Canto 17 – Boosheid
221
Laat een mens boosheid opgeven, laat hij verwaandheid vaarwel zeggen en laat hij alle wereldse banden achter zich laten. Geen lijden treft hem die zonder morele tekortkomingen is en die zich niet hecht aan gedachten of vormen (nama-rupa).
222
Hij die een opkomende boosheid beheerst, zoals hij een slingerende wagen onder controle krijgt, hem noem ik een echte wagenmenner. Anderen houden alleen maar de teugels vast.
223
Laat een mens boosheid overwinnen met liefde, laat hij het kwade beteugelen met het goede; laat hij de hebzuchtige overwinnen met vrijgevigheid en de leugenaar met waarheid.
224
Men moet altijd de waarheid spreken, niet toegeven aan boosheid, en geven aan iemand die bedelt, al is het maar weinig. Door deze drie deugden is een mens in staat om in de tegenwoordigheid van de deva’s te komen.
225
De wijzen die anderen geen kwaad doen, die zich altijd volledig beheersen, bereiken de onveranderlijke staat (nirvana), waar ze, eenmaal daar, niet langer lijden.
226
De mentale belemmeringen verdwijnen bij hen die altijd waakzaam zijn, die zich dag en nacht verdiepen in spirituele studie en die vastbesloten zijn nirvana te bereiken.
227
Een oud gezegde, Atula, en niet alleen een van deze tijd, luidt als volgt: ‘Ze bekritiseren degene die zwijgt, ze bekritiseren degene die veel spreekt, ze bekritiseren zelfs degene die met mate spreekt.’ Er is niemand in deze wereld die niet wordt bekritiseerd.
228
Iemand die alleen maar wordt bekritiseerd of alleen maar geprezen, was er nooit, zal er nooit zijn, en bestaat ook nu niet.
229, 230
Als de wijzen iemand prijzen, na hem dag in dag uit te hebben gadegeslagen, die geen gedragsfouten vertoont, die in hoge mate intelligent is, en begiftigd met wijsheid en deugd, die is als een munt gemaakt van het zuiverste goud van de Jambu (rivier) – wie zou zo iemand dan durven te bekritiseren? Zelfs de deva’s prijzen hem; hij wordt zelfs door Brahma geprezen.
231
Men moet waken tegen vormen van opwinding van het lichaam; men moet het lichaam beheersen. Na van de zonden van het lichaam* afstand te hebben gedaan, moet men met het lichaam goede handelingen verrichten.
*De drie zonden van het lichaam zijn: moord, diefstal en overspel.
232
Men moet waken tegen vormen van opwinding bij het spreken; men moet het spreken beheersen. Na van de zonden van het spreken* afstand te hebben gedaan, moet men op de juiste manier leren spreken.
*De vier zonden van het spreken zijn: liegen, laster, obscene taal en nutteloos gebabbel.
233
Men moet waken tegen vormen van opwinding van het denken; men moet het denken beheersen. Na van de zonden van het denken† afstand te hebben gedaan, moet men op de juiste manier leren denken.
†De drie zonden van het denken zijn: hebzucht, kwaadwilligheid en verkeerde denkbeelden.
234
De wijzen die het lichaam beheersen, die het spreken beheersen en ook hun denken beheersen, hebben werkelijk volledige zelfbeheersing.