Theosophical University Press Agency

pagina achteruit Inhoud pagina vooruit

34. Supplement

9 februari 1937

Klassen van monaden

GdeP – Er zijn twaalf bollen in onze keten. Iedere bol is een levenssfeer met zijn eigen omstandigheden, toestanden en misschien zelfs zijn eigen secundaire wetten. Daarom moeten de bewoners van elk zo’n levenssfeer zijn afgestemd op die sfeer. We weten ook dat er tien en zelfs twaalf klassen van monaden door de keten rondgaan, de ene na de andere. Elk van die klassen van monaden manifesteert zich op iedere bol – en dus op alle bollen – als een levensgolf. Wanneer ieder van die levensgolven of monadische klassen een bol bereikt tijdens haar tocht langs de planeten, hebben de bewoners ervan, de stralen uit deze monaden als individuen, een lichaam en een psychisch gestel dat overeenkomt met de bol waarop de levensgolf zich op dat moment bevindt.

Omdat deze levensgolven of monadische klassen uit individuen zijn samengesteld, zoals een leger of een groep mensen is samengesteld, manifesteren deze individuen op elke bol een aspect van het hele terrein van hun bewustzijn, en elk aspect is geschikt voor en past bij de bol waarop dat individu dan is belichaamd.

Een menselijke monade zendt dus een aspect van haar bewustzijn uit, wat een straal wordt genoemd; en elk zo’n aspect is geschikt voor de bol van de keten waarin en waarop die monade zich belichaamt. Een menselijke monade manifesteert zich op een van de hogere bollen niet als een dier, maar manifesteert vanuit zichzelf een straal of aspect van haar hele terrein van bewustzijn, en die straal is geschikt voor die hogere bol. Een soortgelijk proces wordt gevolgd door de dieren, de planten, de dhyan-chohans. Dit betekent dat ons bewustzijnsaspect, of de straal belichaamd vanuit onze zich wederbelichamende monade, op bol E, die volgt op deze bol D, hoger zal zijn dan dat op bol D. Dat op bol D noemen we het kind van bol D. De straal of het bewustzijnsaspect dat is belichaamd op bol E kunnen we het kind van bol E noemen, enz., langs de hele keten.

Bij al onze studies is het noodzakelijk om niet slechts één gedachte te beschouwen – omdat uw oordeel dan eenzijdig en onvolmaakt wordt – maar verschillende aspecten van de leer te bekijken. Denk aan de twaalf bollen, denk aan de twaalf klassen van monaden, en dat ze levensgolven zijn. Denk eraan dat deze uit individuen zijn samengesteld, en dat iedere bol verschilt van iedere andere in etherische dichtheid, in graad van stoffelijkheid en in spiritualiteit. Bedenk dat iedere monade haar eigen hoge staat nooit verlaat, wat betekent dat iedere straal die uit haar voortkomt tot die staat behoort. Maar omdat elke monade een centrum, een bewustzijnsstroom is, is de uit haar voortkomende straal voor iedere bol passend voor die bol. Als u erin slaagt deze verschillende gedachten vast te houden, zult u een helder beeld krijgen.

Zich wederbelichamende en niet reïncarnerende monade

Als we toen [1932] allemaal de betekenis van de technische termen hadden begrepen die nu zijn vastgesteld en door ons worden gebruikt, dan zou ik toen bepaalde woorden niet hebben gebruikt die men sinds de tijd van HPB gewoon was te gebruiken. Ik zou niet hebben gesproken over het reïncarnerende ego met betrekking tot alle bollen van onze keten. Ik zou de zich wederbelichamende monade of het zich wederbelichamende ego hebben gezegd. [Zie blz. 954.]

Strikt gesproken verwijst de uitdrukking ‘reïncarnerend ego’ alleen naar belichamingen op deze bol D, waar lichamen van vlees worden gebruikt.

De eerste ronde

U heeft horen zeggen, en dit is op zichzelf een oorzaak van enige verwarring geweest, dat wat er in de eerste ronde gebeurt niet hetzelfde is als wat er in de daaropvolgende ronden gebeurt. Na de eerste ronde verandert het plan. Alleen in de eerste ronde werken alle tien of twaalf klassen van monaden samen om de ragfijne schets te maken van de bollen van de eerste ronde, of van de bollen zoals ze in de eerste ronde zijn; daarbij volgt iedere klasse in de juiste volgorde op de eraan voorafgaande klasse. De elementalenrijken en het mineralenrijk belichamen zich, maar de planten, de plant-monaden, de dier-, de mens- en de dhyan-chohan-monaden belichamen zich niet gedurende de eerste ronde, maar projecteren als het ware hun astrale fluïdum, hun energie. Ze dragen iets tot het proces bij en geven op die manier leiding bij het bouwen. Juist zoals in het ongeboren kind de beginkiem blijft groeien, niet omdat een ego is afgedaald en in de kleine kiemcel ligt, wat volkomen onjuist is, maar omdat het egoïsche fluïdum, het astrale fluïdum, daar is – de atmosfeer van de geest is daar, en geeft leiding aan de groei van het embryo.

Na de eerste ronde, wanneer de grondpatronen zijn gelegd, verandert het proces, en het enige wat de monaden dan te doen hebben is in regelmatige volgorde de verschillende bollen, de een na de ander, te betreden en in te werken op de onvolmaakte voertuigen die tot dan toe zijn geëvolueerd en uit de eerste ronde zijn overgekomen. Vanaf dat punt werkt iedere klasse van monaden alleen door middel van haar eigen stralen en eigen levensgolven. Zelfs in een klein kind manifesteert de monade, of beter gezegd het ego, zich heel onvolkomen. Vóór het zevende jaar begint het denkvermogen nog nauwelijks te functioneren, en is relatief gezien niet volledig actief tot de mens volwassen is en zijn verstand zich heeft ontwikkeld en zijn karakter zich begint te tonen. De spirituele vermogens komen zelfs dan min of meer zwak tot uitdrukking, omdat ze er nog niet in zijn geslaagd om in ons voertuigen op te bouwen die voldoende verfijnd en gevoelig en zuiver en verheven zijn om ons in staat te stellen die spirituele krachten in ons tot uitdrukking te brengen. Hoogstaande mensen kunnen dat beter doen dan minder hoogstaande mensen, en laatstgenoemden beter dan dieren.

25 juli 1939

Kind-monaden

Ik wil graag nog iets zeggen over de kind-monaden die uit de goddelijke monaden emaneren, en de kind-monaden die uit de spirituele monade emaneren. Deze onderwerpen worden heel eenvoudig als u doet wat ik zo vaak heb gevraagd: houd alle feiten in gedachten die u over elk afzonderlijk begrip zijn geleerd. Dus, het bereik van de goddelijke monade is de melkweg; het bereik van de spirituele monade is het zonnestelsel. De kinderen van de goddelijke monade, de spirituele monaden, vinden hun werkterrein in de verschillende zonnestelsels in de melkweg. De goddelijke monade die de melkweg als haar bereik heeft, verenigt al deze spirituele monaden spiritueel of goddelijk in zichzelf; precies zoals de zich wederbelichamende monaden of ego’s van de spirituele monaden van ons zonnestelsel hun hereniging vinden in die spirituele monade die als haar bereik of werkterrein het zonnestelsel heeft. Dezelfde regel, dezelfde wet, op kleinere schaal.

Er kunnen dus vele spirituele monaden zijn die één goddelijke monade als ouder hebben, hun ouder-ster als u wilt. En omdat deze zonnestelsels in onze melkweg bestaan, en omdat de goddelijke monade als haar bereik onze melkweg heeft, worden deze spirituele monaden weer verzameld of verenigd in hun ouder, de goddelijke monade. Op precies dezelfde manier worden de verschillende zich wederbelichamende ego’s van de verschillende planeetketens in ons zonnestelsel verenigd in, of vinden hun spirituele hereniging met, de spirituele monade die het zonnestelsel als haar bereik heeft.

Een ander punt: verwar niet de gebieden van activiteit. Het voortbrengen van de spirituele monaden uit een goddelijke monade verloopt wat aantallen en het volgen van de wet betreft identiek met het voortbrengen van de zich wederbelichamende monaden of ego’s uit een spirituele monade. Maar hoewel dezelfde wet wordt gevolgd, zijn de feiten niet identiek. Smith heeft misschien een zoon en Jones heeft misschien een zoon. De kinderen worden geboren volgens dezelfde natuurwet. Maar ze zijn niet identiek, en de ouders zijn evenmin identiek. Zo zijn de stralen uit de zon die wij met onze fysieke ogen zien menigten levensatomen of monaden op dit gebied. Daarom geldt ook hier de regel van het voortbrengen vanuit het hogere naar het lagere. Maar de zonnestralen zijn in feite het pranische leven van de zon, zijn vitaliteit, die zich verspreidt door het uitzenden van menigten quasi-fysieke of sthulasarirische levensatomen – monaden op dit gebied.

Maar verwar dit niet met het voortbrengen van monaden door de zonnegeest zelf. Dit laatste is zeer verheven en is het voortbrengen, zoals een ouder zijn of haar kind voortbrengt, het weer tevoorschijn brengen van min of meer gevorderde ego’s, terwijl het uitstromen van de pranische vitaliteit vanuit de zon feitelijk identiek is aan het uitvloeien van vitaliteit vanuit het fysieke lichaam van een mens wanneer hij lichaamsoefeningen doet. Dan brengt hij op dat gebied levensatomen, monaden, voort. Hij brengt geen kinderen voort als hij voetbalt, wandelt of iets anders doet, en toch is er op grote schaal een uitstromen van levensatomen.

9 maart 1937

Dieren, mensen, goden

Wat de schade betreft die dieren wordt toegebracht door ze als huisdieren te houden: die schade ligt in het feit dat de deur naar het mensenrijk eeuwen geleden werd gesloten – ongeveer op het punt halverwege het vierde wortelras. Hoe groter de liefde die dieren ontvangen, hoe meer ze bij hun baasjes zijn, aan hen gehecht door banden van kameraadschap en genegenheid, des te meer worden ze vermenselijkt – en dit is niet goed, omdat ze in dit manvantara het mensenrijk niet kunnen binnengaan. Als we op de neergaande boog waren, zou het niet zo erg zijn – het zou in feite iets goeds kunnen zijn. Maar niet nu. Deze ongelukkige dieren worden op een verkeerd moment opwaarts gestimuleerd naar menselijkheid, en dat belet hen om vóór de zevende ronde weg te zakken in, of beter gezegd op te stijgen naar en op te gaan in, hun monadische nirvana, zoals de natuur voor de dieren heeft bestemd.

Het hele dierenrijk zal geleidelijk uitsterven, lang vóór de zevende ronde is bereikt, behalve de mensapen, en wellicht enkele andere dieren die door hun karmische verleden misschien erin slagen om met moeite verder te gaan tot de zevende ronde komt. In feite kunnen de mensapen nu elementaire mensen worden genoemd – ik heb het over mensapen, niet over andere apen. Zelfs al in de volgende ronde zullen de mensapen mensen van een lage graad worden.

Dat is de reden waarom het houden van huisdieren voor die wezens schadelijk is. Het is moeilijk een nauwkeurige analogie te vinden in het menselijk leven om een beeld te schetsen, maar het is alsof men een straatkind neemt en hem in weelde opvoedt, in een poging als het ware een prins van hem te maken, en hem dan, nadat hij een tijdje op die manier is getraind, weer in de goot werpt, waar hij zijn leven opnieuw moet opbouwen, onbekend met de gewoonten van zijn eigen levensweg. Hij kan geen prins zijn. Hij werd niet als prins geboren, en toch heeft hij allerlei ideeën opgedaan die niet kunnen worden verwezenlijkt, allerlei verwachtingen en verlangens die niet kunnen worden vervuld. Het zou wreed zijn een kind dat aan te doen.

Vr. – Is er karma voor het tot huisdier maken van dieren, en is er hiervoor een compensatie?

GdeP – Het antwoord is ja. Maar dit is een moeilijk te doorgronden en te verklaren onderwerp. De dieren op onze bol in deze vierde ronde ondergaan een degeneratie, en zijn vanuit een hogere staat teruggevallen op grond van karmische tekortkomingen in die hogere staat in vroegere manvantara’s. Ik wil hier niet veel verder op ingaan, omdat het ons te ver zou voeren, en ons zou brengen op abstracte vragen van metafysica en filosofie, maar u kunt nadenken over de sleutel die ik u zojuist heb gegeven.

In feite zijn wijzelf gevallen wezens, gevallen goden. Eens waren we kumara’s. Wij armzalige, worstelende, lijdende mensen die alle mogelijke verdriet en ellende ondergaan, zijn nu hier in Myalba, een volmaakte hel. Zie wat er in de wereld gebeurt. De mensen zijn nog nauwelijks menselijk. De wereld is vol angst, verdriet, ellende, armoede, ziekte – allerlei dingen die voor een gevoelige geest kwellingen zijn. Natuurlijk is er ook heel wat schoonheid, heel wat van de andere kant van het leven. Als mensen zich maar daartoe zouden wenden – maar dat doen ze niet. Ze zijn eigenzinnig. Kijk eens naar de politieke toestand van de wereld van nu – ik wil niet de politiek erbij betrekken, maar wijs er slechts op als een voorbeeld. Mensen verkiezen elkaar te doden in plaats van hun geschillen met gezond verstand bij te leggen. Ieder verstandig mens weet dat elk geschil dat tot oorlog leidt door het intellect kan worden opgelost, door redenering en gezond verstand, en door de gulden regel. Maar die willen ze niet volgen. We zijn gevallen goden en we verkeren, in onze eigen hogere toestand, min of meer in dezelfde situatie als de dieren op hun gebied.

Vr. – Beschouwen de goden ons zoals wij de dieren beschouwen?

GdeP – Dat is een intuïtieve vraag. Het is een absoluut feit dat er tijden zijn dat de goden het niet aandurven ons te helpen. We zijn nog niet gereed. We zouden volkomen worden overweldigd, krankzinnig gemaakt, als ons ineens en zonder voorbereiding een te grote hoeveelheid spiritueel licht zou worden gegeven – we zouden het eenvoudig niet in ons kunnen opnemen. De goden moeten ons in grote lijnen behandelen zoals wij de dieren moeten behandelen: met grote vriendelijkheid, nooit op hen jagen en hen doden bij wat we de jacht noemen. Stel u voor dat een normaal mens zou denken dat hij, omdat het een mooie dag is, eropuit kan gaan om iets te doden! Het is verschrikkelijk. Het illustreert dat wij mensen nog onontwikkeld zijn. Ja, de goden beschouwen ons als een lage graad van halfintelligente wezens, ongeveer zoals wij de dieren bekijken.

Vr. – Zou u zeggen dat de meesters juist vanwege het gevaar om de mensen te veel licht te brengen, lang aarzelden voordat ze met de Theosophical Society begonnen?

GdeP – Absoluut. Daaraan moest ik zelf ook juist denken. Er is een gevaar om mensen licht te geven vóór ze gereed zijn dit te ontvangen. Ze zouden óf tovenaars worden, óf zichzelf vernietigen, als u zou proberen hen te snel te spiritualiseren. En om precies dezelfde reden is het voor de dieren slecht om vermenselijkt te worden vóór ze gereed zijn om verder te gaan. Het is een onnatuurlijke prikkel en daarvoor moeten ze boeten, de stakkers! En wij zullen boeten voor wat we de dieren aandoen, daar kunt u op rekenen.

Vr. – Maar worden de dieren vanuit een ander gezichtspunt niet in hun evolutie geholpen door te worden vermenselijkt, en houdt dat voor hen niet een compensatie in voor hun lijden?

GdeP – Dat zal voor hen een compensatie zijn, maar toch is het niet goed voor hen. Wanneer u het op lange termijn bekijkt, is het goed. Als u het op korte termijn beschouwt, dan is het verkeerd; en vreemd genoeg is het onze plicht om dit op de korte termijn te bekijken.

Vr. – Hoe staat het met de dieren na hun dood? Hebben zij die huisdieren waren een bestaan in de kamalokische toestand?

GdeP – Ja, dat hebben ze; en dat is een van de vele dingen waaruit weer blijkt hoe onverstandig het is om onze huisdieren te veel te overladen met menselijke genegenheid. Het prikkelt een quasi-menselijkheid in hen, zeer zwak, maar genoeg om hun een kamalokisch leven van quasi-bewustzijn te geven, en dat is pijnlijk. Er zijn honderd redenen aan te voeren voor hen die de grondbeginselen van de theosofie onderschrijven.

Vr. – Bestaat er voor mensen die een vrije wil hebben en bewust kunnen kiezen, een deur naar het dhyan-chohan-rijk als ze aan de voorwaarden kunnen voldoen?

GdeP – Ja. Iedere man of vrouw die op zich neemt om het leven te leiden kan door die deur gaan, die voor de meeste mensen de ring-verder-niet is, omdat ze dat niet zullen doen.

13 april 1937

Na de dood: een droombewustzijn

Bekijk de toestanden na de dood als bewustzijnsstromen. Wat de mens tijdens het leven op aarde was, zijn tempo en zijn karakter, deze zullen na zijn dood voortduren – dezelfde bewustzijnsstroom, hoog of laag of gemiddeld. Bewustzijn stroomt niet volgens de klok of zoals planeten die om de zon cirkelen. Met andere woorden, bewustzijn wordt niet bepaald door mechanische tijd zoals we het zouden kunnen noemen.

Omdat kamaloka een droom is, kan hij elke vorm aannemen, precies in overeenstemming met de dromer; en de dromer in kamaloka is eenvoudig een voortzetting van de dromer zoals hij in zijn vorige leven was. Kamaloka is echter een lage quasi-spirituele of zelfs psychische droomtoestand, en voor de spirituele mens nemen de spirituele dromen in kamaloka de mens die vaag droomt zo in beslag dat hij zich niet bewust is van iets verschrikkelijks of van iets dat op een nachtmerrie lijkt. Hij is eenvoudig in een soort onbewuste stroom van droombewustzijn.

Echter, als een slecht mens sterft, een mens die genoegen schept in verschrikkelijke dingen, die ervan houdt om kwaad te doen ter wille van het kwaad, is zijn bewustzijnsstroom zo intens, het tempo wat fysieke dingen betreft zo enorm hoog, dat het deel van het aurische ei dat hem omgeeft zich in de laagste gebieden van het astrale licht bevindt, en zijn droom een vreselijke nachtmerrie is. De natuur doet dit niet willekeurig. De mens zet in kamaloka eenvoudig voort wat hij in het lichaam heeft gedaan; maar nu hij van het lichaam is bevrijd en van de temperende invloed ervan op zijn bewustzijn, is zijn bewustzijn vrijer en dienovereenkomstig is zijn nachtmerrie heviger. Het tempo is hoger. Eigenlijk zijn alle kamalokische dromen onaangenaam omdat ze optreden in de lagere delen van het bewustzijn, hoewel de stroom daar heel sterk is en het tempo hoog; ze zijn ruw, grof, kwaad. Maar anderzijds, als een goed mens devachan bereikt is de bewustzijnsstroom een gelukzalige droomtoestand zonder enig idee van tijd. Hij gaat eenvoudig helemaal op in de prachtigste droombeelden in zijn bewustzijn. Al de hogere delen van zijn menselijk bewustzijn zijn vrij om steeds maar weer de mooiste dingen te denken. Hij heeft geen besef van tijd; 20.000 jaar, indien een mens zolang in devachan is, zijn als een nacht waarin men rustig slaapt.

Ik wil hier wijzen op de enorme morele waarde van deze lering over kamaloka. Als u deze kent, dan weet u heel goed wat u te wachten staat als u sterft, en het loont de moeite om u goed te gedragen.

De meesten van ons beseffen niet dat onze opvattingen over tijd verband houden met mechanische tijd: klokken, zonsopgang, het middaguur, zonsondergang of de jaargetijden. Maar deze gedachten bestaan niet in de bewustzijnsstroom. Ze zijn onze bewuste reacties op de werking van de ons omringende natuur wanneer we zijn belichaamd. Als een mens een gedachte denkt en opgaat in een diep gepeins of een dagdroom, denkt hij niet aan tijd. Dat komt niet in zijn bewustzijn op. Hij denkt alleen zijn gedachten, en droomt zijn dromen. U moet niet denken dat wanneer u sterft u uit uw lichaam stapt precies zoals u bent, of ronddoolt in het astrale licht zonder te weten waarheen u moet gaan, zonder het landschap te kennen. Er is geen sprake van een landschap. U denkt niet aan die dingen. Het is maar een droom. Onthoud dat goed.

Zelfs de vroege christenen kenden deze opvatting dat de toestand na de dood een droom is, zoals blijkt uit zoveel geschilderde of gegraveerde opschriften uit de vroegchristelijke tijden. Een van de meest voorkomende was Dormit in astris: hij slaapt tussen de sterren. Er zit meer in die uitspraak dan men op het eerste gezicht zou denken, en ze toont aan dat het christendom goed begon en dat er in het begin werkelijk occultisme achter stond. Echo’s van dit vroege occultisme, dat helaas zo snel verloren ging, bleven nog honderden jaren bestaan nadat dit occultisme verloren was gegaan. Uitdrukkingen zoals ‘hij slaapt tussen de sterren’ bleven bestaan.

Het nirvana is de enige spirituele werkelijkheid en zijn tegenpool is avichi. Beide zijn werkelijk. De ene is de werkelijkheid van de geest, de andere de werkelijkheid van de absolute stof, hoewel die voor de geest evengoed uit dromen bestaat. Daarom heb ik gezegd dat avichi vaak nirvana-avichi wordt genoemd, omdat de poollijnen dezelfde zijn. De ene is de lijn van de geestelijke pool, de andere die van de stoffelijke pool.

Witte en zwarte magiërs

In verband met kamaloka kan men zeggen dat er bepaalde uitzonderlijke figuren zijn die, na de fysieke dood, in kamaloka even bewust zijn als toen ze een lichaam hadden. Deze individuen zijn óf meesters van verschillende graad óf meesters van het kwaad van verschillende graad, zwarte magiërs zoals we hen noemen, broeders van de schaduw. De broeders van de schaduw en de meesters hebben geen devachan. Ze zijn die droomtoestand ver voorbij, en hebben die niet meer nodig. Voor ons gewone mensen is die noodzakelijk. Wij hebben de rust absoluut nodig, zoals het lichaam nu en dan zijn rust nodig heeft. Een zwarte magiër is niet iemand die zich overgeeft aan zijn verlangen naar plezier, zoals veel mensen schijnen te denken. Hij zou nooit een magiër kunnen zijn als hij dat deed. Dan zou hij slechts een heel slechte, dwaze, gewone, zwakke, onnozele mens zijn. De zwarte magiër moet zich onderwerpen aan een zelfdiscipline die in zijn soort even streng is, en evenveel zelfopoffering vereist, als die van de witte magiër. De zwarte magiër verschilt op één belangrijk punt van de witte magiër. Hij streeft in wezen zelfzuchtig naar de dingen die hij verlangt, zoals de witte magiër in wezen onzelfzuchtig streeft naar de dingen waarnaar hij aspireert. Het grootste kwaad van de zwarte magiër bestaat in het onrecht dat hij anderen en de wereld aandoet. Om verschillende redenen houden deze vreselijke mensen daarvan. Ze houden van het kwaad ter wille van het kwaad. Ze offeren zichzelf op, leiden in allerlei opzichten een ingetogen leven, en volgen altijd een zeer strenge zelfdiscipline. Dat moeten ze doen om als magiërs hun kracht te behouden. Maar hun leven is slecht. Het lijden van anderen kan hun niet schelen, ze bekommeren zich niet om het kwaad dat ze anderen of de wereld aandoen. Ze doen het voor hun eigen slechte doeleinden, wat deze ook zijn.

Ik zal niet verder over hen spreken, omdat het ons te ver zou voeren. Het is voldoende te zeggen dat ze anderen kwaad doen omdat ze dat wensen. Ze houden van het kwaad omwille van het kwaad. Ze houden van het gevoel macht te hebben. Ze maken daarvan graag gebruik. En ieder normaal mens die een ander opoffert om te voldoen aan zijn eigen wensen is daardoor een zwarte magiër, want die handelwijze is typerend voor een zwarte magiër.

Dat wordt er bedoeld wanneer de meester en HPB en anderen de Atlantiërs een ras van overwegend zwarte magiërs noemen: niet omdat ze over reusachtige krachten beschikten die ze in de gebruikelijke zin misbruikten, maar omdat ze kwaad deden omwille van het kwaad. Ze hadden geen geweten. Ze hadden er plezier in anderen kwaad te doen om hen te zien lijden, om zelf daaruit enig voordeel te kunnen halen.

Dit is heel gewoon in het menselijk leven. We zien het overal om ons heen. Soms is wreedheid alleen maar onnadenkendheid, en geen zwarte magie. Het is onnadenkendheid wanneer een akelige jongen of meisje bij een ongelukkige vlieg de vleugels eraf wil trekken; ze denken er niet bij na. Naarmate het kind groeit begint het zich bewust te worden van het weerzinwekkende karakter van die daad, en het verschrikkelijke ervan, en het houdt ermee op. Dat kunt u geen zwarte magie noemen. Een zwarte magiër zou zoiets niet doen; het zou hem dwaas, ongepast, zinloos voorkomen. Maar ieder mens die op het gemoed van een ander inwerkt om wraak op hem te nemen en zich niet bekommert om de pijn die hij daardoor veroorzaakt en de morele schade die hij toebrengt, is in zoverre een zwarte magiër.

28 november 1939

Adepten betreden kamaloka en de onderwereld

Het is de leer dat een goed mens door kamaloka heengaat zonder dat werkelijk te beseffen – gelukkig voor hem. Toch kan een adept naar goeddunken kamaloka ingaan. De adept is een supergoed mens. Is daar een tegenspraak? Een goed mens wordt afgestoten door omstandigheden waar hij een afkeer van heeft. Dat is goed. Maar daaruit blijkt ook dat zijn denken niet universeel is. Hoe vaak kennen we niet, hebben we niet gehoord van, goede mannen en vrouwen die toch heel weinig waardering hebben voor mensen die het met hen oneens zijn? De adept, daarentegen, heeft zijn sympathieën universeel gemaakt of streeft ernaar dat te doen. Daarom is hij overal thuis, op goede en op slechte plaatsen in de wereld. Op alle plaatsen is hij meester. Hij heeft zelfs sympathie voor de broeders van het kwaad – niet een sympathie om met hen samen te werken, maar de diepere sympathie van begrip en medelijdend mededogen.

Het gebeurt zelden dat een adept kamaloka ingaat, en dat gebeurt dan om een ongelukkig mens te helpen, die door een complex van karmische daden op aarde, hoewel hij toch een ondergrond van fatsoen en van veel goeds in zich heeft, als het ware in kamaloka verstrikt is geraakt en een helpende hand nodig heeft.

Als we spreken over adepten die de onderwereld betreden om daar de geketende geesten te helpen, zoals het oude christelijke gezegde luidt, verwijst dit niet zozeer, in feite maar zelden, naar kamaloka, die een sfeer is van gevolgen en niet van oorzaken. Het binnengaan in de onderwereld verwijst naar een diep occulte leer. Het verwijst naar werelden, zelfs bollen, die lager staan dan onze eigen aardbol.

Deze afdalingen naar de onderwereld zijn bijzonder interessant, uiterst occult, en misschien zult u dit begrijpen, hoewel de deur op een kier wordt gezet, als ik u vertel dat wat avatara’s worden genoemd in feite neerdalingen zijn van een godheid vanuit een hogere wereld naar onze wereld – van een godheid die in die hogere wereld op dat ogenblik een inwijding ondergaat. Voor ons is het een bezoek van een god – en dat is het ook. Hoewel het doel van die god een en al mededogen is, is dat doel echter identiek met dat van een menselijke neofiet die – vanaf de vierde graad – de onderwereld binnengaat, gedeeltelijk om de ‘geketende geesten’ daar te helpen, maar deels ook om individuele ervaringen op te doen van wat de natuur in de verschillende sferen van de onderwereld te bieden heeft.

6 juni 1937

Tijdsperioden en levensgolven

Hoe lager de bol, des te langer is de tijdsperiode die de levensgolven die stoffelijk of gematerialiseerd zijn daar doorbrengen en des te korter zijn de tijdsperioden die daar worden doorgebracht door de levensgolven die spiritueel of vergeestelijkt zijn. Omgekeerd, hoe hoger de bol des te korter de tijdsperiode die de stoffelijke levensgolven daar doorbrengen en des te langer de tijdsperiode die de etherische en spirituele levensgolven in en op die bol doorbrengen.

Zo brengt de minerale levensgolf een heel korte manvantarische periode door op de hogere en hoogste bollen van onze planeetketen, en een heel lange periode op de laagste bol van onze planeetketen, bol D. Omgekeerd hebben de dhyan-chohanische en de menselijke levensgolven een betrekkelijk korte levensperiode op bol D, de laagste van de bollen, en een overeenkomstig langere periode op de hogere en hoogste bollen.

Om met enige overdrijving te spreken, maar alleen om u een idee heel duidelijk te maken, kunnen we ons dus voorstellen dat die monaden in de lagere sferen, of beter gezegd in de lagere staten of toestanden van evolutie – zoals in het mineralenrijk – heel langzaam door de lagere bollen C en D heen werken. Ze zijn hier een lange tijd, want dit is hun huidige speciale gebied van ontwikkeling. Maar wanneer de minerale levensgolf op de hogere en hoogste bollen van de aardketen komt, schijnen de mineralenmonaden daar doorheen te schieten – de aantrekking voor hen als levensgolf is zo zwak, zo gering.

Omgekeerd, wanneer de hoogste van de dhyan-chohanische levensgolven door bijvoorbeeld deze lagere bollen C, D en E gaat, dan gaan ze er heel snel door, betrekkelijk gesproken, omdat de aantrekking hier voor hen heel klein is. Karmische banden verplichten hen om iedere stap te doen tijdens de manvantarische reis door de bollen. Daarom moeten ze door deze lagere bollen gaan. Maar ze worden zo weinig hiernaartoe aangetrokken dat ze hier niet blijven. Maar wanneer deze hoogste dhyan-chohanische levensgolf de hogere en hoogste bollen begint te bereiken, voelen ze zich helemaal in hun element, en daar blijven ze eonenlang, evolueren steeds verder en maken alle veranderingen van ervaring door. Ze horen daar. Ze zijn er thuis.

Nirvana – boeddha’s

Avichi-nirvana – verloren zielen

Nog een opmerking over het woord ‘vernietiging’ en de betekenissen die u kennelijk in uw denken daaraan verbindt: u heeft allen dit woord te strikt, te letterlijk, opgevat. Het betekent niet het absolute wegvagen van alle mogelijkheden van het zijn, in de vroegchristelijke theologische betekenis van God die het heelal schiep uit het niets. Het betekent niet een reduceren tot absoluut niets. Het is een technische term.

Zou u willen weten hoe u dit woord ‘vernietiging’ in het Sanskriet zou moeten vertalen? U zou het nirvana noemen, en daarmee hangt een heel verhaal samen, een fascinerend verhaal. U herinnert zich misschien de lange disputen die door westerse oriëntalisten werden gehouden over de werkelijke betekenis van nirvana in de tijd dat in het westen studies over het oosten voor het eerst populair werden, en hoe de grootsten onder hen eraan vasthielden dat nirvana vernietiging betekende in de gewone betekenis van een wegvagen, met andere woorden een ‘uitblazen’. ‘Het was er, en nu is het er niet meer.’ In grammaticaal opzicht was hun vertaling van nirvana juist, want het betekent inderdaad ‘uitgeblazen’, maar ze hadden het totaal verkeerd omdat ze de geest niet hadden begrepen van de verheven gedachte die in het woord nirvana ligt besloten. Ze namen het woord en zijn betekenis letterlijk, maar verloren de geest en de leer.

Als een boeddha of een soortgelijk wezen volledig nirvana ingaat, laat die entiteit niets achter. Wat deze sferen betreft is ze weggevaagd, uitgeblazen, vernietigd. Daarin ligt de schoonheid en de kracht en de betekenis van het woord nirvana. Door heen te gaan zonder iets achter te laten had ze deze gebieden volkomen verlaten. Daarom blijven de boeddhisten erbij – en filosofisch is dat juist – dat het een dwaasheid is om te spreken over een terugkerende nirvani. Technisch gesproken hebben ze gelijk. Maar esoterisch hebben ze ongelijk, omdat ze de technische betekenis van het woord nemen, maar de esoterische betekenis ervan niet kennen. Een nirvani moet op een of ander moment in de duur terugkeren op grond van karmische banden die hem weer hiernaartoe aantrekken. Maar tijdelijk is hij – en misschien is het voor wat ons mensen bijna een eeuwigheid of een quasi-eeuwigheid zou toeschijnen – wat dit gebied betreft vernietigd. Hij belichaamt zich niet langer, hij reïncarneert niet langer, hij oefent niet langer een invloed uit op dit gebied, behalve als een spirituele energie, een bestendige, verheven, stille, bijna passieve, maar zeer helpende, zeer belangrijke spirituele energie voor ons mensen, passief voor ons, maar die ons niettemin omringt en doordringt zoals de ether waarin we ons baden.

Wanneer een ziel verloren is, wordt ze in die betekenis weggevaagd. Ze wordt op dit gebied ‘uitgeblazen’. Ze is een mislukte. Zoals de andere een groot succes is, zo is deze het omgekeerde, het andere uiterste, de tegenovergestelde pool. Ze wordt een nirvani van avichi. U heeft me het woord nirvana-avichi horen gebruiken, maar het andere nirvana waarover ik eerst heb gesproken en dat gewoonlijk alleen nirvana wordt genoemd, zou in werkelijkheid mukti-nirvana moeten worden genoemd, het nirvana van spirituele vrijheid, de staat van een volkomen jivanmukta, een bevrijde monade.

U ziet dus dat we aan de ene pool de mukti-nirvani hebben, werkelijk een goddelijke energie, een goddelijk wezen in de bloei, de volheid van zijn hoogste goddelijke bewustzijn of spiritualiteit – afhankelijk van het gebied van mukti-nirvana dat dit wezen bereikt. Aan de andere pool hebben we de verloren zielen die voor de rest van dit manvantara deze sfeer geheel hebben verlaten, het zou kunnen zijn voor het hele zonnemanvantara, en daarom spreekt men technisch over hen als ‘uitgeblazen’, vernietigd. Zij hebben het ‘nirvana beneden ons’ bereikt, absolute stof – zoals mukti-nirvana absolute geest is. Er blijft hier niets van hen over.

De monade waarvan die ziel het voertuig was, is nu verplicht vanuit zichzelf een nieuwe menselijke ziel voort te brengen. Hierdoor is enorm veel tijd verloren gegaan, en daarom noemen we dit een van de grootste spirituele tragedies in de geschiedenis van de mensheid. Maar deze verloren zielen dalen in feite af naar andere sferen. Laten we zeggen naar avichi, waar ze avichi-nirvana ingaan.

Ik moet het hierbij laten. Ik kan alleen zeggen dat we het kunnen beschouwen als een proces van telkens weer vermalen worden in het laboratorium van de natuur, en dat betekent natuurlijk dat iets wordt teruggebracht tot zijn elementen om opnieuw te kunnen beginnen. Er is iets en het evolueert. Het heeft om zo te zeggen zijn houvast verloren in onze werelden die voor dat iets nu hogere werelden zijn. Daarom is het voor ons een ‘mislukking’. Het bevindt zich in gebieden beneden ons, en het moet weer opklimmen door die lagere gebieden vóór het de gebieden waar wij nu zijn weer kan betreden. Deze gevallen entiteiten zijn mislukten, precies zoals de eerdergenoemde klasse van mukti-nirvani’s de grote spirituele successen van de mensheid zijn.

Ik herinner u nog eens aan de prikkelende passage in een brief van een van de meesters waarin de leraar spreekt over de mislukten, zij die op dit gebied mislukken en wanneer hun tijd komt naar lagere gebieden terugvallen, avichi-nirvana ingaan. De meester weigerde zelfs hun een naam te geven, want hij zegt dat Sinnett en anderen deze niet mogen horen. Dat was omdat Sinnett geen occultist was, hij was geen ingewijde, hij is zelfs nooit lid geworden van de ES. Dat is wat de meester bedoelde.

U ziet dus dat er een nirvana is van de geest en een nirvana van absolute stof. Het eerste is mukti-nirvana, het nirvana van spirituele vrijheid, voor ons een bijna onbegrijpelijke wijsheid en liefde. Het andere is het nirvana van wat we avichi hebben genoemd. In technische zin houden beide vernietiging in. Beide monaden hebben dit gebied verlaten, de een om zich in volle glorie te verheffen, de andere om af te dalen in de afgrond.

25 juli 1939

De aard van een boeddha

Het valt me op dat u nog geen helder beeld heeft van wat een boeddha is. Het kan worden geïllustreerd door het geval van de Heer Gautama, die als bodhisattva werd geboren; bodhisattva is een technische term en betekent iemand die in zijn volgende belichaming een boeddha zal zijn. Omdat hij een bodhisattva was van hoog spirituele aard, was hij in dat leven erin geslaagd zijn mens-zijn te verenigen met het goddelijke in hem, met zijn innerlijke god. Hierdoor werd hij boeddha. Dit deed hem nirvana binnengaan waaruit in het desbetreffende manvantara geen terugkeer mogelijk is. Maar de mens die werd achtergelaten, het nog levende voertuig waar de boeddha uit was heengegaan, stond veel hoger dan waar wij over honderd belichamingen waarschijnlijk zullen staan. De mahatma werd achtergelaten, het lagere deel van het menselijke ego van Gautama Sakyamuni.

Zelfs nu is er in ieder mens een boeddha, een die het boeddhaschap heeft bereikt. Dat is onze spirituele monade. Wanneer ons menselijke ego, zoals in het geval van Gautama, zich zelfbewust verenigt met de spirituele monade, die spirituele monade wordt, dan wordt die mens, die een bodhisattva is, een boeddha. De boeddha gaat nirvana in; stralen uit hemzelf vervullen als een aureool de achterblijvende ziel, en verlichten het denken en de hersenen van de fysieke mens, en die mens zal als een verlichte verder leven.

De boeddha van Gautama nam het dharmakaya-kleed aan, het nirvanische kleed, en de persoonlijke mahatmische ziel-essentie van de bodhisattva Gautama ging sambhogakaya in, het gewaad tussen een boeddha en een bodhisattva; sambhoga betekent ‘deelname’ aan de boeddhaglorie en aan de mahatma-nirmanakaya-mens beneden. De occulte verslagen vermelden dat de bodhisattva Gautama, of als u wilt de boeddha Gautama, van tijd tot tijd een ander lichaam aanneemt en nog altijd in Sambhala leeft en onze eigen hoogste chef is.

De wetten van de natuur worden niet veranderd alleen omdat iemand zich verder heeft ontwikkeld. Daarom stierf de fysieke mens toen de bodhisattva stierf. Dit hangt samen met de staat van een nirmanakaya. Maar ik kan me voorstellen dat wat we de dierlijke monade van een bodhisattva zouden kunnen noemen, veel hoger en verder geëvolueerd is dan die van u of mij. Ik zou zelfs kunnen zeggen dat een dierlijke monade in zo’n mens praktisch een jonge menselijke monade kan worden genoemd.

De exoterische verhalen over Gautama zijn heel uitgebreid en zijn kleurrijk beschreven, maar iedere kleur bevat een grond van waarheid. Als jongeman, een zoon van de raja, trouwde hij en kreeg een zoon Rahula, en toen kwam de tijd dat hij de innerlijke openbaring kreeg, de innerlijke roep. In overeenstemming met de gedragsregels die in India sinds onheuglijke tijden werden begrepen, en die door zijn mooie vrouw en ook door hemzelf werden begrepen, verliet hij zijn familie en zijn huis om de grote pelgrimstocht te ondernemen, om onbaatzuchtig te zijn en de wereld te redden. Hij wist wat in hem was – de rasboeddha die in die tijd kwam.

Toen hij volgens de exoterische verslagen stierf, nadat hij onder de bodhiboom de verlichting had bereikt, en de menselijke monade zich met de spirituele monade had verenigd, gingen deze twee die aldus zelfbewust met elkaar waren verenigd als boeddha nirvana in. Toen bleef Gautama, de bodhisattva, de mahatma, achter – bijzonder verheerlijkt omdat zijn innerlijke boeddha, zijn innerlijke monade, hem nog steeds met zijn eigen transcendente glorie overstraalde.

Het streven van de boeddha van mededogen is nirvana te bereiken enkel om het te kunnen verzaken en naar de wereld terug te keren om de mensheid te redden. Dat is wat de boeddha, van wie de lagere delen Gautama waren, zal doen omdat hij behoort tot de lijn van de boeddha’s van mededogen. Vroeg of laat, voordat dit manvantara teneinde is, zal het boeddha-deel van Gautama terugkomen als een zich belichamende boeddha-mens, en ik twijfel er niet aan dat hij alleen in datzelfde menselijke voertuig kan terugkeren waarin hij zich in zijn vorige leven als Gautama hulde.

Denk eens na over het verbazingwekkende contrast van de gemaakte keuze: de pratyekaboeddha is een hoog spiritueel individu, en toch richt hij zijn hele leven en al zijn inspanningen op zijn eigen spirituele gelukzaligheid, verlossing, vrede en wijsheid. Een prachtig en verheven doel, maar een donkere schaduw vergeleken met het volmaakte goddelijke doel van de boeddha van mededogen. Wat is het in de karakters van deze twee dat de ene ertoe brengt eonen te verkiezen van wat voor hem verdriet is, met als enige doel de wereld te helpen, en de ander om eonen van onuitsprekelijke gelukzaligheid, wijsheid, liefde en vrede voor zichzelf te kiezen? We moeten dit als feit accepteren en ongetwijfeld is er een verklaring voor, maar die is te subtiel om in woorden te kunnen uitdrukken. De verklaring moet in ons bewustzijn worden gevonden. Er is geen andere weg.

Heiligen van de christelijke kerk kunnen zeer heilige mensen zijn geweest, maar ze waren typisch pratyeka’s. Ik heb vaak gedacht dat andere mensen, niet de heiligen, van wie het hart werd bewogen door die heiligste vlam die in een menselijk hart kan zijn, medelijden met anderen, goddelijk mededogen en een vurig verlangen om te helpen, in feite hoger staan dan de typische ‘heiligen’. Bij eerstgenoemden is het geen heiligheid, maar quasi-goddelijkheid, als van een godheid. Heiligheid is misschien iets voor vrome mensen, maar de boeddha’s van mededogen lijken op de goden; al wat het dierbaarst is voor het menselijk hart geven ze op om terug te komen, om te blijven in het licht en de atmosfeer van de wereld: het grote offer om continu zichzelf volledig te geven, gedurende bijna ontelbare eeuwen, om de worstelende pelgrims die wijzelf zijn en die achter hen aankomen te helpen. Dat is ons doel, om gelijk te worden aan de boeddha’s van mededogen.

26 december 1939

Mukti- en avichi-nirvana

De kracht van de uitdrukking avichi-nirvana ligt in de samenstelling. Een entiteit kan avichi binnengaan of er zijn, en toch geen avichi-nirvani zijn. Het tegenovergestelde denkbeeld is mukti-nirvana. Richten we onze aandacht opnieuw op de andere pool en bedenken we een term dan zouden we kunnen zeggen: avichi-nirvana is baddha-nirvana, hoewel ik betwijfel of dat een goede term is. Mukti betekent ‘vrij’, en baddha betekent ‘gebonden’ of ‘gevangen’; de gedachte daarbij is dat monaden die zover zijn afgedaald dat ze naar de diepten van avichi gaan, het ten slotte via het laagste punt verlaten en op die manier avichi-nirvana bereiken, waar ze worden ‘uitgeblazen’. Nirvana betekent ‘uitgeblazen’. Dat is een aanwijzing. Wij noemen die monaden ‘verloren zielen’.

Ik wil nu proberen een sleutel te geven. Ik verwijs naar het mukti- en het avichi-nirvana. De essentiële betekenis van nirvana is het volgende. Een universum, of hiërarchie, heeft twaalf gebieden, en elke hiërarchie vertegenwoordigt een levenswoning. Wanneer een rondtrekkende monade vanuit het laagste gebied in zo’n hiërarchie is opgeklommen, stap voor stap omhoog is gegaan, en het twaalfde heeft bereikt en dan die hiërarchie verlaat en naar de volgende en hogere hiërarchie gaat, dan is die monade een mukti-nirvani, ‘bevrijd’ uit de hiërarchie die ze heeft achtergelaten. Wanneer een monade, laten we zeggen in dezelfde hiërarchie, daarentegen niet de spirituele kracht heeft om te blijven klimmen, stadium na stadium, graad na graad, zoals de eerstgenoemde dat deed, zinkt deze monade in plaats daarvan naar beneden, of gaat achteruit, omdat ze wordt aangetrokken door de grovere stof daarbeneden – precies zoals de eerstgenoemde monade door de spirituele substantie van de hiërarchie daarboven werd aangetrokken. Wanneer deze tweede monade op die manier de trap afgaat in plaats van de trap opgaat, gaat ze naar de kelder van de levenswoning en bereikt het laagste of twaalfde stadium en wordt dan uiteindelijk weggevaagd of uitgeblazen door het luchtgat, het avichi-nirvana – in beide gevallen ‘uitgeblazen’, ‘uitgeblazen’ aan de top van het levenshuis, en ‘uitgeblazen’ uit de kelder van het levenshuis.

Ik kies weloverwogen heel eenvoudige woorden en beeldende taal. In beide gevallen wordt het wezen dat de hiërarchie – via de top, of het laagste punt ervan – verlaat voor die hiërarchie vernietigd, uitgeblazen. Het betekent niet dat de entiteit zelf absoluut wordt vernietigd. De monade blijft dezelfde. De eerste monade in deze beschrijving, die het hoogste stadium van de levenswoning bereikt, betreedt in het volgende manvantara het laagste stadium van de hiërarchie daarboven. Het hoogste stadium noemen we geest, het laagste stadium noemen we absolute stof, maar fysieke stof is geen absolute stof. Het is betrekkelijk hoge stof. Er zijn graden van stof lager dan deze fysieke stof om ons heen die we gewoonlijk stof noemen. Maar wanneer de laagste wordt bereikt is dat absolute stof. Wat wij een verloren ziel noemen – een beter woord zou eigenlijk zijn een verloren monade, verloren voor die hiërarchie – daalt naar het laagste stadium en wordt via het ‘luchtgat’ weggevaagd naar de hiërarchie die lager ligt dan die van ons.

Bedenk dat dit een aanwijzing is, en in feite tot een diepere leer hoort. Maar het zal u opvallen dat deze uitleg zelfs aansluit bij de exoterische leringen van het boeddhisme, van Gautama de Boeddha, zoals ze worden weergegeven in de religie die nu die naam draagt. Het woord nirvana is natuurlijk een technische term, en ontstaat uit het mentale beeld dat de scheppers van deze technische term hadden van een entiteit die door karma en door de adem van de geest wordt gedreven, die door het lot wordt gedreven. De ene gaat, om Homerus’ verklaring te gebruiken, opwaarts door de hoornen poort in het noorden. De andere, de afdalende monade, verlaat volgens Homerus de hiërarchie door de ivoren poort, of de afgrond, het zuiden; dit verwijst ook naar de occulte leer over de aarde zelf.

13 juli 1937

Manasaputra’s

Het onderwerp manasaputra’s komt regelmatig terug, en daarvoor bestaat kennelijk voortdurend belangstelling. Sommige mensen vinden het een struikelblok. Het is werkelijk een van de eenvoudigste maar ook een van de diepzinnigste van onze leringen. Ik geloof dat als u al de diverse ideeën die vanavond door de verschillende mensen naar voren zijn gebracht, in uw denken zou kunnen bijeenbrengen, zoals de zeven kleuren van het zonlicht, de veelkleurige stralen die zich vermengen tot het witte licht, u heel gemakkelijk een antwoord zou vinden op de vragen: Wie zijn de manasaputra’s? Wie verlichtten zij? En wanneer?

Laat ik ook een paar vragen stellen. Waar kwamen wij vandaan vóór we ons op deze keten belichaamden? Van de maanketen. Waar gaan we heen wanneer we deze aardketen aan het einde van dit manvantara verlaten? Wat zal het kind van deze aardketen zijn die dan de maanketen zal zijn voor haar kind? Is er niet gezegd dat wij de rol zullen spelen van verlichters, van hen die het denken zullen opwekken, die het intellectuele zelfbewustzijn in de nieuwe keten zullen wakker roepen? Met andere woorden, dat we manasaputra’s zullen zijn voor anderen die op dat moment lager staan dan wij? En dat elke manasaputra dat deel van zijn eigen bewustzijnsstroom zal verlichten dat, toen die manasaputra een mens was, voor die mens zijn astraal-dierlijke monade was? Zijn wij die manasaputra’s, of verschillen ze van ons? Beide.

Bijvoorbeeld: Ben ik zelf de menselijke ziel? Ja, in het bijzonder omdat wij op deze bol in deze ronde in onze evolutionaire ontwikkeling het stadium van de menselijke ziel doormaken. Ben ik de spirituele ziel van mijn constitutie, of is ze iets anders? Beide. Ze inspireert mij met de verlichting van de geest, waarbij ik over mezelf spreek als een menselijke ziel, en toch is ze een andere monade.

De menselijke monade wordt zo genoemd, omdat tot nog toe alleen ‘menselijkheid’ door haar is ontwikkeld. De spirituele monade in mijn constitutie noemen we de spirituele monade omdat zij intussen van binnenuit spiritualiteit heeft ontwikkeld. Maar ze was eens een menselijke monade, en dat betekent een monade die zich manifesteerde in de staat van menselijkheid; zoals een spirituele monade betekent een monade die zich manifesteert in een staat van spiritualiteit.

Dus kunnen we zeggen dat wij die nu op deze keten mensen zijn, op de maanketen dieren waren of menselijke dieren. En de manasaputra’s die ieder hun eigen mens in het derde wortelras op deze bol op deze aardketen verlichtten, waren op de maanketen de ontwikkelde mensen van die keten. Wij waren toen hun menselijk-dierlijke zielen.

Een enorme hulp bij deze ingewikkelde en diepzinnige studies is om er een gewoonte van te maken in uw denken ideeën samen te brengen, ook al lijkt een andere leer geen betrekking te hebben op het probleem waarover u denkt. Breng die andere leer in verband met uw probleem en zie of ze ergens zou passen. ‘Manasaputra’s die betrekkelijk onbewuste entiteiten bezielen – maanketen? Ja, we kwamen van de maanketen, naar deze keten. Daarom moet er een of ander verband zijn met wat er gebeurde toen wij als entiteiten op de maan waren.’ Het denken dat in een andere richting gaat, naar de toekomst, zegt natuurlijk: ‘Er zouden natuurlijk manasaputra’s als het kind van deze keten zijn wanneer deze keten sterft en de maan wordt van de nieuwe keten. Wie zijn deze toekomstige manasaputra’s? Dat moeten wijzelf zijn, mensen die nu hier zijn, want om dat met succes te worden, zijn we nu bezig de manasaputrische eigenschappen in onze mensheid te ontwikkelen’ – enz.

Het kan ons veel helpen als we verschillende leringen met elkaar in verband brengen, zoals een kind de stukken van een Chinese of andere puzzel bij elkaar brengt en probeert ze in elkaar te passen, zodat, als het dat heeft gedaan, er een mooie plaat voor hem verschijnt, een duidelijk beeld: het kind ziet het geheel.

Een andere grote fout die we allemaal geregeld maken is dat we ons afscheiden van het ons omringende leven, van het universum. We denken enerzijds aan onszelf, en anderzijds aan het universum om mij, om u, om ons heen. Ieder mens denkt zo. Hij vergeet dat alle andere mensen net zo denken. Als we nu deze gewoonte om ons in ons denken en bewustzijn van het ons omringende kosmische leven af te scheiden te boven kunnen komen, zullen we veel gemakkelijker de oplossingen vinden van onze problemen; want die gewoonte is verkeerd, en is van invloed op al de verschillende patronen van ons denken.

Wanneer we over de manasaputra’s denken, dan worden we direct in de oude denkgroef gebracht door onze gewoonte om een scheiding te maken tussen ons en het universum: ‘O ja, manasaputra, die verlicht mij. Daarom is die manasaputra iets anders dan ik. Ik moet die twee onderscheiden, want ze zijn duidelijk twee verschillende dingen.’ Dat is verkeerd. Het hersenverstand volgt een denkgroef. Ze zijn wij, en ze zijn niet wij, afhankelijk van de gezichtshoek waaruit we dit bekijken. Mijn spirituele ziel ben ikzelf, maar toch is ze iets anders want ze is een andere monade, en toch leef ik in haar leven, in haar inspiratie. Ik word vervuld door wat ik van die verheven kracht kan bevatten, en die verheven kracht in al haar werkingen probeert dat deel van mij als menselijke monade dat identiek aan haar is, te doen ontwaken.

Als we de kenmerkende individualiteit van de spirituele monade X noemen, dan bestaat de invloed van die spirituele monade in mij als menselijke monade uit een voortdurend pogen die X-eigenschap in mij als menselijke monade te doen ontwaken.

Er is nog een ander belangrijk spiritueel historisch feit om in gedachten te houden: er zijn manasaputra’s van zeven of tien of twaalf klassen, zoals dat geldt voor al het andere in het heelal; want zeven en tien en twaalf zijn fundamentele hiërarchische getallen die overal in het hele netwerk van al wat is een rol spelen. Enkele van deze manasaputra’s van die hogere, en zelfs hoogste, klassen of graden zijn in het bijzonder werkers in of verbonden aan de kosmische hiërarchie van mededogen, of de kosmische hiërarchie van licht. En deze hebben in de loop van de evolutie van levensgolven op een planeetketen de functie om zoals avatara’s als wezens vanuit een hogere sfeer neer te dalen en perioden van verlichting in te luiden. Op de laatstgenoemde klasse wordt door HPB misschien wel het meest de nadruk gelegd in haar Geheime Leer als ze schrijft over het werk van de manasaputra’s die de lagere pitri’s verlichten.

Ik zal een korte samenvatting geven: Naast de manasaputra’s over wie ik eerst sprak, zijn er deze hogere manasaputra’s die als avatara’s uit hogere sferen komen om aan het werk van het verlichten van het intellect te beginnen bij levensgolven die deze intellectuele impuls of drang juist nodig hebben; en nadat ze hiermee een begin hebben gemaakt, trekken deze manasaputra’s zich terug in hun eigen sfeer. Maar als dit verlichtingswerk eenmaal is begonnen, komt het proces op gang en dan gaan de lagere manasaputra’s, onze eigen manasaputra’s om zo te zeggen, verder met het verlichtingsproces dat door de hogere manasaputra’s werd begonnen. Wat hier is gezegd kan dienen als waarschuwing tegen de gewoonte van ons verstand om te denken dat één verklaring alles dekt, en daardoor zijn we ook op onze hoede voor de gewoonte van onze hersenen om gedachten in waterdichte of gedachtedichte hokjes gescheiden te houden.

26 december 1939

Drie klassen van manassen

We moeten niet vergeten dat het manasische element in de dieren nu latent is, maar dat het zich in een toekomstige planeetketen als een individueel mens zal manifesteren. De overschaduwende manasaputra van ieder dier zal dan het hogere deel zijn van die toekomstige mens, die zich op de theosofische en niet op de darwinistische manier van binnen naar buiten zal ontwikkelen. Met andere woorden, de dieren in deze, onze, keten zullen in de volgende belichaming van deze keten mensen zijn. En die toekomstige mensen zullen worden verlicht door hun spirituele delen. Bedenk ook dat er een bijzondere klasse van manassen is – ik geef de voorkeur eraan om ze in dit geval zo te noemen in plaats van manasaputra’s – die, gedreven door de drang van goddelijk mededogen, handelen als inspiratoren van de dan nog niet volledig ontwikkelde rassen en volkeren.

De manasaputra’s van het derde wortelras kunnen dus in verschillende klassen worden ingedeeld. De manasaputra’s van ieder individueel mens zijn één klasse. De tweede klasse zijn de manasaputra’s die ernaar streven de dieren een soort mentaal begrip bij te brengen, maar die daarin nauwelijks slagen omdat de voertuigen nog niet gereed zijn. En de derde, de manassen die, gedreven door goddelijk mededogen, op aarde als inspiratoren verschijnen, wezens die het goddelijk recht hebben om te onderwijzen, avatarische werktuigen van karmische rechtvaardigheid.

30 januari 1940

Avatara’s fungeren als manasaputra’s

Avatara’s fungeren voor ons als manasaputra’s. Dit staat geheel los van de functie of de rol die ze spelen zover het henzelf betreft. Volgens de occulte historische verslagen verschijnen de grote ingewijden aan het begin van ieder wortelras en op bepaalde andere bijzondere tijden in de geschiedenis van de mensheid onder de mensen en onderwijzen hen. Ze leggen het fundament voor grote beschavingen, ze geven ethische voorschriften, wetten en gedragsregels, en zaaien in het denken van de dan jonge mensheid wat de Europese filosofen zwak uitgedrukt ingeboren ideeën noemen, die wortel schieten en vervolgens eeuw na eeuw worden doorgegeven. Deze ingewijden zijn algemeen bekend in de geschiedenis van de oudheid, in oude verhalen en legenden; hun discipelen worden priester-ingewijden en koning-ingewijden genoemd.

Wat dus in menselijke verhoudingen gebeurt, gebeurt ook met de klassen van monaden aan het begin van de manvantarische evolutie op een keten. Ze vervullen de functies van manasaputra’s en zijn in feite belichaamde manasaputra’s van verschillende graden.

Manu’s, prajapati’s, sishta’s

Wie en wat zijn de prajapati’s? Wat zijn de manu’s? En hoe verhouden de manu’s zich tot de prajapati’s?

De manu’s zijn de sishta’s – hoewel niet noodzakelijk ‘goddelijke’ sishta’s. De prajapati’s zijn de verschillende klassen van monaden. Prajapati betekent ouder van het nageslacht; ze zijn – beschouwd als een individuele kracht in het heelal – ontelbare entiteiten die onder die titel of naam of kracht zijn ondergebracht. We zullen de prajapati van de menselijke levensgolf bekijken. Die levensgolf, beschouwd als een bewustzijnsstroom samengesteld uit eenheden, individuele menselijke monaden, is de prajapati. De manu’s zijn de afstammelingen van de prajapati, volgens de omschrijving van de hindoes die u in het Vishnu Purana kunt vinden; en de manu’s zijn de sishta’s.

Er is een wortelmanu voor iedere bol, en een zaadmanu voor iedere bol. De wortelmanu zorgt ervoor dat de binnenkomende levensgolf op die bol kan beginnen, en de zaadmanu is er getuige van dat die levensgolf die bol verlaat. En hierdoor weet u onmiddellijk wat de manu’s werkelijk zijn – de sishta’s. Het woord manu wordt formeel en naar de letterlijke betekenis natuurlijk alleen gebruikt voor denkende wezens, en komt van de Sanskrietwortel man, op een intelligente manier denken.

Een zaadmanu, die het overgrote deel van de levensgolf van de mens ziet vertrekken wanneer die een bol van de keten, de onze bijvoorbeeld, verlaat, blijft de zaadmanu totdat de menselijke levensgolf op diezelfde bol terugkomt in de volgende ronde. Dan wordt de zaadmanu, deels als gevolg van de evolutie van zijn samenstellende sishta’s en deels door de hoogste klasse van de monaden van de binnenkomende golf die zich met de sishta’s verenigen, de wortelmanu. Zo zijn de wortelmanu en zaadmanu in feite bijna dezelfde, maar niet helemaal. We zeggen eenvoudig dat de zaadmanu’s de hoogste ego’s van een levensgolf zijn wanneer die levensgolf een bol verlaat. Diezelfde ego’s blijven de zaadmanu’s in de tussentijd tot de levensgolf op die bol terugkomt. Dan veranderen de zaadmanu’s als het ware hun naam in wortelmanu’s in verband met hun nieuwe functie: het maken van een begin voor de nieuwe mensheid. Ze zijn de wortels van die nieuwe mensheid. Meer houdt dit onderscheid niet in. De manu’s zijn de sishta’s.

Natuurlijk kan hierover heel wat meer worden gezegd maar dit is het hele verhaal in een notendop. Ik wijs er nog op dat precies zoals er op iedere bol van een keten wortelmanu’s en zaadmanu’s zijn, er ook op ruimere schaal voor iedere ronde wortelmanu’s en zaadmanu’s zijn. En op nog ruimere schaal wortel- en zaadmanu’s voor ieder begin en einde van een planeetketen of van een volledig planetair manvantara.

De hele structuur van de natuur volgt één wet, en daarom één reeks van werkingen; en op dit fundamentele feit is onze universele sleutel, de analogie, gebaseerd. Deze is niet willekeurig; deze is er omdat de natuur één is, één leven heeft, en daarom in haar werking of bestaan één wet volgt. Daarom is ieder deel in de universele natuur, van het hoogste tot het laagste, aan die ene wet of svabhava van jiva, van vitaliteit, onderworpen en volgt haar.

Ik zou niet zeggen dat de boeddha’s de manu’s zijn, omdat wij de manu’s zojuist de sishta’s hebben genoemd. Toch is die bewering in een ander opzicht niet onjuist, omdat de sishta’s altijd de hoogst geëvolueerden op een bol zijn wanneer de levensgolf waartoe die hoogst geëvolueerde ego’s behoren achtereenvolgens van de ene bol naar de andere gaat; en vanzelfsprekend behoren de boeddha’s tot de sishta’s. Waarom zijn ze het verst ontwikkeld? Waarom blijven ze achter als sishta’s? Omdat ze in die ronde en misschien ook in de voorafgaande ronde de voorlopers van de levensgolf zijn geweest, en al verder zijn gekomen dan de andere ego’s in die levensgolf, en het voor hen niet nodig is om die ronde nog eens te doorlopen om die bijzondere kwaliteit te ontwikkelen, en juist daarom zijn ze boeddha’s. Daarom worden en zijn ze in alle opzichten, automatisch en ook door keuze – het wordt hun wet en hun plicht en hun keuze – de sishta’s, de zaadmanu’s, voor die bol wanneer de levensgolf deze verlaat; de levensgolf is samengesteld uit de minder hoog geëvolueerde ego’s van die levensgolf. In verband met de boeddha’s en de sishta’s kunnen we misschien zeggen dat van alle sishta’s de boeddha’s het verst zijn gevorderd.

U zou ook kunnen spreken van manu’s en prajapati’s van een zonnestelsel. Ik herhaal, in de universele natuur is er één wet en daarom wordt overal dezelfde werkwijze gevolgd. Het lijkt enigszins op de vitale structuur van een mens: zijn prana’s of levenskrachten vinden hun oorsprong in zijn jiva. Zijn jiva is praktisch hetzelfde als zijn fundamentele monade, dus er is één fundamentele monade en één jiva, haar uitstroming, en er zijn daarom prana’s in overeenstemming met die ene jiva. Met andere woorden, er is één leven, en alles wat eraan bijdraagt om de mens samen te stellen moet de opdrachten, de svabhava of karakteristieke eigenschappen, van die jiva of fundamentele monade volgen.

Op basis van dit universele fundamentele feit in de natuur kunnen we analoog redeneren, en als we dat op de juiste manier kunnen doen, zullen de grondslagen van ons denken overeenkomen met de feiten. Maar we moeten heel erg op onze hoede zijn voor valse analogieën, want die ontstaan in het hersendenken dat vaak dingen ziet die niet zo zijn. Het denkt dat ze er zijn, en wij noemen ze valse analogieën.

10 augustus 1937

De drie panoramische visioenen

Het eerste panoramische overzicht komt wanneer de fysieke dood is ingetreden en wanneer het enige orgaan dat nog leeft, of gedeeltelijk leeft, het brein is. Dat is het eerste van de panoramische visioenen. Zo’n visioen wordt niet volkomen uitgewerkt en is zelden volledig. Het heeft meer een algemeen karakter dan dat het bijzonderheden geeft. Het tweede komt bij de tweede dood en vóór het begin van devachan, en dit visioen wordt betrekkelijk volledig uitgewerkt. Het derde komt aan het einde van devachan en vóór de volgende belichaming.

Wat is het verschil tussen deze drie? In hoofdzaak dat het eerste panoramische visioen dat op de fysieke dood volgt vooral te maken heeft met het vorige leven, en eindigt met een profetische flits van inzicht in de toekomst, waarin het reïncarnerende ego zijn vorige leven ziet, ziet wat zijn bestemming in het volgende leven zal zijn, als een flits op een scherm, en de rechtvaardigheid kent van zowel het verleden als van wat het in de toekomst onder ogen zal moeten zien. Het herkent zichzelf als de bewerker en voortbrenger, de schepper van zijn geluk en ellende, in zowel het voorbije als het volgende leven.

Het tweede panoramische visioen verschilt van het eerste alleen hierin dat het visioen van het voorbije leven veel minder krachtig is dan in het eerste, en dit is het korte gedeelte ervan; en het visioen van het toekomstige leven is het langste deel van het panorama en heel gedetailleerd. Het ego ziet de toekomst door de kracht van zijn eigen visie, de spirituele kracht; het herkent waar het in de volgende incarnatie voor zal komen te staan; het erkent de volstrekte rechtvaardigheid van dit alles, werkelijk de barmhartigheid ervan. Het ziet wat het te wachten staat, niet in alle details, maar zeker in grote lijnen, en tot op zekere hoogte ook in detail.

Het derde panoramische visioen verschilt nauwelijks van het tweede en is nagenoeg een herhaling van het tweede panorama. Hier krijgt het reïncarnerende ego dat zojuist zijn devachan heeft beëindigd dit panoramische visioen, ziet wat het te wachten staat, ziet weer de rechtvaardigheid en het mededogen van dit alles in een kort overzicht. Dan valt het doek, het ego drinkt uit de barmhartige beker van Lethe, van vergetelheid, en wordt enkele maanden daarna als kind geboren – dat wil zeggen in het lichaam van een kind.

Dat zijn de enige verschillen tussen de drie panoramische overzichten. Het eerste betreft in hoofdzaak het vorige leven met een korte maar nauwkeurige profetische vooruitblik op de toekomst. Na de tweede dood wordt in hoofdzaak de toekomst gezien na een korte terugblik op het verleden. En het derde panoramische visioen is praktisch identiek aan het tweede, even intens en scherp, maar korter.

Het reïncarnerende ego is de ziener, en het ontleent zijn visioen aan zijn Vader in de Hemel, het spirituele ego. Ik heb het altijd een van de interessantste en zelfs verbazingwekkendste dingen in het menselijke bewustzijn gevonden dat er in ons een vermogen is dat in de toekomst kan doordringen. En naarmate dit vermogen door training en zuiver leven meer is verfijnd, is het visioen helderder en bevat het meer bijzonderheden. Ik houd er niet van hierover te spreken omdat bij velen die de fijne schakeringen van occult denken niet begrijpen, het idee kan ontstaan dat het ego de toekomst ziet, die voorziet, omdat de toekomst door het lot is voorbestemd om dat ego te overkomen. Dat is maar een halve waarheid.

Hier ligt een subtiel punt voor ons begrips- en bevattingsvermogen dat gekend en ervaren kan worden maar ik ben bang dat het haast niet is uit te leggen. Het is iets verbazingwekkends, maar als u bedenkt dat alles wat in het verleden is geweest is opgetekend in het astrale licht, niet alleen op één gebied van het astrale licht, maar van het akasa omlaag tot aan het laagste deel van het astrale licht, en dat de menselijke ego’s de paden van het lot volgen en grotendeels geleid worden door de gangen van het astrale licht, met andere woorden karmisch gesproken de sporen volgen van vorige levens, dan zult u dadelijk inzien dat vooruitzien, het zien van de toekomst, niet alleen natuurlijk is maar voor iemand die het kan, onvermijdelijk. Het moet zo zijn. Maar zelfs voor iemand die deze dingen gedurende vele levens heeft bestudeerd is er een voortdurende verbazing dat dit kan bestaan, omdat vanuit het standpunt van ons hersenverstand, zelfs van hoogontwikkelde mensen, de toekomst nog moet komen maar er nog niet is. Het verleden is voorbij maar weerspiegelt zich in het heden, en het heden ligt tussen de nog niet gekomen toekomst en het quasi-geëindigde verleden.

De zaak wordt echter vanzelf duidelijk wanneer we uit de gebieden van zelfs het meest geoefende hersendenken opstijgen naar de gebieden van buddhische verlichting. Daar zien we tot in de kern de werkelijkheid van het oude gezegde dat verleden en heden en toekomst niet drie dingen zijn, maar in essentie één – wat we het best kunnen uitdrukken door het het eeuwige nu te noemen. Het is dan duidelijk dat het onmogelijk zou zijn de toekomst en ook het verleden niet te zien, want ze bestaan in het eeuwige nu als een samengesteld beeld van de werkelijkheid. Voor de ziener is het ongeveer als het bekijken van die knappe schilderingen van wetenschappelijke kunstenaars die, hoewel ze wat feiten en details betreft vaak dwalen, de geschiedenis van iets van het verleden tot het heden nagaan om dan een beeld te vormen van de toekomst. Het oog van de toeschouwer ziet dan in één oogopslag de hele lijn – het verleden, het heden en de toekomst – in het nu. Dit is een armzalige analogie, maar misschien geeft ze te denken.

Vrienden, ik geloof dat dit de laatste keer is dat we samen zijn vóór ik terug ben uit Europa. Ik wil slechts zeggen dat mijn liefde en vertrouwen bij u blijven; dat gedurende mijn afwezigheid de verantwoordelijkheid bij u ligt, geleid door de functionarissen die ik ermee heb belast, om ons werk gaande te houden, tweedracht te vermijden, en in broederlijke vriendschap en liefde met elkaar te leven. Doe het alstublieft. Ik geloof dat u dat zult doen. Ik wil op reis gaan en u verlaten met het gevoel dat er niets is waarover ik me zorgen hoef te maken, dat alles goed zal gaan met u. De functionarissen die ik hier de verantwoordelijkheid heb gegeven zijn allen rechtschapen, toegewijde, ernstige mannen en vrouwen. U kunt vertrouwen in hen stellen. Ik herhaal: Mijn liefde en mijn vertrouwen leg ik in uw handen. Wees standvastig!


Dialogen van G. de Purucker, blz. 983-1010

© 2023 Theosophical University Press Agency
Daal en Bergselaan 68, 2565 AG Den Haag