo goed onze eigen gevoelens weergeeft, die we al in 1875 openlijk hebben geuit, toen Isis ontsluierd werd geschreven.
De laatste 30 jaar heeft prof. Max Müller in zijn boeken en lezingen, in de Times en in verschillende tijdschriften, als spreker voor het Royal Institution, op de kansel van Westminster Abbey, en vanuit zijn leerstoel in Oxford, verkondigd dat mythologie een ziekte van de taal is, en dat de oude symboliek het resultaat was van zoiets als een primitieve verstandelijke afwijking.
‘We weten’, zegt Renouf, die Max Müller in zijn Hibbert-lezingen napraat, ‘dat mythologie in feite de ziekte is die optreedt in een bijzonder stadium van de menselijke beschaving.’ Zo luidt de oppervlakkige verklaring van de tegenstanders van de evolutieleer, en zulke verklaringen worden nog steeds aanvaard door het Britse publiek, dat anderen voor zich laat denken. Prof. Max Müller, Cox, Gubernatis, en andere voorstanders van de zonnemythe, hebben de primitieve maker van mythen voor ons afgeschilderd als een soort gegermaniseerde hindoemetafysicus, die zijn eigen schaduw op een gedachtenevel werpt, en op knap uitgedachte manier over rook, of in ieder geval over een wolk, spreekt, terwijl het hemelgewelf boven hem, evenals de koepel uit dromenland, wordt volgekrabbeld met afbeeldingen van de nachtmerries van de primitieve mens! Ze stellen zich de vroege mens voor naar hun eigen gelijkenis, en beschouwen hem als iemand met een verdorven neiging tot zelfbedrog, of, zoals Fontenelle zegt, ‘geneigd tot het waarnemen van dingen die er niet zijn’. Ze hebben een verkeerde voorstelling gegeven van de primitieve of archaïsche mens, alsof deze vanaf het begin door zijn actieve maar ongedisciplineerde verbeeldingskracht op idiote manier werd misleid en in allerlei onjuistheden geloofde, die door zijn eigen dagelijkse ervaring steeds regelrecht werden tegengesproken; een dwaze fantast te midden van die wrede werkelijkheid die hem hardhandig ervaringen inprent, zoals de schurende ijsbergen hun afdruk maken op de rotsen onder de zee. Er moet nog worden gezegd, en dit zal eens worden erkend, dat deze gezaghebbende leraren niet dichter bij het begin van de mythologie en van de taal zijn gekomen dan Burns’ dichter Willie bij Pegasus. Mijn antwoord is: ‘Het is maar een droom van de metafysische theoreticus dat de mythologie een ziekte van de taal was, of van iets anders dan zijn eigen hersenen.’ Deze theoretici die overal zonaanbidders en weerprofeten in zien, hebben wat betreft de oorsprong en betekenis van de mythologie de plank volkomen misgeslagen! De mythologie was een primitieve manier om de eerste gedachten te vormen. Ze was gebaseerd op feiten in de natuur, en kan nog steeds aan verschijnselen worden getoetst. Ze bevat niets dwaas of irrationeels als men haar beschouwt in het licht van de evolutie, en als men haar manier van uitdrukken door middel van tekens volledig begrijpt. De dwaasheid ontstaat als men haar ten onrechte opvat als de geschiedenis van de mens of als goddelijke openbaring.1 Mythologie is de schatkamer van de oudste wetenschap van de mens, en voor ons is het belangrijkste dat ze, wanneer ze opnieuw op de juiste manier wordt geïnterpreteerd, de dood gaat betekenen voor al die onjuiste theologieën die ze onbewust in het leven heeft geroepen.2
In deze tijd wordt soms gezegd dat iets meer een mythe is naarmate het minder waarheid bevat; maar de oude mythologie was geen stelsel of manier van vervalsing in die betekenis. Haar fabels waren middelen om feiten mee te delen; ze waren noch vervalsingen noch verzinsels. . . . Toen de Egyptenaren bijvoorbeeld de maan afbeeldden als een kat, waren ze niet zo dom om te denken dat de maan een kat was; ook zag hun verwarde verbeelding in de maan geen enkele gelijkenis met een kat; evenmin was de kat-mythe slechts een of andere beeldspraak waarop werd voortgeborduurd; noch hadden ze de bedoeling om puzzels of raadsels op te geven. . . . Ze hadden eenvoudig het feit waargenomen dat de kat in het donker kon zien, en dat haar ogen ’s nachts geheel rond werden en dan het meeste licht gingen weerkaatsen. De maan was de zieneres aan de nachtelijke hemel, en de kat was haar equivalent op aarde; en zo werd de aan iedereen bekende kat aangenomen als een vertegenwoordigster, een natuurlijk teken, een levende afbeelding van de maanschijf. . . . En hieruit volgde dat ook de zon, die ’s nachts neerkeek in de onderwereld, een kat kon worden genoemd, wat ook gebeurde, omdat ook hij in het donker zag. ‘Kat’ is in het Egyptisch mau, wat de ziener betekent, van mau, ‘zien’. Eén schrijver over mythologie beweert dat de Egyptenaren ‘zich een grote kat voorstelden achter de zon, die de pupil is van het oog van die kat’. Maar dit is een recent verzinsel. Het is het stokpaardje van Max Müller. De maan als kat was het oog van de zon, omdat ze het zonlicht weerkaatste, en omdat het oog het beeld in zijn spiegel weergeeft. De kat houdt in de vorm van de godin Bast de wacht voor de zon, terwijl ze met haar poot de kop van de slang van de duisternis, die de eeuwige vijand van de zon wordt genoemd, neerdrukt en verplettert . . .3
Dit is een heel nauwkeurige uiteenzetting van de maanmythe vanuit sterrenkundig gezichtspunt. De maanbeschrijving is echter het minst esoterische gedeelte van de maansymboliek. Voor een grondig begrip van de maankennis moet men zich op de hoogte stellen van meer dan haar sterrenkundige betekenis. De maan staat in nauw verband met de aarde, zoals in stanza 6 van afdeling 1 is aangetoond,4 en is meer direct betrokken bij alle geheimen van onze bol dan zelfs Venus-Lucifer, de occulte zuster en het alter-ego van de aarde.
Het onderzoek van de onvermoeibare westerse, en vooral Duitse, kenners van de symboliek in de 18de en 19de eeuw heeft iedere occultist en de meeste onbevooroordeelde mensen laten inzien dat zonder de hulp van de symboliek (met haar zeven takken, waarvan de mens in onze tijd niets weet) geen enkel oud geschrift ooit juist kan worden begrepen. De symboliek moet worden bestudeerd vanuit elk van haar aspecten, want ieder volk had zijn eigen speciale manier van uitdrukken. Kortom, geen enkele Egyptische papyrus, geen enkele Indiase olla, geen Assyrisch kleitablet, of Hebreeuwse boekrol, moet men letterlijk lezen en aannemen.
Elke onderzoeker weet dat nu. De voortreffelijke lezingen van G. Massey zijn op zichzelf al voldoende om iedere eerlijke christen ervan te overtuigen dat het aannemen van de Bijbel naar de letter erop neerkomt dat men tot een grovere dwaling en bijgelovigheid vervalt dan tot nu toe ooit is opgekomen in het brein van een primitieve bewoner van de Zuidzee-eilanden. Het feit echter waarvoor zelfs de meest waarheidlievende en naar waarheid zoekende oriëntalisten – of ze nu indologen of egyptologen zijn – blind schijnen te blijven, is dat elk symbool op papyrus of op een olla een diamant is met veel facetten, die elk niet alleen op verschillende manieren kunnen worden uitgelegd, maar ook in verband staan met verschillende wetenschappen. Een voorbeeld hiervan is de zojuist geciteerde interpretatie van de maan, gesymboliseerd door de kat – een geval van siderisch-aardse beeldspraak; de maan heeft bij andere volkeren ook veel andere betekenissen.
Zoals een geleerde vrijmetselaar en theosoof, wijlen Kenneth Mackenzie, in zijn Royal Masonic Cyclopaedia heeft aangetoond, bestaat er een groot verschil tussen een embleem en een symbool. Eerstgenoemde ‘omvat een grotere reeks denkbeelden dan een symbool, waarvan men eerder kan zeggen dat het één enkel bijzonder denkbeeld toelicht’.5 De symbolen (bijvoorbeeld de zon- en maansymbolen) van verschillende landen, die elk zo’n bijzonder denkbeeld, of een reeks denkbeelden, weergeven, vormen tezamen een esoterisch embleem. Laatstgenoemde is ‘een concreet zichtbaar beeld of teken dat beginselen of een reeks beginselen voorstelt, die kunnen worden herkend door degenen die een bepaald onderricht hebben ontvangen’6 (ingewijden). Om het nog duidelijker te zeggen: een embleem is gewoonlijk een reeks getekende figuren die allegorisch worden opgevat en verklaard, en waarin een gedachte in opeenvolgende panoramische beelden wordt verduidelijkt. Zo zijn de Purana’s geschreven emblemen. Dit geldt ook voor het mozaïsche en het christelijke Testament, of de Bijbel, en alle andere exoterische geschriften. Dezelfde autoriteit zegt:
Alle esoterische genootschappen, zoals de Pythagorean Society, de Eleusinian Society, de Hermetische Broeders van Egypte, de rozenkruisers, en de vrijmetselaars, hebben gebruikgemaakt van emblemen en symbolen. Veel van deze emblemen mogen niet aan het publiek worden bekendgemaakt, en een miniem verschil kan het embleem of symbool een heel andere betekenis geven. De magische zegels, die op bepaalde eigenschappen van getallen zijn gebaseerd, hebben een soortgelijk karakter, en hoewel ze in de ogen van de niet-ingewijden afschuwelijk of belachelijk lijken, verschaffen ze aan degenen die geoefend zijn om ze te herkennen, een heel stelsel van leringen.7
De bovengenoemde genootschappen zijn alle betrekkelijk recent, en geen daarvan gaat terug tot vóór de middeleeuwen. Voor de leerlingen van de oudste archaïsche school is het dan ook gepast erop te letten dat er geen geheimen worden onthuld die van veel groter belang zijn voor de mensheid (omdat ze in handen van laatstgenoemde gevaarlijk zijn) dan alle zogenaamde ‘vrijmetselaarsgeheimen’ die nu, zoals de Fransen zeggen, ‘secrets de Polichinelle’ zijn geworden! Deze beperking kan echter alleen slaan op de psychologische of beter gezegd de psychofysiologische en kosmische betekenis van symbolen en emblemen, en zelfs dan nog maar gedeeltelijk. Een adept moet weigeren de omstandigheden en middelen mee te delen die leiden tot een wisselwerking van elementen, hetzij psychisch of fysiek, die zowel schadelijke als gunstige gevolgen kan hebben. Maar hij is altijd bereid de ernstige onderzoeker het geheim mee te delen van het denken van de oudheid over alles wat verband houdt met onder mythologische symboliek verborgen geschiedenis, en zo enkele nieuwe bakens te zetten voor een terugblik in het verleden, omdat die nuttige informatie bevat over de oorsprong van de mens, de evolutie van de rassen, en kennis van de aardkorst. Toch hoort men tegenwoordig, niet alleen onder theosofen maar ook onder de weinige geïnteresseerde leken op dit gebied, vaak de klacht: Waarom maken de adepten niet bekend wat ze weten? Hierop zou men kunnen antwoorden: Waarom zouden ze dat doen, omdat men van te voren weet dat geen enkele wetenschapper de feiten die worden meegedeeld zal aanvaarden, zelfs niet als hypothese, laat staan als theorie of axioma? Heeft u zelfs maar het ABC van de occulte filosofie in The Theosophist, Esoteric Buddhism, en andere boeken en tijdschriften aanvaard of geloofd? Is niet zelfs het weinige dat werd gegeven belachelijk gemaakt en bespot, en werd dit niet gesteld tegenover enerzijds de ‘dier-’ en ‘aaptheorie’ van Huxley-Haeckel, en anderzijds de rib van Adam en de appel? Ondanks zo’n weinig benijdenswaardig vooruitzicht worden er in dit boek een groot aantal feiten gegeven. En de oorsprong van de mens, de evolutie van de aardbol en de rassen – van zowel mensen als dieren – worden hier nu door de schrijfster zo volledig mogelijk behandeld.
De bewijzen die ter bevestiging van de oude leringen naar voren werden gebracht, liggen wijdverspreid in de oude geschriften van de vroege beschavingen. De Purana’s, de Zend-Avesta, en de oude klassieken staan er vol mee, maar niemand heeft ooit de moeite genomen die feiten te verzamelen en met elkaar in verband te brengen. De reden hiervoor is dat al die gebeurtenissen op symbolische manier werden opgetekend, en dat de beste wetenschappers, de scherpzinnigste denkers onder de indologen en egyptologen, maar al te vaak door een of andere vooropgezette mening in verwarring werden gebracht, en nog vaker door eenzijdige opvattingen over de verborgen betekenis. Maar zelfs een parabel is een gesproken symbool: een verzonnen verhaal of een mythe volgens sommigen, maar volgens ons een allegorische voorstelling van gebeurtenissen, feiten en werkelijkheden uit het leven. En zoals er uit een parabel altijd een moraal werd afgeleid, die een waarheid en een feit in het leven van de mens voorstelt, evenzo werd door degenen die op de hoogte waren van de priesterlijke wetenschappen, een historische ware gebeurtenis afgeleid uit bepaalde emblemen en symbolen die in de oude tempelarchieven waren opgenomen. De religieuze en esoterische geschiedenis van ieder volk werd in symbolen vastgelegd; deze werd nooit met zoveel woorden weergegeven. Alle gedachten en emoties, alle geopenbaarde en verkregen geleerdheid en kennis van de vroege rassen kwamen door middel van beelden tot uitdrukking in allegorie en parabel. Waarom?
Omdat het gesproken woord een kracht bezit die de moderne ‘wijzen’ niet kennen, niet vermoeden en waarin ze niet geloven. Omdat geluid en ritme in nauw verband staan met de vier elementen van de Ouden, en omdat zo’n trilling in de lucht ongetwijfeld overeenkomstige krachten zal opwekken, en een vereniging daarmee zal – afhankelijk van de omstandigheden – goede of kwade gevolgen teweegbrengen. Het werd geen enkele leerling ooit toegestaan om over historische, religieuze of andere werkelijke gebeurtenissen op ondubbelzinnige manier te spreken, opdat de krachten die met die gebeurtenis samenhangen niet opnieuw zouden worden aangetrokken. Zulke gebeurtenissen werden alleen tijdens de inwijding verteld, en iedere leerling moest ze in overeenkomstige symbolen vastleggen, die hij zelf moest bedenken en die later door zijn meester werden onderzocht, voordat ze ten slotte werden aanvaard. Zo kwam geleidelijk het Chinese alfabet tot stand, zoals daarvóór in het oude Egypte de priestersymbolen werden vastgesteld. In de Chinese taal – het alfabet ervan kan in iedere taal8 worden gelezen, en is maar weinig minder oud dan het Egyptische alfabet van Thoth – heeft elk woord zijn overeenkomstige symbool in de vorm van een afbeelding. De taal bezit vele duizenden van die symbolische tekens, of logogrammen, die elk een heel woord aanduiden, want losse letters, of een alfabet, bestaan in de Chinese taal evenals in de Egyptische taal pas in een veel latere tijd.
We zullen nu proberen de belangrijkste symbolen en emblemen te verklaren, want deel 2, dat het ontstaan van de mens behandelt, zou zonder een voorbereidende kennis van ten minste de metafysische symbolen erg moeilijk zijn te begrijpen.
Het zou ook niet juist zijn om een esoterische uiteenzetting te geven over symboliek zonder de verschuldigde eer te bewijzen aan iemand die haar in deze eeuw de grootste dienst heeft bewezen door de belangrijkste sleutel te ontdekken tot de oude Hebreeuwse symboliek, die sterk is verweven met de leer van maten en gewichten en een van de sleutels vormt tot de eens universele mysterietaal. We betuigen onze dank aan Ralston Skinner uit Cincinnati, de schrijver van Key to the Hebrew-Egyptian Mystery in the Source of Measures. Hij is van nature een mysticus en kabbalist, en heeft jarenlang in die richting gewerkt, en zijn inspanningen werden ongetwijfeld met veel succes bekroond. In zijn eigen woorden:
De schrijver is ervan overtuigd dat er een heel oude taal heeft bestaan die in onze tijd en tot op heden verloren schijnt te zijn gegaan, maar waarvan de overblijfselen in overvloed aanwezig zijn. . . . De schrijver heeft ontdekt dat deze meetkundige verhouding [de in gehele getallen uitgedrukte verhouding van de middellijn van een cirkel tot de omtrek] de heel oude en waarschijnlijk goddelijke oorsprong was van de lengtematen. . . . Het lijkt vrijwel bewezen dat hetzelfde stelsel van meetkunde, getallen, verhoudingen, en maten bekend was en gebruikt werd op het continent Noord-Amerika, zelfs vóór de afstammelingen van de Semieten het kenden. . . .
Het eigenaardige van deze taal was dat ze in een andere taal kon worden opgenomen en verborgen en niet worden opgemerkt, behalve met behulp van bijzonder onderricht. Letters en tekens voor lettergrepen hadden tegelijkertijd de kracht of betekenis van getallen, van meetkundige figuren, afbeeldingen of ideogrammen en symbolen. Het bereiken van het daarmee beoogde doel zou beslist worden bevorderd door parabels in de vorm van verhalen of gedeelten van verhalen, terwijl dat doel ook afzonderlijk op verschillende onafhankelijke manieren kon worden uitgedrukt door middel van afbeeldingen op stenen of lemen constructies.
Het volgende dient om een dubbelzinnigheid van de term ‘taal’ weg te nemen. In de eerste plaats betekent dit woord het uitdrukken van gedachten door de menselijke spraak, maar het kan ook het uitdrukken van gedachten door een ander middel betekenen. Deze oude taal is in de Hebreeuwse tekst zo geconstrueerd dat men door het gebruik van de geschreven lettertekens, die de taal volgens de eerste definitie vormen, met opzet een heel afzonderlijke reeks gedachten kan overbrengen, die verschillen van de denkbeelden die tot uitdrukking worden gebracht als men de klanktekens leest. Deze tweede taal geeft onder een sluier een reeks gedachten weer, in de verbeelding gevormde kopieën van waarneembare dingen die men zich kan voorstellen, en van dingen die tot de werkelijkheid kunnen worden gerekend zonder waarneembaar te zijn. Het getal 9 bijvoorbeeld kan als een werkelijkheid worden beschouwd, hoewel het geen waarneembaar bestaan heeft, en zo kan ook een omloop van de maan, los van de maan zelf die de omloop heeft gemaakt, een werkelijk denkbeeld doen ontstaan, hoewel zo’n omloop geen wezenlijk bestaan heeft. Deze begrippentaal kan bestaan uit symbolen die zich beperken tot willekeurige woorden en tekens, en kan een heel beperkte omvang hebben, en volkomen waardeloos zijn, of ze kan een uitleg van de natuur in enkele van haar manifestaties zijn die voor de menselijke beschaving van bijna onmetelijke waarde is. Een afbeelding van iets uit de werkelijkheid kan aanleiding geven tot gedachten over daarmee samenhangende onderwerpen, die als de spaken van een wiel in verschillende en zelfs tegenovergestelde richtingen wijzen, en die werkelijkheden voortbrengen op gebieden die geheel vreemd zijn aan de schijnbare strekking van wat men uit de eerste afbeelding kan aflezen. Een begrip kan leiden tot een verwant begrip, maar wanneer dit het geval is, moeten alle daaruit voortvloeiende gedachten, hoe schijnbaar onsamenhangend deze ook zijn, uit het oorspronkelijke denkbeeld voortkomen en harmonisch samenhangen of onderling zijn verbonden. . . . Zo zou een afbeelding van een gedachte die essentieel genoeg is het beeld van de kosmos zelf kunnen oproepen, zelfs tot in de details van zijn bouw. De gewone taal wordt nu niet meer op deze manier gebruikt, maar de schrijver is zich gaan afvragen of zo’n taal ooit in een ver verleden de algemeen gebruikte wereldtaal is geweest, die echter, naarmate ze meer en meer in haar geheime vormen werd gegoten, in het bezit kwam van een uitverkoren klasse of kaste. Hiermee bedoel ik dat de volkstaal of de landstaal zelfs vanaf het begin werd gebruikt als een voertuig voor het op deze bijzondere manier overbrengen van denkbeelden. Hiervoor zijn erg sterke bewijzen, en het schijnt dat er in de geschiedenis van de mensheid, door oorzaken die we althans op dit moment niet kunnen achterhalen, een terugval of een verlies heeft plaatsgevonden vanuit een oorspronkelijke volmaakte taal en een volmaakt stelsel van wetenschappen – zullen we maar volmaakt zeggen, omdat ze van goddelijke oorsprong en afkomst waren?9
‘Goddelijke oorsprong’ betekent hier niet een openbaring door een antropomorfe god op een berg te midden van donder en bliksem, maar, zoals wij het begrijpen, een taal en een wetenschappelijk stelsel dat aan de vroege mensheid werd meegedeeld door een verder gevorderde mensheid, die zóveel hoger stond dat ze aan die jonge mensheid goddelijk toescheen. Kortom, door een ‘mensheid’ uit andere sferen – een gedachte die niets bovennatuurlijks heeft, maar waarvan het aanvaarden of verwerpen afhangt van de mate van verwaandheid en arrogantie in de geest van degene aan wie deze wordt meegedeeld. Want als de huidige wetenschappers maar zouden bekennen dat, hoewel ze niets weten – of, beter gezegd, niets willen aannemen – over de toekomst van de ontlichaamde mens, deze toekomst, als hun ego’s eenmaal van hun grove lichamen zijn bevrijd, toch vol verrassingen en voor hen onverwachte openbaringen kan zijn, dan zou het materialistische ongeloof minder kansen hebben dan nu het geval is. Wie van hen weet, of kan ons zeggen, wat er zou kunnen gebeuren wanneer de levenscyclus van deze bol is afgelopen, en onze moeder aarde zelf in haar laatste slaap valt? Wie heeft de moed te beweren dat de goddelijke ego’s van onze mensheid – tenminste de uitverkorenen uit de menigten die naar andere sferen overgaan – niet op hun beurt de ‘goddelijke’ leraren zullen worden van een nieuwe mensheid, door hen voortgebracht op een nieuwe bol, die door de ontlichaamde ‘beginselen’ van onze aarde tot leven en activiteit wordt geroepen?10 Dit alles kan in het verleden zijn gebeurd, en de vreemde verslagen hiervan zijn neergelegd in de ‘mysterietaal’ van de prehistorie, de taal die nu symboliek wordt genoemd.
Noten
- Voor zover het de goddelijke openbaring betreft, zijn we het hiermee eens. Maar niet voor zover het betrekking heeft op de ‘geschiedenis van de mens’. . . . Want de meeste allegorieën en ‘mythen’ van India bevatten ‘geschiedenis’, en er liggen gebeurtenissen aan ten grondslag die werkelijk plaatsvonden.
- Wanneer de ‘onjuiste theologieën’ verdwijnen, zal men de ware feiten over de prehistorie ontdekken, die vooral voorkomen in de mythologie van de Indo-Europeanen – de oude hindoes en zelfs de Grieken van vóór Homerus.
- Gerald Massey, Luniolatry; Ancient and Modern, 1887, blz. 1-2.
- Zie ook afdeling 2, hfst. 9, ‘De maan, Deus Lunus, Phoebe’, blz. 422ev.
- Mackenzie, Op.cit., 1887, blz. 198.
- Op.cit., blz. 198.
- Op.cit., blz. 198.
- Zo zal een Japanner die geen woord Chinees verstaat en een Chinees ontmoet die nooit Japans heeft horen spreken, schriftelijk met hem communiceren, en ze zullen elkaar volledig begrijpen, want hun schrift is symbolisch.
- Noot vert.: Uit een ongepubliceerd manuscript van James Ralston Skinner (blz. 1-6) in het archief in Adyar.
- Zie stanza 7, blz. 294.