De klassen van monaden
De monade komt uit haar toestand van spirituele en verstandelijke onbewustheid, slaat de eerste twee gebieden over – die te dicht bij het absolute liggen om enige wisselwerking met iets op een lager gebied toe te laten – en gaat direct naar het gebied van het denken. Maar er is geen gebied in het heelal dat, in zijn bijna eindeloze gradaties van de eigenschappen van waarneming en zelfwaarneming, een grotere speelruimte of een ruimer werkterrein biedt dan dit gebied. Dit heeft op zijn beurt een geschikt kleiner gebied voor elke ‘vorm’, vanaf de mineraalmonade tot het moment dat die monade zich door evolutie heeft ontwikkeld tot de goddelijke monade. Maar ze blijft al die tijd dezelfde monade, en verschilt slechts in haar incarnaties, tijdens haar steeds elkaar opvolgende cyclussen van gedeeltelijke of totale verduistering van de geest, of gedeeltelijke of totale verduistering van de stof – twee tegengestelde polen – terwijl ze opstijgt naar de gebieden van het vergeestelijkte verstand, of afdaalt in de diepten van de stoffelijkheid.
– De geheime leer, 1:204-5
Alles in de universele kosmos bestaat uit twaalf beginselen of elementen; of, als we aan de bewustzijnskant, de hiërarchieën van bewustzijn, denken, zien we ze als de twaalf klassen van monaden. Met andere woorden, toen ons heelal voor het eerst tot aanzijn kwam, en aan zijn evolutiestadia van ontvouwing begon, openbaarde het zich in twaalf ‘vouwen’ of afdelingen, en elk ervan was een gebied of beginsel of een klasse van monaden. Als we in plaats hiervan het zevenvoudige stelsel gebruiken, doen we dat alleen om ons tijdelijk te beperken tot de zeven gemanifesteerde sferen, van de hoogste tot de laagste ervan; spreken we over tien, dan denken we aan de gemanifesteerde zeven plus de goddelijke monade, die drievoudig van aard is en erboven zweeft. Noemen we er twaalf, dan zien we het geheel, hoog en laag, zonder enig deel weg te laten.
Elke monade van welke klasse ook is oorspronkelijk een kosmisch elementaal, omdat ze is geboren uit een van de kosmische elementen of beginselen. Op haar rondgang en reis door de rijken van de natuur en langs de wegen van karmische bestemming brengt elk van die monaden vanuit zichzelf de in haar besloten liggende karaktertrekken, vermogens en krachten tevoorschijn die, naarmate ze verschijnen, de evoluerende monade, wat haar evolutiepeil betreft, geleidelijk in steeds ruimere gebieden van bewustzijn en activiteit brengen. Ten slotte wordt de evoluerende monade een mens, bestemd om in toekomstige tijdperken een volledig ontwikkelde god te worden.*
*‘Het zou heel misleidend zijn zich voor te stellen dat een monade een afzonderlijke entiteit is die langzaam haar weg vervolgt langs een duidelijk afgebakend pad door de lagere rijken, om dan na ontelbare transformaties tot bleoi te komen in een mens; kortom, dat de monade van een Humboldt teruggaat op de monade van een atoom hoornblende. In plaats van ‘de mineraalmonade’ te zeggen, zou het in de natuurwetenschap, die onderscheid maakt tussen alle atomen, beter zijn om te spreken van ‘de monade die zich manifesteert in die vorm van prakriti die men het mineralenrijk noemt’.’ – De geheime leer, 1:207
Laten we de relaties nagaan van de verschillende klassen van monaden in en met de gemanifesteerde wereld om ons heen. Die monaden – en ik doel nu op de voortgaande evolutie van wezens die één element of beginsel hebben ontwikkeld, zijn inwoners of bewoners van wat wij de elementen per se noemen. Het is in het occultisme gebruikelijk om deze bewoners in drie elementalenrijken in te delen: de elementalen van de geest van een element; die van de tussenliggende gebieden; en de elementalen die tot de laagste triade van zo’n kosmisch element behoren.
De monaden die twee beginselen hebben ontwikkeld, noemen we als groep het mineralenrijk; zij die drie beginselen hebben ontwikkeld vormen het plantenrijk, terwijl zij die er vier hebben ontwikkeld het dierenrijk vormen. Het mensenrijk heeft, althans tot op zekere hoogte, vijf van de twaalf beginselen ontwikkeld. Wij zijn pas werkelijk volledige mensen aan het einde van de vijfde ronde, wanneer manas ten volle, zover als mogelijk is, in ons is ontwikkeld. Op het ogenblik zijn we, omdat we ons pas in de vierde ronde bevinden, hoewel in het vijfde ras op de vierde bol, een soort dier-mens, omdat het vierde element of kama zich haast nog krachtiger in ons manifesteert dan het vijfde of manasische beginsel.
Zij die in zichzelf zes elementen ontwikkelen, zijn de hoogste mahatma’s, de bodhisattva’s; en zij die volledig door atman zijn verlicht – wanneer de zes beginselen of elementen alle in betrekkelijk hoge mate in hen zijn ontwikkeld – worden boeddha’s of christussen genoemd, of met een soortgelijke naam aangeduid. Die monaden die zeven elementen betrekkelijk volledig in zich hebben ontwikkeld, of in de toekomst zullen ontwikkelen, zijn de goden. En zij die tien van de kosmische beginselen ontwikkelen zijn de kosmische hiërarchen, de stille wachters, die gedurende de rest van hun respectieve manvantara’s niets meer te leren hebben. Ten slotte zijn degenen die alle twaalf kosmische beginselen in zichzelf hebben ontwikkeld, en dus op elk gebied of in elk aspect van hun wezen zelfbewust zijn, die goddelijke entiteiten die zich als heelallen manifesteren – en daartoe behoren de innerlijke geest, de tussenliggende gebieden en het omhullende kosmische lichaam.
Uit het voorafgaande zien we waarom het soms noodzakelijk is over zeven, tien of twaalf te spreken, wanneer we het hebben over de beginselen of elementen of kosmische gebieden. Maar alle manieren van indelen zijn enigszins willekeurig, omdat men met evenveel recht zou kunnen spreken over schepsels of wezens met drie beginselen, of zelfs met vier of vijf beginselen, enz.
Iedere monade, hoog of laag, in de onbegrensde Ruimte, bevat elk element dat alle andere monaden bevatten; maar alle hebben deze gemeenschappelijke beginselen in verschillende mate en overeenkomstig hun klasse ontwikkeld. Sommige hebben veel van hun beginselen ontwikkeld, andere slechts enkele; weer andere, zoals mensen, naderen het punt halverwege, waar de boeddha’s en goden staan. Wanneer we het heelal in zijn totaliteit beschouwen, denken we aan tien of zelfs aan twaalf elementen; wanneer we alleen het lagere of gemanifesteerde aspect beschouwen, spreken we van zeven, wat misschien het gebruikelijkst is omdat het zo praktisch is in het onderricht. Waarschijnlijk legde HPB daarom zo sterk de nadruk op de zevenvouden in het heelal, hoewel ze er vaak op wees dat er andere beginselen of elementen bestaan, hoger dan de zeven gemanifesteerde, die tot de goddelijke of supergoddelijke gebieden behoren.
De geheime leer behandelt de diverse klassen van monaden – en de hiërarchische fasen en evolutiestadia die ze in het kosmische leven en de kosmische structuur innemen – vanuit een zeer mystiek standpunt door de zeven monadische klassen te verdelen in en over de twaalf zodiakale groepen.
Het is duidelijk dat het getal twaalf in twee groepen van zes kan worden verdeeld. De manier waarop de gemanifesteerde zeven over en in de twaalf zijn ingedeeld, is de volgende: het lagere zestal blijft even onveranderd en de laagste van de zes individuen van de bovenste groep vormt de schakel die het lagere met het hogere zestal verbindt. De lagere zes plus het laagste individu van de bovenste zes vormen dus het gemanifesteerde zevental, of dit nu van toepassing is op kosmische gebieden, op klassen van monaden, of op loka’s en tala’s. Verder omvat deze laagste van de hoogste zes alle andere en hogere vijf leden van het bovenste zestal, wat ons weer op het getal twaalf brengt.
Een ander soortgelijk stelsel is dat van de tien, verdeeld in het lagere zevental en de hoogste triade, die als het ware boven het zevental zweeft, maar in feite moet worden gezien als dat wat het allerhoogste deel van het lagere zevental inspireert, omdat het daarin verblijft.
Deze zeven klassen van monaden, die zelf de belichaming vormen van de hoogste vijf klassen, worden op zó interessante, zij het enigszins vage wijze beschreven in De geheime leer,* dat ik hier de volgende relevante passages citeer:
*We moeten niet vergeten dat HPB voor leken schreef; en dit verklaart de vele en verschillende quasi-exoterische feiten die door haar aan de wereldliteratuur zijn ontleend. Voor iemand die geen vergelijkende studie van religie en filosofie heeft gemaakt, is deze schat aan materiaal die ze aanvoert ter ondersteuning van haar bewering dat deze monaden op diverse plaatsen in de wereldliteratuur worden vermeld, de oorzaak ervan dat deze passages bijzonder ingewikkeld zijn, en voor velen die ze lezen is het bijna een warwinkel. Als de lezer de essentiële gedachtegang van HPB dus niet met vasthoudendheid volgt, worden zijn gedachten her- en derwaarts getrokken; en dat is een van de redenen waarom deze bladzijden zo slecht zijn begrepen, of door sommigen als bijna onbegrijpelijk worden overgeslagen.
De hiërarchie van de scheppende krachten wordt esoterisch verdeeld in zeven (of 4 en 3), binnen de twaalf grote klassen die zijn weergegeven in de twaalf tekens van de dierenriem; de zeven van de zich manifesterende reeks staan bovendien in verband met de zeven planeten. Ze zijn alle onderverdeeld in talloze groepen van goddelijk-spirituele, halfspirituele en etherische wezens. . . .
De hoogste groep is samengesteld uit de zogeheten goddelijke vlammen, ook de ‘vurige leeuwen’ en de ‘leeuwen van het leven’ genoemd; hun esoterie is veilig verborgen in het teken Leeuw van de dierenriem. Ze is de kern van de hoogste goddelijke wereld. . . . Ze zijn de vormloze vurige ademtochten, . . . – 1:241
De tweede orde van hemelse wezens, die van vuur en aether (overeenkomend met geest en ziel, of de atma-buddhi), die talrijke namen hebben, zijn nog vormloos, maar duidelijk iets ‘substantiëler’. Ze zijn de eerste differentiatie in de secundaire evolutie . . . ze zijn de oervormen van de incarnerende jiva’s of monaden, en ze bestaan uit de vurige geest van het leven. Door hen gaat, als een zuivere zonnestraal, de straal die zij voorzien van zijn toekomstige voertuig, de goddelijke ziel, buddhi. Deze wezens hebben rechtstreeks te maken met de menigten van de hogere wereld van ons stelsel. Uit deze tweevoudige eenheden emaneren de drievoudige. – 1:244
De derde orde komt overeen met atma-buddhi-manas: geest, ziel en verstand; ze wordt de ‘triaden’ genoemd.
De vierde bestaat uit substantiële entiteiten. Dit is de hoogste groep van de rupa’s (atomaire vormen). Het is de kinderkamer van de menselijke, bewuste, spirituele zielen. Ze worden ‘onvergankelijke jiva’s’ genoemd, en vormen, door gebruik te maken van de orde direct onder hen, de eerste groep van de eerste zevenvoudige menigte – het grote mysterie van het menselijke bewuste en verstandelijke zijn. . . .
De vijfde groep is heel mysterieus, omdat ze in verband staat met het microkosmische pentagram, de vijfpuntige ster, die de mens voorstelt. – 1:245-7
Van de vijfde groep hemelse wezens wordt aangenomen dat deze in zichzelf de tweeledige eigenschappen bevat van zowel de spirituele als de fysieke aspecten van het heelal; om zo te zeggen de twee polen van mahat, de universele intelligentie, en ook de tweeledige, de spirituele en de fysieke, aard van de mens. Vandaar haar getal vijf, verveelvoudigd en tot tien gemaakt, waardoor ze in verband wordt gebracht met Makara, het tiende teken van de dierenriem.
De zesde en de zevende groep hebben deel aan de lagere eigenschappen van het viertal. Het zijn bewuste, etherische entiteiten, even onzichtbaar als ether, die als de takken van een boom uitgaan van de eerste centrale groep van de vier, en zich op hun beurt vertakken in talloze zijgroepen, waarvan de lagere de natuurgeesten of elementalen van talloze soorten en variëteiten zijn; vanaf de vormloze en niet-substantiële – de ideële gedachten van hun scheppers – tot de atomaire, hoewel voor de menselijke waarneming onzichtbare, organismen toe. . . . De hemelse hiërarchie van het huidige manvantara zal in de volgende levenscyclus zijn verplaatst naar hogere, meer verheven werelden, en zal plaatsmaken voor een nieuwe hiërarchie, die is samengesteld uit de uitverkorenen van onze mensheid. Het zijn is een eindeloze cyclus binnen de ene absolute eeuwigheid, waarin zich talloze eindige en beperkte kleinere cyclussen bewegen. Van goden die als zodanig zijn geschapen, kan niet worden gezegd dat ze goden zijn door persoonlijke verdienste. Zo’n klasse van wezens, slechts volmaakt door de bijzondere onbevlekte aard die hun eigen is, zou voor de lijdende en worstelende mensheid, en zelfs voor de lagere wezens, het symbool zijn van een eeuwigdurend satanisch onrecht, een altijd aanwezige misdaad. Het is een anomalie en een onmogelijkheid in de natuur. Daarom moeten de ‘vier’ en de ‘drie’ evenals alle andere wezens incarneren. Deze zesde groep blijft bovendien bijna onafscheidelijk van de mens, die aan haar al zijn beginselen, behalve het hoogste en het laagste – zijn geest en lichaam ontleent; de middelste vijf menselijke beginselen zijn in feite de essentie van die dhyani’s. Alleen de goddelijke straal (de atman) gaat rechtstreeks van het Ene uit. Men kan vragen hoe dat kan. Hoe kunnen we inzien dat die ‘goden’, of engelen, tegelijk hun eigen emanatie en hun persoonlijke zelf kunnen zijn? Is dit vergelijkbaar met de stoffelijke wereld, waar de zoon (in een bepaald opzicht) zijn vader is, omdat hij deel uitmaakt van zijn bloed, van zijn botten en van zijn vlees? Hierop antwoorden de leraren: ‘Inderdaad, zo is het.’ Maar men moet diep doordringen in het mysterie van het zijn voordat men deze waarheid volledig kan begrijpen. – 1:248-50
We kunnen, wat deze zeven klassen van wezens betreft, een analogie trekken met de zeven beginselen van de mens of van de kosmos, en ook met de zeven kosmische gebieden. Zo komt de eerste of hoogste klasse van de zeven monadische groepen overeen met de atman in de mens of de paramatman in de kosmos; de tweede klasse komt overeen met de atman-buddhi in de mens of met de mahabuddhi van de kosmos; en op soortgelijke manier zien we vervolgens dat de derde klasse van monaden overeenkomt met atman-buddhi-manas in de mens; de vierde klasse met atman-buddhi-manas-kama; en zo verder langs de schaal omlaag, tot we de zevende of laagste klasse van monaden bereiken die overeenkomt met atman-buddhi-manas-kama-prana en het lingasarira plus het fysieke lichaam of sthulasarira.
Al vormt elk van deze zeven klassen van monaden zelf een groep die naar analogie overeenkomt met een kosmisch gebied, en in feite dat kosmische gebied vormt en is, niettemin zien we dat elke lagere klasse van monaden alle hogere klassen in zich bevat – op precies dezelfde manier als waarop het heelal zich ontvouwt vanaf zijn hoogste beginsel of kosmische gebied naar omlaag door alle reeksen heen, en zo de structuur van de kosmos opbouwt. Elke klasse van monaden, hoewel zelf verdeeld in zeven (of twaalf) onderklassen, kan als groep worden gezien als een kosmische individuele familie die uit zeven subleden bestaat; precies zoals een kosmisch gebied, gezien als een individu, zelf verdeelbaar is in eenzelfde aantal lagere gebieden. De zevenvoudige aard van elke klasse van monaden leidt tot de geweldige en verbazingwekkende verscheidenheid van monaden die in elke klasse bestaat.
We merken tevens op dat, net als bij het ontrollen van de kosmische gebieden (om de samengestelde structuur van het heelal te vormen), of bij het emaneren van de lagere zes beginselen van de mens uit zijn atman, elk in zichzelf alle eraan voorafgaande of hogere gebieden of beginselen bevat; op dezelfde wijze bevat elk van de zeven klassen van monaden in zichzelf alle eraan voorafgaande of hogere klassen.
Elk van de zeven monadische klassen heeft in de mens een vertegenwoordigende monade; verenigd brengen ze hem in aanraking, of verbinden ze hem onafscheidelijk in een gemeenschappelijke levensessentie, met niet alleen alle zeven kosmische gebieden, maar ook met het hele zevental van deze monadische groepen. Toch is de mens in zijn huidige evolutiestadium alleen op dit (voor ons) laagste kosmische gebied zelfbewust. Dat komt omdat de menselijke monade, of zijn kama-manasische essentie, tot zelfbewustzijn is ontwaakt op dit kosmische gebied en hij zelfbewust handelt in zijn derde beginsel of monadische klasse van bovenaf (of vijfde van onderaf).
Deze zeven klassen van monaden zijn, zoals gezegd, respectievelijk de bewoners van de zeven kosmische gebieden. Elk van deze gebieden (en we nemen het hoogste als voorbeeld) bevat, door de secundaire zevenvoudige aard van de daar thuishorende klasse van monaden, niet alleen de verst ontwikkelde monaden die door hun evolutionaire ontwikkeling daartoe behoren, maar ook onontwikkelde monaden die – door hun karma in het manvantara – thuishoren op dat hoogste gebied, waar en waaruit zij hun eonenlange evolutiereis beginnen. Dit wordt verklaard door het feit dat zo’n hoogste kosmische gebied, of hoogste klasse van monaden, zelf zevenvoudig is, met het goddelijk-spirituele aan één kant en de laagste onderklasse aan de andere kant.