Erfelijkheid en de levensatomen
De occultisten – die elk atoom in het heelal, of het nu samengesteld of enkelvoudig is, terugvoeren op de ene eenheid of het universele leven; die niet erkennen dat er in de natuur ook maar iets anorganisch kan zijn; die niet zoiets als dode stof kennen – zijn consequent in hun leer over geest en ziel als ze spreken over een geheugen, een wil, en gewaarwording, in elk atoom. . . . We kennen, en spreken over, ‘levensatomen’ en ‘slapende atomen’ omdat we van mening zijn dat deze twee vormen van energie – de kinetische en de potentiële – worden voortgebracht door een en dezelfde kracht of het ene leven, en omdat we laatstgenoemde als de bron en beweger van alles beschouwen. Maar wat is het dat aan de ‘plastidulaire zielen’ van Haeckel energie, en vooral een geheugen, verschafte? De ‘golfbeweging van levende deeltjes’ wordt begrijpelijk door de theorie van het spirituele ene leven, van een universeel levensbeginsel onafhankelijk van onze stof, en dat zich alleen op ons bewustzijnsgebied manifesteert als atomaire energie. Dat is het wat, in de menselijke cyclus geïndividualiseerd, van vader op zoon wordt overgebracht.
– De geheime leer, 2:764-5
Het zelfbewuste deel van ieder mens is de hiërarch van de menigten atomen die zijn lichaam samenstellen. Hun evolutie verloopt parallel aan de onze; maar natuurlijk volgt elk van deze levensatomen of elementale zielen, hoewel betrokken bij het algemene karma en de bestemming van de menselijke entiteit waartoe het behoort, niettemin zijn eigen individuele weg, te midden van de oceaan van invloeden en krachten die het werkgebied van de mens vormen. Met andere woorden, iedere elementale ziel heeft haar eigen bijzondere evolutielijn binnen het grotere omringende werkgebied van de menselijke hiërarch, wiens voertuig door al deze elementale zielen wordt gevormd. Wijzelf waren eens zulke elementale atomaire zielen, en maakten gebruik van de diverse voertuigen die we ‘atomen’ noemen. Ieder fysiek atoom belichaamt een elementaal dat op weg is om mens te worden, niet louter door de prikkels van de omgeving en door het cyclische schaafwerk van de karmische tijd, maar door de ontwikkeling van de latente vermogens die in de kern van zo’n elementale ziel liggen opgesloten.
Zoals gezegd nemen we in elk volgend aards leven dezelfde fysieke levensatomen op die in vroegere incarnaties van ons waren, omdat ze onze kinderen zijn en het stempel dragen van ons karma; in een bepaald opzicht zijn ze de dragers van ons fysieke karma. Deze fysieke levensatomen verschillen echter niet van andere levensatomen, behalve in graad van evolutie. We pakken ze niet alleen op wanneer we worden geboren, maar ook tijdens ons leven en eigenlijk al vóór de geboorte; in feite worden ze elk uur, elke dag, voortdurend door ons opgenomen en afgestoten. De hereniging van de fysieke levensatomen met de reïncarnerende entiteit is onvermijdelijk. We moeten de levensatomen tot ons nemen die we in het verleden hebben besmet, en ze schoonwassen. Het is een deel van ons karma en we mogen dankbaar zijn dat het zo is; want als we moesten werken met levensatomen die bij iemand anders hoorden, zouden we ons inderdaad in een heel onaangename situatie bevinden.
Het is waar dat levensatomen van ieder van ons voortdurend door het lichaam van anderen gaan, maar die zijn slechts op doortocht. Zij leren van ons en wij leren in zeker opzicht van hen; maar we houden ons vooral in stand met onze eigen fysieke levensatomen, en door hen groeit ons lichaam. We nemen met ons voedsel, met water en lucht, door absorptie via de poriën van onze huid en op andere manieren, zeer weinig vreemde levensatomen op, vergeleken met de massa’s eigen kind-levensatomen die we tijdens onze vorige incarnatie op dit gebied hebben achtergelaten.
Onze levensatomen zijn niet zozeer aan ons gehecht, maar zijn veeleer een onlosmakelijk deel van onze karmische levensstroom, pranische kinderen van het brahman in ons. Dit betekent dat we praktisch hetzelfde lichaam hebben als in ons vorige leven: ongetwijfeld iets ontwikkeld, iets verbeterd. En hoe komt het dat de lichamen van onze vrienden en verwanten ons zo bekend voorkomen? De oorzaken liggen in de instincten, het latente geheugen en de natuurlijke aantrekking van de levensatomen, want al deze oorzaken zijn aan het werk en houden in zeker opzicht ons hart en ons denken aan aardse zaken gebonden. Zo zien we hoezeer we geketend en beperkt zijn, en hoe onze gevleugelde en strevende geest daardoor wordt belemmerd.
In dit hele onderwerp ligt het zogenaamde vraagstuk van de erfelijkheid besloten. Ieder mens heeft meer dan alleen een fysieke erfelijkheid; hij heeft een astrale, een psychische, een verstandelijke, een spirituele en ook een goddelijke erfelijkheid. Omdat hij het kind is van zichzelf en op dit moment de ouder is van wat hij in de toekomst zal zijn, is zijn erfelijkheid eenvoudig het resultaat van een keten van oorzaken die voortvloeien uit wat hij vroeger op ieder gebied was. Daarom ook zal alles wat hij dacht of voelde noodzakelijkerwijs zijn gevolgen hebben en zijn karakter dienovereenkomstig vormen. In De geheime leer (2:764) schrijft HPB:
Laatstgenoemde (het occultisme) onderwijst (a) dat de levensatomen van ons levensbeginsel (prana) nooit volkomen verloren gaan wanneer iemand sterft. Dat de atomen die het sterkst zijn doortrokken van het levensbeginsel (een onafhankelijke, eeuwige, bewuste factor) gedeeltelijk door erfelijkheid worden overgebracht van vader op zoon, en gedeeltelijk weer worden samengebracht en het bezielende beginsel worden van het nieuwe lichaam in elke nieuwe incarnatie van de monaden. Want (b): evenals de individuele ziel altijd dezelfde is, zijn de atomen van de lagere beginselen (het lichaam, zijn astrale lichaam of dubbelganger, enz.) dat ook, omdat ze door verwantschap en de karmische wet altijd tot dezelfde individualiteit in een reeks van verschillende lichamen worden aangetrokken, enz.
Erfelijkheid is niet alleen de terugkeer van de pranische atomen uit vroegere levens, die het stempel dragen dat hun door het ego tijdens deze levens werd gegeven, maar het is ook de karakteristiek van een levensstroom die van ouder op kind via de levensatomen wordt overgebracht. Levensatomen bestaan er in zeven verschillende graden of klassen van evolutionaire vooruitgang en ze manifesteren zich alle op hun eigen gebied van activiteit: de drie klassen van elementalen werken en manifesteren zich in de elementalenrijken; de minerale levensatomen in het mineralenrijk; de plantaardige levensatomen in hun rijk; de dierlijke levensatomen in het dierenrijk; en de menselijke levensatomen – elk daarvan is in embryo of kiem de woning van een reïncarnerend ego.
Verder is elk van deze zeven hoofdklassen van levensatomen verdeeld in onderklassen. Zo bevat de ene algemene klasse van menselijke levensatomen alle variëteiten die ten slotte de verschillende families of typen van de mensheid vormen. Hiermee doel ik niet alleen op het lichaam, de kleur, het uiterlijk, de neuslengte, enz., maar veeleer op de psychoastrale persoonlijkheid met haar verscheidenheid aan mogelijkheden. Bovendien vertegenwoordigen deze zeven algemene klassen van levensatomen op het fysieke gebied de zeven hoofdklassen van monaden.
Een groot deel van de erfelijkheid, van de stroom van gevolgen, wordt door de levensatomen van generatie op generatie overgebracht. Het andere deel van de erfelijkheid is dat wat de ouders inbrengen. Maar geen enkel levensatoom begeeft zich ooit in een omgeving waarin het niet thuishoort. Het gaat alleen naar die omgeving waarnaar het psychomagnetisch wordt aangetrokken: soort zoekt soort, in leven na leven.
Zo is er ook een opeenvolging van voorvallen of karmische gevolgen in elke soort, hetzij dierlijk, plantaardig, menselijk, of iets anders. Deze opeenvolging van de ene gebeurtenis na de andere, die de schakels vormen in de keten van oorzaak en gevolg, noemen we erfelijkheid. Op basis van deze keten van oorzaak en gevolg en het bijna onbeperkte aantal neigingen en vermogens die latent aanwezig zijn in de levensatomen waaruit alle dingen zijn opgebouwd, brengen kwekers van planten en fokkers van dieren hun interessante variëteiten voort. Onze vruchten en granen, bijvoorbeeld, werden alle in de Atlantische en de vroeg-Indo-Europese tijd uit wilde planten ontwikkeld. Sommige van deze variëteiten worden inderdaad nieuwe soorten: ze blijven; ze brengen hun eigen soort voort. Dit kan omdat er in ieder levensatoom feitelijk een oneindigheid van mogelijkheden tot verandering van richting aanwezig is, en de kwekers verschaffen eenvoudig een nieuw milieu dat het de nog sluimerende neigingen mogelijk maakt zich te openbaren. Het is deze bron van vitaliteit of leven in ieder levensatoom die de enorme verscheidenheid van wezens om ons heen teweegbrengt.
De mens verschaft echter veel meer dan alleen een thuis of omgeving voor zijn kinderen. Het leven is geen kwestie van kans of toeval – dit zijn maar woorden om de menselijke onwetendheid te verhullen. Al wat bestaat is het resultaat van een keten van oorzaken en gevolgen. Waarom komen bepaalde kinderen naar bepaalde ouders? Ieder kind wordt aangetrokken tot de omgeving en de levensstromen van ouders die het meest verwant zijn met het eigen trillingsgetal van de inkomende ziel; noem het een soort psychomagnetische aantrekking naar een milieu dat de grootste verwantschap heeft met de eigen karmische behoeften van het zich belichamende ego, met andere woorden, met zijn eigen karaktertrekken. Hieruit volgt dat de ouders veel meer zijn dan alleen een kanaal door middel waarvan een reïncarnerend ego dit gebied betreedt, en veel meer dan een soort menselijke automaat die een ‘goede of slechte’ omgeving verschaft.