2. Bijeenkomst op 11 december 1929
GdeP – Van enkele van u heb ik het verzoek gekregen de gebruikelijke KTMG-bijeenkomst op woensdag niet over te slaan, hoewel deze de volgende keer op kerstmis valt. Mij werd gevraagd hoe ik erover dacht, en ik stelde voor dat in zo’n geval zoals gebruikelijk de meerderheid zou moeten beslissen. Maar u moet begrijpen dat deze groepen in beginsel door allen moeten worden bijgewoond. Deze bijeenkomsten moeten niet worden gehouden als enkele leden die bijwonen en anderen wegblijven. Als niet iedereen aanwezig is, zou de bijeenkomst als regel niet moeten doorgaan. Meer zal ik er niet over zeggen. De beslissing is aan u. Ik stel voor dat u over het voorstel, zoals het is gedaan, stemt.
Vr. – Ik stel voor dat we de bijeenkomst van de KTMG over 14 dagen zullen houden.
[Het voorstel werd, op één stem na, unaniem aangenomen.]
GdeP – Vrienden, ik ben nu gereed vragen te beantwoorden.
Vr. – Waren de goden en godinnen uit de mythologie, bijvoorbeeld de Griekse en Scandinavische, de vroegere goddelijke leraren van de mensen, of vertegenwoordigden ze de hogere klassen van de feeënrijken?
GdeP – In feite beide. Het woord ‘feeën’ is een algemene term en betekent wezens in heel verschillende stadia van evolutie – enkele heel ver, andere minder ver gevorderd. Het is een Europees woord en wordt gewoonlijk in de Europese betekenis van dat woord gebruikt. De goden aan het ene eind van de schaal kan men de feeën van het goddelijke noemen, de goddelijke feeën; en de elementalen onderaan de schaal zou men elementale feeën kunnen noemen – wezens die aan het begin van hun ontwikkeling staan. De goden waren ook de oorspronkelijke leermeesters van de mensheid. Maar denk geen moment dat ze ons niet meer onderwijzen. Ze zijn nog steeds de leraren van mensen die geschikt en gereed zijn hun leringen te ontvangen. Ze onderwijzen voortdurend en zijn in zekere zin de leraren van allen die in evolutie lager staan dan zij.
De gewone mythologische voorstellingen van de goden geven hen niet precies weer zoals ze zijn. Mythologieën zijn sprookjes, verhalen over de goden, waarin een schets wordt gegeven van de waarheid. Ze zijn bedoeld voor mensen die minder weten om in hen een geest van eerbied en heilig ontzag op te wekken. Maar in de esoterische scholen werd altijd de waarheid over de goddelijke wezens onderwezen.
Wanneer ik zeg dat de goden nog steeds alle wezens onderrichten die lager staan dan zij, moet ik eraan toevoegen dat dit op twee manieren gebeurt: ten eerste op een algemene manier, door de invloed die van hen uitgaat op de verschillende gebieden van hun eigen zijn. Hun zeven beginselen, om het beeldend uit te drukken, emaneren invloeden: elk van de zeven beginselen van de goden, dat wil zeggen van elke god, straalt zijn eigen speciale of karakteristieke invloed uit; en deze emanaties vloeien door de zeven rijken van de natuur, en zijn in feite de wetten in de kosmos, of manifesteren zich als de beheersende invloeden die de mensen wetten noemen.
Wanneer u zich in uw denken kunt verheffen, bewust natuurlijk, tot de hogere gebieden van de kosmische rijken, komt u in direct contact met de hogere invloeden of emanaties van de goddelijke wezens, en u drinkt als het ware uit deze Piërische bronnen; want in deze grotere wezens, goden genoemd, leven wij, bewegen wij ons, en hebben wij ons bestaan. Dit is de algemene manier waarop de goden, alleen al door hun bestaan, wezens verheffen, leiden, onderwijzen en inspireren.
De andere manier van onderricht gebeurt in heel beperkte kring en bepaalt zich alleen tot hen – ik zou ze supermensen, halfgoddelijke mensen kunnen noemen – die door inwijding in direct individueel contact komen met de lagere gebieden van de goden – anders gezegd, met de lagere goden. Bedenk dat de goden zelf in vroegere manvantara’s mensen waren zoals wij nu; in toekomstige manvantara’s zullen wij op onze beurt goden zijn, en onze goden zullen dan supergoden, wezens hoger dan goden, zijn. In die toekomstige manvantara’s, wanneer we bewust zullen zijn geëvolueerd tot onze inherente en ingeboren goddelijkheid, zullen wij op onze beurt de inspiratoren, leraren, stimulatoren en gidsen zijn van al die wezens die nu na ons komen, namelijk de wezens, de entiteiten van de zogenaamde lagere natuurrijken – het dieren-, het planten- en het mineralenrijk en de drie elementalenrijken.
U moet ook begrijpen dat als ik over de wezens van deze rijken zeg dat ze in hun vele menigten na ons komen, ik niet doel op de vormen, de lichamen, maar alleen op de monaden. De monaden van bijvoorbeeld het plantenrijk vormen het plantenrijk, en het zijn deze monaden die evolueren. Een boom evolueert niet, een roos evenmin; het is de monade en het zijn de monaden die elke entiteit samenstellen die evolueren en deze verschillende en vergankelijke vormen aannemen. Ziet u het verschil? Het is niet de vorm die evolueert. De vorm is een voorbijgaand verschijnsel, een gebeurtenis in de evolutie van de monadische essentie. Is het antwoord u duidelijk?
Vr. – Dank u, heel duidelijk. Mag ik een meer specifieke vraag stellen? In verband met de Scandinavische mythologie hebben we ons wel eens afgevraagd of Odin of Wodan een van de vroegere leermeesters was van de Indo-Europese rassen.
GdeP – Ja, Odin of Wodan zijn namen die slechts werden gegeven aan een bepaalde symbolische goddelijke figuur. Dezelfde figuur staat in andere mensenrassen onder andere namen bekend. Dat betekent niet dat Odin of Wodan of hoe u deze goddelijke figuur ook wilt noemen, verschilde van eenzelfde figuur die in andere tijden in andere rassen andere namen droeg.
De Griek Euhemerus leefde ongeveer 300 jaar vóór de christelijke jaartelling. Hij leerde dat de goden uit de mythologieën van de verschillende volkeren in nog oudere tijden eenvoudig mensen waren, maar edele mensen, supermensen, en dat er geen goden waren die als zodanig volkomen verschilden van mensen. Zijn leer is feitelijk juist. Maar ze is totaal verkeerd begrepen en geïnterpreteerd, zelfs door de oude Grieken. Hij bedoelde niet dat er geen goddelijke wezens in het heelal waren. Hij onderwees een lering uit de mysteriën dat alle goddelijke wezens eens, in vroegere manvantara’s, mensen zijn geweest die op hun evolutietocht door het menselijke stadium gingen, die door de poorten van het mens-zijn gingen vóór zij de poorten van het god-zijn binnengingen. Hij werd door enkele orthodoxe Grieken die zich aan de toenmalige orthodoxe mythologie hielden, een ‘atheïst’ genoemd, een woord dat toen veel minder als een minachtende term werd gebruikt dan nu. Het betekende alleen iemand die de gangbare opvattingen over de goden van die tijd niet huldigde en daarom niet geloofde in die mythologische opvattingen.
Maar het zal u opvallen dat er in alle historische fragmenten die we van Euhemerus en zijn leringen bezitten, niet één woord is dat bewijst dat hij ooit wegens goddeloosheid werd aangeklaagd. Dit is een bewijs dat de politieke en religieuze autoriteiten van die tijd wisten dat hij een lering uit de mysteriën gaf, want hij omkleedde en versluierde haar zo meesterlijk dat geen niet-ingewijde haar zou herkennen als een mysterieleer die aan de mensheid was onderwezen.
De werkelijke reden waarom Socrates stierf, was dat hij enkele mysterieleringen openlijk onderwees zonder ze in te kleden in metafoor en beeldspraak, en daarmee schond hij een van de grondregels van de mysterieleringen: ‘U zult ontvangen zoals anderen hebben ontvangen; u zult alleen geven zoals u heeft ontvangen.’ De regel was streng en geldt ook nu nog. Socrates was geen ingewijde in de Griekse mysteriën. Hij was een edel en goed mens, en door zijn ingeboren geestelijke vermogens ving hij deze waarheden op uit de gedachteatmosfeer van de planeet. Gezien zijn capaciteiten, moet hij hebben geweten dat hij iets verkeerds deed, maar hij had geen eed gezworen die hem bond. Theoretisch had hij geen schuld. Tijdens het proces deden de rechters al het mogelijke om hem te redden, maar hij wilde zichzelf niet redden.
Het is hetzelfde als in de geschiedenis van Jezus. Ook uit de legenden over het verhoor van Jezus door Pilatus weet u dat het verhaal duidelijk laat zien dat Pilatus zijn best deed Jezus te redden, maar Jezus weigerde zichzelf te redden.
Mijn verwijzing naar Jezus is helemaal niet in strijd met en verandert niets aan het feit dat, zoals ik vroeger heb gezegd, het hele evangelieverhaal een mysterieverhaal is, want het mysterieverhaal werd verteld overeenkomstig de gewoonten van het volk van die tijd.
Vr. – Ik heb verschillende vragen over één onderwerp: Katherine Tingley zei ons altijd dat het beter was om bij het zingen of bij het doen van openbaar werk de handen samen te vouwen. Voor zover ik haar uitleg begreep zei ze dat als we de handen losjes langs de zijden lieten hangen, de energieën het lichaam via de vingertoppen zouden verlaten, maar als de handen waren ineengevouwen, hield men de energiestromen binnen. Ik heb altijd het gevoel gehad dat hiervoor een meer esoterische reden was die Katherine Tingley ons toen niet kon zeggen. Eén vraag is: stroomt prana gemakkelijker uit de vingertoppen dan uit andere delen van het fysieke organisme?
GdeP – Niet gemakkelijker, maar veel gemakkelijker. Door de handen losjes te laten hangen opzij langs het lichaam krijgen de pranische emanaties (ik gebruik uw term) gelegenheid te ontsnappen. Als men de vingertoppen tegen elkaar houdt, of de handen ineenvouwt, ontstaat er een natuurlijke stroom, die u elektromagnetisch kunt noemen, als u een moderne term wilt gebruiken die geen wetenschapper begrijpt. Door de vingers zo te houden, ontstaat een natuurlijke levensstroom binnen het lichaam.
Maar de ogen bijvoorbeeld stralen het levensfluïdum nog krachtiger uit dan de handen, en dit fluïdum wordt daarmee gemakkelijker gericht. Ik heb ogen van mensen gezien waaruit werkelijk nu en dan stralen levenskracht schoten, en de kracht van de levensessentie die uit de ogen straalt is van een wat hogere soort dan die uit de handen. Elk orgaan van het lichaam emaneert zijn eigen karakteristieke type levenskracht: de ogen, de mond, de handen, de voeten, iedere vinger, de oren in veel mindere mate, ja zelfs de haren; elk haartje is een kanaal voor het uitvloeien van pranische substantie.
Op dit feit berust een van de meest geheimzinnige leringen van de mysteriën, namelijk dat bij de dood de vitale entiteit (niet de geestelijke) het lichaam via verschillende kanalen verlaat. Op het ogenblik van de dood, wanneer het gouden koord wordt verbroken, verlaat de vitale entiteit het lichaam door de ogen, door de kruin van het hoofd (dit betreft het hogere deel van de levensenergie), door de neus, de mond, het hart, de zonnevlecht, de beide openingen van het lichaam die zich lager dan de zonnevlecht bevinden, en in mindere mate door elke afzonderlijke vinger of teen en door ieder haartje of veertje. Zo ziet u dat uw vraag een breed scala van feiten omvat.
Vr. – Ik heb vaak afbeeldingen gezien van Egyptische beelden in zittende houding, waarbij de handpalmen op de knieën rustten. Ik weet uit ervaring dat die houding een kalmerende werking op het zenuwstelsel heeft. Is er een esoterische reden voor de houding van die beelden?
GdeP – Die is er; de reden is bijna dezelfde als die ik u al heb gegeven, maar er zijn bovendien bepaalde religieuze redenen. Bij verschillende beelden van de Boeddha zult u verschillende houdingen van handen en voeten aantreffen. Wanneer het speciaal de handen betreft, worden ze mudra’s genoemd, en ze zijn alle gebaseerd op de natuurlijke loop van de elektromagnetische levensstromen door het lichaam. De ene open hand gelegd op de andere is een geliefde houding van de boeddha’s; het is een heel kalmerende en rustgevende houding – de handen rustig in de schoot gelegd met de palmen op de gekruiste voeten. Voor Europeanen is het heel moeilijk de benen en de voeten op die manier te kruisen. Europeanen zijn niet gewend daaraan; maar met enige oefening is het heel weldadig omdat het de geest kalmte geeft en rust aan het lichaam.
Vr. – Het is mij opgevallen dat elk van de leiders is gefotografeerd met de hand tegen het gelaat. Heeft dat enige betekenis?
GdeP – Dat geloof ik niet. Ik denk dat het een natuurlijke houding is. De meeste mensen doen het, geloof ik. Ik weet dat ik het steeds doe. Ik herinner me dat toen broeder . . . me fotografeerde, hij me zei mijn hoofd op mijn hand te laten rusten, naar ik aanneem met de gedachte dat ik er dan beter uit zou zien.
Vr. – In De geheime leer staat dat de ster onder invloed waarvan men wordt geboren, gedurende een heel manvantara bij ons blijft. Heeft ‘ster’ hier betrekking op iedere ster, of slaat het woord alleen op de planeten? Men noemt de genii van deze sterren onze begeleidende of beschermengelen, en ook de vaderen van vuur . . .
GdeP – U stelt twee vragen tegelijk. Ik zal eerst proberen de eerste te beantwoorden, daarna kunt u de volgende stellen.
Vr. – De eerste vraag: Slaat de bewering waarover ik sprak alleen op de planeten, of betreft ze elke ster in het heelal?
GdeP – Uw vraag gaat heel diep. In het algemeen gesproken verwijst De geheime leer naar elk hemellichaam, welk dan ook, in het bijzonder naar de planeten. Wat de sterrenmenigten betreft, daarmee worden de sterrenbeelden bedoeld – de werkelijke sterrenbeelden, geen andere. Twee sterren worden in het bijzonder genoemd, de geestelijke ster en de astrologische ster, maar de verwijzing kan ook slaan op de planeten. Ik bedoel dit: van de twee genoemde sterren is de ene de geestelijke ouder en de andere is door astrologische overeenkomst de heersende invloed op het moment van de geboorte.
Bedenk – en ik kan in antwoord op de vraag nu niet méér zeggen – dat wanneer wordt gezegd dat sterren en planeten een invloed hebben op de mensen, er zelden of nooit op het fysieke hemellichaam wordt gedoeld. Altijd verwijst men naar de geestelijke levenskracht van de ster of planeet, de genius (om het Latijnse woord te gebruiken), de beschermende, inwonende, inspirerende godheid van dat bepaalde hemellichaam, hetzij planeet of ster of sterrenbeeld. Wat is uw volgende vraag?
Vr. – Is er een rechtstreeks verband tussen de genius van die bepaalde ster en ons geestelijke zelf; en zo ja, hoe is dat ontstaan?
GdeP – Het verband is het meest innige dat mogelijk is. Hij is uw ouder, en bovendien is hij uzelf. In uw diepste wezen bent u een vonk van die sterrenvlam. Houd die gedachte even vast: dat directe verband ‘ontstaat’ nooit, omdat u het altijd bent, bent geweest en zult zijn. U bent voor eeuwig verbonden met die ster, in zowel verleden als toekomst. Ik heb het nu over de geestelijke ster, niet de astrologische die, naar men zegt, uw lot bepaalt op het moment van uw geboorte. U sprak, geloof ik, over de geestelijke ster.
Vr. – Is dat de verklaring van het Romeinse geloof dat edele mensen bij hun dood sterren worden?
GdeP – Dat is precies de betekenis van het Romeinse geloof. En wanneer de Romeinse keizers stierven en geapotheoseerd [vergoddelijkt] werden, om een Griekse term te gebruiken, was de oorspronkelijke gedachte eenvoudig dat het geestelijke deel van de keizer, en feitelijk ook van ieder ander mens, ogenblikkelijk, sneller dan het denken, terugkeerde naar zijn ouder-ster.
Ik heb u bij tal van gelegenheden gezegd dat de mysteries verbonden met de dood talrijk zijn, en zo verheven dat het bijna verboden is erover te spreken, behalve in de hogere graden, eenvoudig omdat men, tenzij men is getraind om ze te begrijpen, ze beslist verkeerd zou interpreteren.
Vr. – Ik heb altijd begrepen dat het getal vijf in de esoterische filosofie in een speciale betrekking stond tot het manasische element of beginsel van de evolutie. Aan de andere kant begint de evolutie van een wortelras, als ik het goed begrijp, ongeveer halverwege de evolutie van het voorafgaande ras. Als we die twee uitspraken samenvoegen, betekent het dan bijvoorbeeld dat het tegenwoordige vijfde wortelras dat bestemd is een aanmerkelijk hoge staat van evolutie te bereiken van het manasische element, voortkwam uit het vijfde onderras van het vierde wortelras?
GdeP – Dat is een moeilijke vraag. Wat bedoelt u met de lengte van een ras? Het is waar dat de oorsprong van elk volgend ras, wat de tijd betreft, ongeveer halverwege het ouderras ligt. Maar omdat ieder wortelras zijn eigen bijzondere eigenschappen meebrengt, is zijn levensduur het langst wanneer die eigenschappen in zijn eigen evolutie tot uitdrukking komen.
Het zesde wortelras zal ontstaan in de zesde evolutieperiode van ons vijfde wortelras. De langste periode van het vijfde ras zal worden doorgebracht in zijn vijfde stadium. In het vierde wortelras was de vierde subperiode de langste van de zeven subperioden van zijn levensduur. In het derde wortelras was de derde subperiode de langste van zijn hele levensduur, maar in de vierde subperiode lagen de wortels van het volgende vierde ras. De verwijzing naar het punt halverwege een ras als oorsprong voor het volgende ras heeft dus betrekking op de tijd, niet noodzakelijk op de zeven beginselen van een ras of op de zeven perioden beschouwd als een categorie. De bewering heeft geen betrekking op zoiets mechanisch als dit laatste. Is dit duidelijk?
Vr. – Het is volkomen duidelijk, maar ik wil in dat verband iets anders vragen. Het is een bekend feit dat de joden zichzelf het ‘uitverkoren volk’ noemen. Is er een esoterische betekenis in die zin dat hun afkomst mogelijk teruggaat tot dat bijzondere onderras van het voorafgaande ras dat was gekozen als de kiem voor de evolutie van het vijfde ras?
GdeP – Volstrekt niet. In de oudheid heeft ieder ras zichzelf beschouwd, en terecht, als het ‘uitverkoren volk’ van zijn eigen speciale planetaire leraar of gids – bij de Hebreeën Saturnus, bij de Romeinen Venus, enz. In die zin is ieder ras het ‘uitverkoren volk’. Alleen het onbuigzame temperament van de Hebreeën, waarover hun eigen profeten zo luid klaagden, legde een bijzondere nadruk op het feit dat zij het ‘uitverkoren volk’ waren.
In de Verenigde Staten is tegenwoordig ook veel van dat gevoel, of dat heeft er bestaan, dat de Amerikanen het ‘uitverkoren volk’ zijn. Dat komt bij ieder volk voor. In deze tijd wordt dit gevoel nationalisme genoemd, en als zodanig heeft het zijn eigen kleine deugden. Maar ik geloof werkelijk dat er weinig dingen zijn die zo sterk ingaan tegen het gevoel van menselijke broederschap als deze geest van agressief nationalisme. Het is de plicht van ieder mens zijn land lief te hebben, zijn wetten te gehoorzamen, trots te zijn op zijn deugden en edele daden uit het verleden. Maar dat heel natuurlijke en gepaste gevoel zo ver door te drijven dat men gelooft dat andere volkeren minderwaardig zijn, is volstrekt fout, omdat het niet waar is.
Vr. – Jaren geleden had ik verschillende keren de gelegenheid door een botanische tuin te wandelen, en iedere plant en iedere boom had zijn naamplaatje. Het zien van die namen (het waren natuurlijk vooral Latijnse namen, die misschien betekenden dat de boom smalle of brede bladeren had, of de Latijnse versie van de naam van de plantkundige die de plant had gecatalogiseerd) wekte vaak mijn afkeer op, en dikwijls kreeg ik de gedachte dat een boom, een plant, feitelijk ieder ding, ook een mens, ongetwijfeld een werkelijke, een esoterische naam heeft. Zit daar een kern van waarheid in?
GdeP – Zeer zeker. De schrijver van het Nieuwe Testament had eenzelfde gedachte. Het komt voor in de Apocalyps, geloof ik (het is zo lang geleden dat ik in de christelijke geschriften las dat ik het mis kan hebben). Maar dit christelijke geschrift zegt: ‘Zijn naam zal op zijn voorhoofd worden geschreven’, of woorden van gelijke strekking. Dit is precies de betekenis van de gedachte die u tot uitdrukking heeft willen brengen. Het zuivere karakter of de individualiteit heeft zijn eigen ‘naam’ in de kosmische registers – niet een naam in menselijke woorden, maar die vitaal-astrale karakteristiek waardoor het wezen zich onderscheidt van andere zaken, zoals bij ons armzalige mensen namen het ene ding van het andere onderscheiden. Iedere boom, ieder metaal, ieder mens, inderdaad elk ding, heeft zijn eigen karakteristieke eigenschappen, zijn eigen individualiteit, en dus zijn eigen ‘naam’.
Vr. – Is dat svabhavat?
GdeP – Nee, maar in een bepaald opzicht toch weer wel. Svabhavat is een term die alleen betrekking heeft op het kosmische beginsel dat in feite de hogere gebieden van akasa is. Svabhavat betekent zelfwordend, dat wat eeuwig wordend is uit de bronnen van zijn eigen zelf. U ziet dus dat er een bepaald verband is met de karakteristieke of vitaal-spirituele ‘naam’ waarover ik sprak toen ik de vorige vraag beantwoordde. U heeft gelijk in het verband waarin het werd gebruikt, maar de term is verkeerd toegepast.
Vr. – Ik heb twee korte vragen. De ene is iets dat me altijd een raadsel is geweest sinds ik van theosofie heb gehoord, en dat is: waarom worden sommigen tot deze beweging aangetrokken terwijl anderen, die er volkomen geschikt voor schijnen te zijn en in ieder opzicht veel op hen lijken, in het geheel niet daartoe worden aangetrokken? Heeft wat u ons over de ster heeft gezegd iets daarmee te maken? Deze beweging moet onder de leiding van een ster staan. Staan de leiders en zij die niet worden aangetrokken onder leiding van verschillende sterren, of iets dergelijks?
GdeP – Ik kan eigenlijk niet zeggen dat dat zo is, want iedere individuele entiteit, ieder mens, staat onder een andere ster. Nee, ik geloof niet dat het zo diep gaat. Ik denk dat het eerder het gevolg is van karmische evolutie. Sommige wezens zijn eenvoudig verder gevorderd dan andere, hun hogere natuur is meer ontwikkeld, ze voelen dieper, ze hebben inzicht; ze zien gemakkelijker wat de dingen zijn, ze hebben zo lang naar waarheid gehunkerd dat ze, wanneer ze van theosofie horen, direct en intuïtief ertoe worden aangetrokken. Er is een overeenkomst van denken. Ik geloof niet dat het iets te maken heeft met zo’n diepzinnige of essentiële schakel als de ster.
Vr. – Dank u. Ik heb nog een vraag die verband houdt met andere vragen die al zijn gesteld. U heeft twee keer verwezen naar Saturnus, de Saturnus van de joden. Maar toen u sprak over mythologie, dacht ik aan iets dat me veel heeft beziggehouden: wat was de gouden eeuw van Saturnus en Rhea? Ik heb nooit het verband kunnen begrijpen met de Griekse Olympische Eeuw, en ik vroeg me af of het een van de kleinere gouden eeuwen was? Kunt u iets meer daarover vertellen? Is die Saturnus dezelfde als de Saturnus van de joden?
GdeP – De verwijzing naar een gouden eeuw heeft in de Griekse mythologie twee betekenissen gehad: de exoterische, waarmee de tijd wordt aangeduid toen de mensheid onschuldig was, zoals een kind in zijn jeugd, zonder werkelijke verantwoordelijkheid – beslist niet een verheven toestand, niet een waarnaar ontwikkelde mensen verlangen die zowel de mooie kant als de zware plichten van de verantwoordelijkheid kennen, maar een toestand zoals van een kind dat onschuldig is, ongeacht wat het doet, omdat de wilskracht en het begrip nog niet zijn ontwikkeld.
Zo gingen de vroege rassen van de mensheid door wat de Grieken een eeuw van Saturnus noemden, een eeuw van onschuld, van een gebrek aan intellectueel begrip, maar een eeuw waarin er min of meer vrede en geluk was zoals een kind die kent. Ik heb geen bewondering voor een kind, omdat het niet is ontwikkeld. Een kind amuseert me, doet vaak een beroep op mijn medelijden, mijn mededogen, mijn sympathie, als mens, maar ik vind een kind niet bewonderenswaardig. Het is niet een voorbeeld om na te volgen. Het is in zijn Saturnische eeuw van groei. Het is onschuldig, heeft geen verantwoordelijkheid, kent geen zorgen, er wordt niets van verlangd. Het beseft ook niet, of hooguit vaag, dat die dingen bestaan. Het leeft van dag tot dag. Voor wat het kind betreft – overal wordt voor gezorgd.
Maar terwijl dit de gangbare of mythologische betekenis van de eeuw van Saturnus bij de Grieken was, verwees de eeuw van Saturnus in de mysteriën paradoxaal naar een verre toekomst – om precies dezelfde reden die ik zojuist heb gegeven – wanneer de gouden tijd, zoals die werd genoemd, de gouden eeuw, zal komen, opnieuw zal aanbreken; de tijd dat wij, in plaats van halfgeëvolueerd zoals we nu zijn, volledig geëvolueerd zullen zijn, en dat we in plaats van half verantwoordelijk en half onverantwoordelijk, volledig verantwoordelijk zullen zijn, en we over volledig gecoördineerde krachten en vermogens zullen beschikken.
Deze mysterieleringen verwijzen naar een Saturnische of gouden eeuw in de toekomst, wanneer er vrede op aarde zal zijn, wanneer de mensen wijs en meedogend zullen zijn, wanneer ze kennis zullen hebben en elkaar zullen helpen en hun verwantschap met de goden zullen inzien. En het zal het laatste tijdperk zijn vóór het ras van deze planeet verdwijnt.
Sluit mijn antwoord aan bij de denkbeelden die u heeft? Als u uw vraag wilt herhalen in een wat andere vorm, zal ik opnieuw proberen haar te beantwoorden.
Vr. – Er is nog één punt: Is de Saturnus uit de Italiaanse mythologie dezelfde als die van de joden?
GdeP – Ja, maar heel anders opgevat. Iedere planeet heeft twee kanten, een geestelijke en een materiële. In de Griekse en Latijnse mythologie werd naar de geestelijke kant van Saturnus verwezen. De joden, de Hebreeën, kenden ook de geestelijke kant, maar in de loop van de geschiedenis van het joodse volk was het het materiële aspect van Saturnus dat van de mysterieleringen uitlekte, en het werd, helaas voor hen, een overheersend idee, een overheersende nationale gedachte. Het was een betreurenswaardige ontwikkeling; het had ook andersom kunnen zijn. Maar het was hun karma. Er zijn onder de Hebreeën, de joden, geestelijk hoog ontwikkelde mensen geweest, zoals er onder alle volkeren zijn geweest – edele mensen, grote ingewijden, meesters van wijsheid; maar zoals hun eigen profeten ons hebben verteld, was de grote meerderheid van het volk nogal materialistisch. Het was de neiging van dat volk. Maar ze zijn niet de enigen die materialistisch zijn; vergeet dat niet!
Vr. – Zoals ik het begrijp, hebben de oosterse volkeren, in het bijzonder die volkeren die zich het meest aan de leringen van het boeddhisme hebben gehouden, verschillende klassen of groepen van boeddha’s, die door verschillende figuren worden voorgesteld. Elke figuur heeft een andere naam; soms hebben ze maar kleine verschillen.
GdeP – Wat bedoelt u met figuren? Bedoelt u beelden?
Vr. – Ja, ik denk in het bijzonder aan één die ze de bodhisattva noemen en die, wanneer erover wordt gesproken of ernaar wordt verwezen, altijd iets meer respect schijnt te krijgen, alsof er meer achter steekt. Het is iets dat iemand opvalt, vooral door aan te voelen hoe ze hem eerbied betonen. Is dit omdat juist deze figuur verder is gevorderd of zit er iets anders aan vast?
GdeP – Dit is weer een diepe vraag, die de grondslagen van het boeddhisme blootlegt. Laat ik u iets vertellen. U heeft het niet over beelden of beeldhouwwerk. Bodhisattva is een titel evenals boeddha. ‘Boeddha’ betekent ‘de ontwaakte’. ‘Bodhisattva’ betekent ‘de essentie van de boeddha’ of het ‘boeddha-beginsel’, ‘bodhi’ – wijsheid, ‘sattva’ – de essentie van iets. De boeddha is het volgende stadium, hoger dan of na de bodhisattva, maar de bodhisattva heeft het hart van de mensen in het oosten altijd meer aangesproken dan de boeddha, om de volgende reden: voor een kind zijn zijn ouders altijd dierbaarder dan enig ander mens, hoewel het kind zou kunnen weten dat die andere mens edeler en grootser is dan zijn eigen ouders. De reden is daarom dat, hoewel de boeddha’s de werkelijke incarnaties zijn van wijsheid en liefde, de bodhisattva’s meer menselijk zijn. Ze werken onder de mensen, evenals de boeddha’s en er zijn meer bodhisattva’s dan boeddha’s.
De bodhisattva’s zijn menselijker, ze staan dichter bij ons, en lijken meer op gewone mensen. De boeddha’s zijn zover geëvolueerd dat het gemiddelde menselijke hart tot op zekere hoogte het gevoel heeft dat ze voor hem iets te verheven zijn. Dit is een verkeerde opvatting, maar het is de natuurlijke reactie van het menselijke hart. De volmaakte incarnatie van wijsheid en liefde die de boeddha is, is een verheven schitterende gebeurtenis, maar de gemiddelde mens voelt misschien dat zo’n toestand een beetje te verheven voor hem is. Het menselijke hart wenst gewoonlijk iets meer menselijks, iets dat niet zo vergevorderd is, en dit is de diepere reden, want de bodhisattva’s schijnen, voor zover het de menigte betreft, heel wat dichter bij de mensen te staan dan de boeddha’s. Het is in feite niet zo, maar de mens voelt het zo.
Maar begrijp deze opmerkingen niet verkeerd. Voor ons mensen zijn de bodhisattva’s mensen van een schitterende soort. Ze zijn edele, verheven, ontwikkelde mensen. Eén stap verder, en ze zijn boeddha’s. De bodhisattva’s zijn ook incarnaties van wijsheid en mededogen, maar niet zo volledig als de boeddha’s. Er is hierover meer te zeggen, maar het zou te lang duren om dat hier uiteen te zetten. Dit onderwerp is een van de mooiste mysteries van het boeddhisme, en ook van onze eigen leringen, want onze eigen leer is in dat opzicht dezelfde.
Ik kan het u iets duidelijker maken door bijvoorbeeld te vertellen dat de twee meesters van wijsheid en mededogen die aan het hoofd van onze eigen orde staan, die de Theosophical Society hebben opgericht en bekend zijn onder de initialen M en KH, bodhisattva’s zijn; geen van beiden is een boeddha.
Er zijn ook graden van bodhisattva’s. Dit woord is een titel; het is een woord zoals ‘koning’ of ‘verlosser’. Er zijn verschillende soorten ‘koningen’ en ‘verlossers’ – autocratische koningen, constitutionele koningen, en koningen in naam.
Begrijpt u nu de algemene strekking van dit onderwerp? Zo niet, stel uw vraag dan een beetje anders. Want, vrienden, laat ik u iets zeggen waar ik vaak eerder op heb gewezen: u zult een antwoord krijgen dat altijd nauw aansluit bij uw vraag. Ik zeg het nog eens omdat het belangrijk is. Het is een regel van onze Orde. Ik heb niet het recht u, wanneer ik een vraag beantwoord, meer te vertellen dan wat u heeft gevraagd. Probeer het dus nog eens.
Vr. – Het gedeelte waarover u sprak is heel duidelijk, maar ik wil graag nog iets vragen: zijn deze verschillende klassen van boeddha’s verschillende graden van inwijding?
GdeP – Ja, in één opzicht klopt dat ongeveer. Maar werkelijke groei, evolutionaire groei, kan in zekere zin een langzame inwijding worden genoemd, terwijl alle inwijding in onze hogere orden alleen een gestimuleerde of versnelde evolutie is. Daarom moeten de boeddha’s, hoewel ze de producten van menselijke evolutie zijn, toch het regelmatige inwijdingsproces doormaken, en dit proces is een versnelling van evolutie, zoals ik al heb gezegd. Is dit punt duidelijk?
Vr. – Ja, dank u.
GdeP – Is dat werkelijk zo? Zo niet, vraag het nog eens.
Vr. – Ja. Dat geeft mij heel wat meer om over na te denken.
GdeP – Akkoord. Dat is een goed antwoord.
Vr. – Stond Gautama de Boeddha hoger dan onze meesters?
GdeP – Als een van de boeddha’s van het vijfde ras stond hij veel hoger. Als ik u het hele mysterie over de boeddha kon vertellen, zou u begrijpen waarom HPB zichzelf openlijk een boeddhist noemde, en waarom ze in de begintijd van de Society toeliet dat de uitdrukking ‘esoterisch boeddhisme’ werd gebruikt. Gautama is een van de twee grote boeddha-incarnaties die tot ons vijfde ras behoren. Er zijn veel meesters van wijsheid, maar er zijn slechts twee boeddha’s in een wortelras.
Ik wil nog eraan toevoegen dat de Boeddha – en in dit geval heb ik het over Gautama de Boeddha – in onze eigen hogere graden voortdurend de mahachohan wordt genoemd, de grote Heer. Hij verschaft het psychische materiaal voor de verschillende avatara-incarnaties die er zijn geweest en die er zullen zijn tijdens ons vijfde wortelras.
Vr. – Wat zijn er vanavond veel prachtige onderwerpen ter sprake gekomen. Er komen honderden vragen in mij op. Ik zou willen terugkomen op het onderwerp dat enige tijd geleden werd behandeld over de naam, de mystieke naam. Is er niet ook een mystiek getal? Er is ons gezegd dat we een getal hebben en ook een meetkundige figuur. Ik geloof dat in onze esoterische leringen iets daarover staat.
GdeP – Het mystieke getal heeft betrekking op een astrologisch idee dat verband houdt met een geestelijke ster. Het is niet zozeer een getalsteken – in feite helemaal niet, maar dit getal verwijst eerder naar kwaliteit dan naar kwantiteit, als u mij kunt volgen, want het is werkelijk heel moeilijk uit te leggen. Ieder mens heeft, beschouwd als een eenheid, een bepaald trillingsgetal, en ik heb ruw aangelegde mannen en jongens soms horen zeggen als ze met elkaar spreken: ‘Ik heb je door.’ [Eng.: ‘I have got your number.’ Letterlijk: ‘Ik heb jouw getal.’] Die bewering is waar, want zij begrepen de ander, ze kenden zijn trillingsgetal. Ze wisten niet wat het was of hoe ze het zouden kunnen omschrijven, maar het instinct om beeldend te spreken, drukte zich in die vorm uit.
Vr. – Kunt u wat meer licht werpen op de esoterische betekenis van het mystieke woord ‘Om’?
GdeP – Het is merkwaardig hoe deze vraag steeds terugkeert. ‘Om’ betekent helemaal niets behalve wat u erin legt. De Hebreeën hadden een overeenkomstig woord ‘amen’, dat niets betekent behalve wat u erin legt. ‘Om’ wordt in het Sanskriet met twee lettertekens geschreven, en de hindoes hebben in hun orthodoxe religies (en er zijn er vele in Hindoestan), dat wil zeggen de verschillende sekten van het brahmanisme, enz., van dit woord ‘Om’ een bijna goddelijk partikel gemaakt, of beter gezegd, hebben dat mystieke woord ‘Om’ bijna omkleed met de eigenschappen van het goddelijke. De geschiedenis ervan komt nauw overeen met wat de christenen van de rooms-katholieke kerk in de Middeleeuwen maakten van het kruisteken – ze schreven er allerlei mystieke en magische krachten aan toe. Feitelijk is het bijgeloof. En dat geldt ook voor de opvatting van de orthodoxe hindoes over de bijzonder grote kracht die zij gewoonlijk aan dit woord ‘Om’ toeschrijven.
Ik herinner me dat ik een verhaal getiteld Dracula heb gelezen, een verschrikkelijk verhaal over een vampier, geschreven door een rooms-katholiek. Sommigen van u hebben het misschien gelezen. Natuurlijk schreef hij aan het kruis allerlei magische krachten toe en zei dat de vampier kon worden bezworen of overwonnen of dat kon worden verhinderd dat hij zijn slachtoffers zou aanvallen, door op zijn slachtoffer het kruisteken te maken, of iets dergelijks. Dit alles is inderdaad bijgeloof.
‘Om’ is inderdaad een heilig woord eenvoudig door het effect dat de combinatie van de klanken ‘O’ en ‘M’ heeft, wanneer ze op de juiste manier worden gereciteerd door iemand met een begrijpende ziel; want het kalmeert en verfijnt het aurische ei dat ieder mens omringt, en schenkt het rust. Daardoor maakt het de geest meer ontvankelijk voor de levensessenties van het hogere deel van de innerlijke constitutie. Dat is in feite alles. Het heeft ook een aantal betekenissen. In vervlogen tijden in India werd het soms gebruikt als een woord met de betekenis van goedkeuring, toestemming, zoals het woord ‘ja’. Iemand zou bijvoorbeeld aan een vriend iets kunnen vragen, en deze zou dan antwoorden ‘Om’ – ‘ja’, ‘zeker’, ‘precies’. Dit woord heeft een hele geschiedenis. Maar, zoals gezegd, ik ben heel verbaasd dat het steeds weer naar voren komt in de vorm van vragen die erover worden gesteld.
Vr. – HPB zegt in haar Instructies dat elke keer dat het Woord wordt uitgesproken, een sluier tussen het hogere en het lagere zelf breekt, wordt vernietigd, of iets dergelijks.
GdeP – Ja, indien op de juiste manier uitgesproken, maar niet noodzakelijk dit woord. Ieder woord dat soortgelijke verfijnde en rustgevende trillingen zou kunnen opwekken zou men kunnen uitspreken met precies hetzelfde effect. Het woord ‘Om’ heeft zelf niets magisch in zich. Het is eenvoudig een combinatie van een klinker met een klankhebbende ‘m’. Dit is niet iets magisch. De goden hebben het niet gemaakt. Het is een menselijke vinding. Vaak wordt het echter voor magische doeleinden gebruikt. Sanskritisten noemen het een mantra. In Tibet zult u zien dat de Tibetanen, diep religieus volk als ze zijn, ’s morgens en ’s middags en ’s avonds rondlopen en ‘Om mani padme hum’ mompelen, dat betekent ‘Om, het juweel in de lotus, Om’. Een Tibetaan kan misschien allerlei fouten begaan, maar uit gewoonte mompelt hij deze mantra min of meer de hele dag. En dit mompelen alleen brengt hem geen enkel voordeel. Er zit geen wilskracht achter, geen inzicht. Ik zou hier kunnen zitten en u zou daar kunnen zitten en we zouden samen ‘Om’ kunnen mompelen tot de dag des oordeels, en het zou ons niets goeds opleveren. Maar als het wordt geuit door iemand die weet hoe het moet worden uitgesproken, van wie het hart zuiver is, die zijn wilskracht erin legt, die weet hoe hij het moet gebruiken om de hem omringende aura te kalmeren en tot rust te brengen, dan is die bijzondere combinatie van klanken heel krachtig. Meer is er niet over te zeggen.
Vr. – Er moeten twee partijen zijn om een spel te spelen, en ons wordt ook verteld dat wij door alle lijden en ervaringen heen moeten. Is het voor de individuele ziel nodig op een of ander moment in haar evolutie de afschuwelijke ervaring van een zwarte magiër op te doen, of is dat niet nodig?
GdeP – Niet nodig. Maar helaas, veel mensen doen dat.
Vr. – Heeft de beschrijving die Judge gaf van het woord ‘Om’ in Yoga aforismen [in de toelichting bij aforisme I:28] betrekking op elke combinatie van klinkers en medeklinkers zoals O en M, want hij zegt volgens mij dat deze Brahma, Vishnu en Siva vertegenwoordigt.
GdeP – Ik herinner het me niet. Maar blijkbaar heeft Judge, die een reïncarnatie van een hindoeyogi was, toen aan een hindoedenkbeeld gedacht.
Vr. – Ik dacht vroeger dat het zo belangrijk was dat ik die beschrijving uit het hoofd heb geleerd; daarom was ik er benieuwd naar of het alleen een combinatie van klinkers betreft die goed bij elkaar passen.
GdeP – ‘Om’ is een bijzonder goede combinatie. Het is een menselijke vondst, maar een bijzonder goede combinatie. En als het wordt uitgesproken door iemand met een zuiver hart en een welwillende geest, die probeert zich in een devotionele geestestoestand te brengen, is het, door de trillingen die het opwekt, veel beter dan andere woorden. Als ik bijvoorbeeld in mezelf mompel: ‘tsjilp, tsjilp, tsjilp’, dan wekt de herhaling van die combinatie van klanken niet bepaald een religieus gevoel op. Meer is er niet over te zeggen. En als ik zeg ‘kloek, kloek, kloek’, zou dat weer een andere gemoedstoestand veroorzaken.
Vr. – Heeft het Engelse woord ‘umph’ als antwoord op een vraag iets te maken met ‘Om’?
GdeP – Ik geloof dat het op dezelfde manier is ontstaan als ‘Om’. Er schijnt iets in de m te zijn dat betekent dat men ergens in toestemt of het goedkeurt. Ik geloof dat het in het oude Sanskriet de vorm ‘Om’ aannam, en naar Engelse en Amerikaanse gewoonte zeggen de mensen meestal ‘umph’. Dat geloof ik tenminste. In Engeland ligt er vaak een twijfel in, als iemand een vraag stelt en u antwoordt ‘umph’.
Vr. – Is dat niet eerder een kwestie van intonatie die men aan dat woord geeft?
GdeP – Dat denk ik, maar de achterliggende gedachte is dezelfde.
Vr. – De laatste tijd ben ik erg geïnteresseerd in het verschil tussen de rechter- en de linkerkant van de gezichten van mensen. Het is me opgevallen dat, wanneer ik bij veel foto’s in een tijdschrift één kant van het gezicht bedekte en de andere kant bekeek, dat de ene kant aan een ander individu scheen toe te behoren dan de andere kant. Ik ben benieuwd of u daarover iets kunt zeggen. Drukt de ene kant het hogere zelf uit en de andere kant het lagere zelf?
GdeP – Er is inderdaad een groot verschil in de beide gezichtshelften. Ieder kan dat gemakkelijk nagaan als hij hetzelfde doet wat onze vriend heeft gedaan. Maar er zit meer aan vast. Waarom zouden de beide helften van het gezicht verschillen? Het is een overblijfsel van vroeger toen de mensheid nog tweeslachtig was. Ik geloof niet dat de dames hier het prettig zouden vinden als ik zeg dat het vrouwelijk deel van de mensheid de lagere kant is, want misschien is het de hogere kant (daartegen zouden ze geen bezwaar hebben!). Maar sinds de tijd dat de mensheid tweeslachtig was, zijn deze twee aspecten, het mannelijke en het vrouwelijke of, om het anders te zeggen, het positieve en het negatieve, of omgekeerd zo u wilt, min of meer in het fysieke lichaam blijven bestaan. En dit is de oorzaak van wat door biologen de bilaterale symmetrie van het menselijk lichaam wordt genoemd, een rechterarm en een linkerarm, een rechterbeen en een linkerbeen, een rechterneusgat en een linkerneusgat, rechterhand en linkerhand, rechteroor en linkeroor, enz.
Er komt een tijd dat onze lichamen anders zullen zijn gebouwd dan nu, zoals ze vroeger een andere vorm hadden dan in deze tijd. Naargelang het ras evolueert, worden nieuwe zintuigen ontwikkeld. De oude zullen een meer algemeen en diffuus karakter krijgen en onze gezichten zullen letterlijk veranderen. In de toekomst zullen veel mysterieuze dingen gebeuren.
Zou u het prettig vinden aan uw nakomelingen in de verre toekomst te denken als aan kale wezens, met één oog, een sterk geslonken neus, met twee ruggengraten en zonder sekse? Ik zou nog enkele andere dingen kunnen opsommen. Ze zullen mooie wezens zijn. Ze zouden ons afzichtelijk voorkomen. Maar ik kan u verzekeren dat, wanneer de mensen van het late derde wortelras in de toekomst konden zien, wat ze in sommige gevallen konden, en ons ineengeschrompelde dwergen konden waarnemen, ze zouden hebben gezegd: ‘Wat een afschuwelijke monsters!’ Voor ons mensen is schoonheid grotendeels gebaseerd op gewoonte. Wat harmonieus is, wanneer er een bepaalde gewoonte heerst, wordt schoonheid genoemd, omdat harmonie en schoonheid één zijn, en schoonheid is herkenning van harmonie. Daarin ligt het gevoel voor schoonheid.
Vr. – In een van zijn mystieke verhalen zegt Judge – het is het wonderverhaal, een van de laatste die hij schreef – dat die vreemde vormen, die vreemde afbeeldingen die we aantreffen in de Egyptische kunst, van goden met een vogelkop, de ibiskop, en de kop van een jakhals met de vleugels van een stier, enz., werkelijk voorstellingen waren van wat de priesteressen van de oude tempel zagen; dat ze deze vormen in het astrale licht zagen. Waarom komen ze dan niet voor in de kunst van andere volkeren? Hoe kwam het dat priesteressen van andere volkeren ze niet schijnen te hebben gezien, of – beter gezegd – ze, zover ik weet, niet in enig ander land hebben afgebeeld?
GdeP – Er zijn soortgelijke dingen in andere landen.
Vr. – Dan veronderstel ik dat het astrale licht diffuus was, en wat één volk zag door alle kan worden gezien.
GdeP – Ieder volk is een verzameling gereïncarneerde ego’s van een min of meer gelijk psychologisch type en met gelijksoortige karaktereigenschappen. Ze worden bijeengebracht door onderlinge aantrekking. Omdat dit zo is, ziet ieder volk dat op een bepaald deel van het aardoppervlak leeft, in een bepaald klimaat, dat aan bepaalde dieren en planten, enz., het leven schenkt, in het astrale licht de wezens die zich rond zulke plaatsen verzamelen, omdat deze astrale wezens de fysieke voortbrengen. Als zo’n Egyptische ziener naar een noordelijk klimaat was gegaan of naar India of China, zou hij, als hij een ware ziener was, de astrale originelen hebben gezien die de uiterlijke fysieke manifestaties in deze andere plaatsen hebben voortgebracht. Begrijpt u dat?
Vr. – Ja, en nu nog een vraag. Alle hier aanwezigen hebben waarschijnlijk Etidorhpa gelezen. Heeft het enige waarde?
GdeP – Ik heb het boek niet gelezen. Ik heb de afbeeldingen in het boek bekeken. Ik weet niet of het van enige bijzondere waarde is. Ik geloof dat het grotendeels fantasie is.
Vr. – Dank u.
Vr. – Ik dacht dat u eerder vanavond heeft gezegd dat Gautama de Boeddha een van de twee mahachohans van het vijfde wortelras was. Wie was de andere, of is hij nog niet gekomen?
GdeP – De Boeddha Gautama wordt soms de zevende boeddha genoemd. U kunt uw eigen berekening maken. Ik ga u nu in verwarring brengen. Het eerste ras had er twee, het tweede ras had er twee, het derde ras had er twee. Samen zes. Het vierde ras had er twee; samen acht. Toch is hij de zevende.
Vr. – Ik begrijp er nu nog minder van.
GdeP – Dat spijt me erg, maar deze vraag kan ik hier niet beantwoorden.
Vr. – Wat de eerdere vraag betreft dat men alle lijden moet ervaren: HPB zegt ergens dat het mogelijk is als het ware op stelten door het lijden te gaan, en dat het niet nodig is door de modder te waden. En ik vroeg me af of de uitdrukking ‘alle lijden ervaren’ betekent dat het niet nodig is dat men werkelijk door de materiële ervaringen zou moeten gaan als men het mededogen had om ze te begrijpen.
GdeP – Juist. Er zijn veel ervaringen in het leven van de mens die men niet noodzakelijk moet doormaken. U kunt ze begrijpen en de lessen eruit trekken, als u uw ogen maar gebruikt en u een meevoelend begrijpend hart heeft. Het is bijzonder belangrijk dat men dit goed begrijpt, want ik heb in de Society verschillende keren meegemaakt dat leden me hebben gezegd: ‘Ik weet dat ik die bepaalde ervaring nooit heb gehad. Theosofie leert dat u door ervaring moet leren, en hoe kan ik kennis opdoen over iets dat ik nooit heb ervaren? Daarom is het mijn plicht deze dingen te doen, hoewel ik weet dat ze verkeerd zijn.’ U ziet de immorele suggestie. Het is uitdrukkelijk niet uw plicht iets verkeerds te doen; het is uw plicht het niet te doen.
En bedenk ook het volgende: We zijn in het vijfde ras, ongeveer halverwege het vijfde ras, en gedurende eonen zijn we telkens en telkens weer geïncarneerd. We hebben al vele keren in de modder gezeten. We zijn door allerlei ervaringen heengegaan, en de ziel heeft geen verdere bezoedeling nodig om haar te helpen het vuil af te werpen waarmee ze nu bij wijze van spreken is bedekt. We hoeven niet als varkens in de modder te gaan rollen. We hebben dat al te veel gedaan. Onze plicht is ons eruit te verheffen. We hebben het al te vaak doorgemaakt. Laten we, zoals u zegt, op stelten door alle toekomstige modder gaan, op de stelten van de verbeelding, op de stelten van het begrijpende hart, en laten we zo snel mogelijk ophouden in gedachten erbij stil te blijven staan.
Vr. – Uit wat op de vorige bijeenkomst is gezegd, maak ik op dat Venus de laatste planeet is waarop wij ons bevonden. Maar hoe zit het dan met de maan? We zouden toch van de maan zijn gekomen?
GdeP – Ik doelde op de buitenronden toen ik over de planeet Venus sprak. Natuurlijk is de maan de ouder van de aarde. Ik heb uitgelegd dat er twee soorten ronden zijn: de buiten- en de binnenronden. De menigten levens volgen de buitenronden als ze van de ene planeet van het zonnestelsel naar een andere planeet van de zonnefamilie gaan, zoals van Venus naar de aarde, van de aarde naar Mercurius, of van Jupiter naar Venus of ook van Mercurius naar Mars. Dit zijn de buitenronden. Er zijn verbazingwekkende mysteries mee verbonden.
De binnenronden worden door de menigten levens gevolgd als ze van de ene naar de andere bol van een planeetketen gaan, zoals de planeetketen van de aarde met haar zeven bollen, zoals de planeetketen van Venus met haar zeven bollen en die van Mars met zijn zeven bollen, enz.
Toen ik over Venus sprak, had ik het over de buitenronden. En omdat Mw. Besant het verschil tussen de buiten- en de binnenronden niet begreep, maakte ze juist op dit punt een fout door te zeggen dat wij naar de aarde kwamen van de planeet Mars.
Vr. – Omdat wij onder maaninvloeden staan, en deze het resultaat zijn van karma dat wij maakten toen we maanbewoners waren, zal de aarde dan zoals de maan zijn als we de aarde hebben verlaten? Zal ons karma nadelige of gunstige invloeden uitoefenen, of zullen we, wanneer we het laatste stadium op deze aarde hebben bereikt, de kwade stromen van karma hebben kunnen neutraliseren?
GdeP – Nee, onze aarde wordt de maan van de toekomstige planeet en zal dezelfde omlaag trekkende invloed hebben op de toekomstige planeet die de maan nu op ons uitoefent. Maar wij mensen als groep, als een menigte levensentiteiten, als een levensmenigte zullen dan dhyani-chohans of goden zijn geworden. Deze verlagende of kwade aardinvloeden zullen inwerken op de mensheid van de toekomstige planeet, het kind van onze planeet, en de entiteiten die zich nu als dieren manifesteren en als de hogere delen van ons plantenrijk, zullen de mensheid zijn van de toekomstige planeet. Begrijpt u?
Vr. – Ja. Maar ik zou denken dat wij verantwoordelijk zouden moeten zijn voor het karma dat we hebben gemaakt. Het schijnt dat we eraan ontkomen als we dhyan-chohans worden, en de dieren krijgen ons slechte karma. Ziet u wat ik bedoel?
GdeP – We zullen verantwoordelijk worden gesteld tot het laatste grein. We zullen als dhyan-chohans aan de toekomstige planeet worden geketend, en het zal onze plicht zijn te begeleiden, te instrueren en de weg te wijzen. Onze levenskrachten zullen dan tot op zekere hoogte aan ons worden onttrokken, zoals door een vampier. We zullen door karmische banden aan de nieuwe planeet zijn geketend, en we kunnen niet hoger komen totdat we die anderen met ons mee hebben genomen die nu achter ons aankomen en die de toekomstige mensheid van die planeet zullen worden. Daar zullen we onze karmische schuld afdoen, precies zoals onze tegenwoordige goden de dhyani-chohans zijn, de hogere mensheid, van de vroegere maanketen.
Vr. – Is er een bepaalde plaats of plek of orgaan in het menselijk lichaam waardoor de innerlijke mens bij het ontwaken of in slaap vallen naar binnen of naar buiten gaat?
GdeP – Ja.
Vr. – Ik zou graag een nadere toelichting op dit onderwerp hebben met het oog op iemand die zich vaak in elk opzicht volkomen wakker voelt, met uitzondering van het fysieke lichaam, en niet geringe moeite heeft om er weer binnen te gaan.
GdeP – Ja, er is zo’n doorgang. De levensenergie kan het lichaam in feite slechts verlaten via een kanaal, een pad, wat ze ook geregeld doet; anders zouden de elektromagnetische krachten haar binnen het lichaam vasthouden. Maar over dit punt wordt door de leraren gewoonlijk geen informatie verstrekt, want er zou misbruik van worden gemaakt als deze aan Jan en alleman werd gegeven. De mensen zouden zichzelf letsel kunnen toebrengen, zich zelfs kunnen doden, door te experimenteren en te proberen erachter te komen.
Maar ik kan u dit vertellen, u tenminste een aanwijzing geven, en ik geloof dat het in uw bijzondere geval van nut kan zijn. Het bewuste wezen [the conscious being] verlaat het lichaam – niet het modellichaam, niet het astrale lichaam of lingasarira – via het brahmarandhra door de schedel. Dat is zijn kanaal, zijn weg. Maar dat zegt u niets in het bijzonder, omdat ik niet geloof dat u weet wat het brahmarandhra werkelijk is. Is dit antwoord voor u voldoende?
Vr. – Het geeft een aanwijzing. Ik geloof dat ik het begrijp, maar het is minder volledig dan ik had verwacht.
Vr. – U heeft vanavond en ook vele andere keren over de glorieuze bestemming van de mensheid gesproken, en ik heb gelezen – ik geloof in een van de theosofische handboekjes – dat, hoewel we het laagste punt in onze ronden voorbij zijn, we de beslissende strijd tussen de krachten van het licht en van de duisternis nog moeten leveren. Dat schijnt te betekenen dat er een bepaald risico is of dat de bestemming van de mensheid nog steeds op het spel staat, dat er misschien een kans bestaat dat de mensheid als geheel, als groep, in dit manvantara niet de uiteindelijke overwinning zal behalen.
GdeP – Nee, stel dat niet op die manier. Het laagste punt van de vierde ronde zijn we voorbij. We zijn het punt halverwege de vierde ronde gepasseerd – dat is, het laagste punt. Maar we hebben nog niet definitief onze uiteindelijke keuze bepaald; deze zal worden gemaakt in de vijfde ronde – de zelf-bewuste keuze, de keuze door het intellect. Miljoenen en miljoenen mensen zullen die keuze niet met succes maken, maar miljoenen en miljoenen anderen zullen dat wel doen – in feite de meerderheid. En dat bedoelen de leraren als ze spreken over de definitieve keuze die nog niet is gemaakt. Die keuze zal worden bepaald in de volgende ronde.
Voor ieder mens is het nodig door zijn manier van leven zó te handelen dat hij, wanneer het moment van de definitieve keuze komt, verder de toekomst in kan gaan. Dat is niet iets om over te lachen, het is iets heel wezenlijks. U kunt niet vroeg genoeg ermee beginnen.
Vr. – Om terug te komen op het onderwerp van de slaap dat we zo-even hebben besproken: hoe komt het dat enkelen van ons dromen dat we ons misschien in een groep bevinden, en dat we ons met grote wilskracht naar het plafond van een vertrek verheffen en boven hen zweven, en dan door onze wil weer omlaaggaan. Ik heb dit gedroomd en er met anderen over gesproken, en hoorde dat ze hetzelfde hebben gedroomd. Het vereist grote wilskracht om dat te doen. Ik denk dat ik weet wat dit is.
GdeP – Die gewaarwording wordt veroorzaakt door een reactie op de beweging van de levensentiteit als deze het lichaam verlaat. Het zenuwstelsel is dan nog niet volledig in slaap. Het is zogezegd juist wakker genoeg om de reactie van deze beweging naar het bewustzijn over te brengen. Begrijpt u dit? Zo niet, vraag het me dan nog eens.
Vr. – Ik begrijp het nog niet.
GdeP – Als het lichaam slaapt, is het zenuwstelsel in slaap. Daardoor slaapt het lichaam. Maar voordat het zenuwstelsel volkomen slaapt, begint de levensenergie het lichaam te verlaten. En als het zenuwstelsel nog voldoende wakker is om nog beperkt op de normale manier te functioneren, vangt het deze beweging van de levensentiteit langs zijn eigen vezels op, en daardoor heeft u de gewaarwording van het omhoog- en omlaaggaan en heeft u het gevoel dat u dit wilt. Begrijpt u de gedachte? In het normale geval is het zenuwstelsel zo diep in slaap dat het verdoofd is, zoals het hoort. Het houdt dan de indrukken van de bewegende entiteit niet vast. Ook moet men bedenken dat sommige van deze vliegdromen werkelijke dromen zijn.
Vr. – Ik wil twee vragen stellen, maar deze is het belangrijkste. Eerder vanavond heeft u gezegd dat de boeddha hoger staat dan de bodhisattva. Staat de boeddha hoger omdat de bodhisattva nog niet zover is gevorderd, of omdat de bodhisattva het nirvana heeft verzaakt, in plaats van het in te gaan?
GdeP – Nee, de boeddha is het hoogste stadium en volgt op dat van de bodhisattva. De boeddha verkeert werkelijk in een hogere staat. Het is een verdere graad van evolutionaire ontwikkeling dan de bodhisattva-staat. Is dat duidelijk?
Vr. – Ja, dank u. Ik wilde zeker ervan zijn dat het een normale vooruitgang was en niet een feitelijke verzaking.
GdeP – Verzaking, ja, in beide gevallen; maar verzaking heeft niets te maken met evolutionaire vooruitgang behalve dat een entiteit, tenzij ze ver is gevorderd, deze verzaking niet tot stand kan brengen. De boeddha verzaakt hetzelfde als de bodhisattva, dat wil zeggen hij verzaakt nirvana. Maar de verzaking van de boeddha is grootser en meeromvattend. U verwart twee dingen, denk ik. De boeddha is verder op het pad en zijn verzaking is dan ook groter. De bodhisattva staat in evolutionaire ontwikkeling juist onder de boeddha, en daarom is de verzaking minder groot.
Vr. – Wat ik te zeggen heb is niet zozeer een vraag dan wel een opmerking. Ik weet zeker dat niemand van ons verlangt naar het einde van deze avond, maar omdat deze zitting al ruim twee uur heeft geduurd, geloof ik dat we moeten denken aan de tijd van de leraar.
Vr. – Ik wil iets vragen over de houding van de hand. Is het een teken van negativiteit als men de duim in de gesloten hand houdt, of een teken van een zwak karakter?
GdeP – Ik denk dat het algemene gevoel dat de duim binnen de gesloten vingers gehouden een teken is van een onvolkomen ontwikkelde wil, juist is. De duim is de vinger van de hand die het meest geschikt is om iets mee te grijpen, en wordt het meest gebruikt wanneer een vast besluit wordt genomen om iets te doen. Als hij zich dus schuilhoudt of verbergt, is dat een teken dat het een min of meer zwak besluit is; kortom, de wil is min of meer zwak.
Ik zou niet graag een ondubbelzinnige uitspraak doen, want de gevoelens van een van ons hier zouden kunnen worden gekwetst. Hij zou kunnen zeggen: ‘Ik houd geregeld mijn duim binnen mijn vingers.’ Maar ik denk dat de bewering in het algemeen juist is. Aan de andere kant, als we iemand zien lopen met duimen die naar buiten uitsteken, is dat een nogal onaangenaam gezicht. Het wijst op een agressieve, zelfzuchtige, egoïstische persoon. De positie van de duim zou ongedwongen en normaal moeten zijn.
Vrienden, we zullen deze avond afsluiten. We hebben een interessante bijeenkomst gehad. Ik wens u allen goedenacht.