Loka’s en tala’s
In deze dubbele ontwikkelingsgang is onze wereld – de enige die we objectief kunnen beoordelen – niet één afzonderlijke wereld, maar een samenstel van twee op elke planeet van waaruit de andere uitstralen en van waaruit onze wereld of aarde op haar beurt een uitstraling is. Dus in de 1ste ronde op planeet A heeft de mensheid deel aan satya en atala; in de 2de ronde – op planeet B is het tapas-vitala; 3de – janas-sutala; 4de – mahar-rasatala, enz.; en in de elkaar opvolgende stadia van rassen en onderrassen weerspiegelt ze, overeenkomstig de opgaande of neergaande lijn, de fysieke en spirituele eigenschappen en kenmerken van alle en van elk afzonderlijk.
– The Letters of H.P. Blavatsky to A.P. Sinnett, blz. 252-3
Allereerst moet men bedenken dat de loka’s en tala’s niet losstaan of gescheiden zijn van de entiteiten of wezens die ze bewonen. In feite zijn deze sferen, of loka’s en tala’s, in diepste essentie bijna identiek met de beginselen en elementen van een kosmos, en ook met de gebieden van een hiërarchie, of die hiërarchie nu een zonnestelsel, een planeetketen of een mens is.
Als bij het begin van een kosmisch manvantara de werelden zich gaan ontvouwen, verschijnen de kosmische elementen of element-beginselen het eerst, zoals al is verklaard; daarna, als we een kosmisch gebied als illustratie nemen, ontvouwt of ontwikkelt zo’n gebied zich tot zijn verschillende werelden; en juist deze werelden of subgebieden zijn de loka-tala-paren. De termen subgebieden, en loka’s en tala’s, zijn dus min of meer onderling verwisselbaar.
De loka’s kunnen de beginselen of energieën van een hiërarchie worden genoemd, en hun overeenkomstige tala’s haar elementen of substantiële of materiële aspecten. Alle zeven loka’s en tala’s vermengen zich voortdurend en werken op elkaar in, en samen vormen ze het heelal met zijn verschillende lagere hiërarchieën. We kunnen over een tala spreken als het stoffelijke aspect van de wereld waarin het domineert, en over een loka als het spirituele aspect van de wereld waarin hij domineert. Iedere loka bestaat gelijktijdig met, en kan niet worden gescheiden van zijn overeenkomstige tala op hetzelfde gebied. Op analoge wijze is de constitutie van een mens een eigen soort hiërarchie en is dus als zodanig een samengestelde entiteit, gevormd uit loka’s en tala’s.
Het hiernavolgende diagram toont de zeven gemanifesteerde kosmische gebieden met de twaalf bollen van een planeetketen en ook de loka’s en tala’s die de levensgolven in de verschillende ronden doorlopen; en op een nog kleinere schaal de sub-subloka’s en sub-subtala’s met betrekking tot de rassen van een bol van de keten, zoals onze aarde. Dit diagram laat zien dat onze huidige menselijke levensgolf, nu op bol D, zich op het laagste of zevende kosmische gebied bevindt, of in bhurloka-patala; en dat, omdat we in de vierde ronde zijn, we in de vierde wereld van het loka-tala-stelsel zijn, maharloka-rasatala; maar omdat we ook in het vijfde wortelras van deze vierde ronde zijn, zijn we in de svarloka-talatala-wereld.
Het dubbele zevental van op elkaar inwerkende en zich onderling vermengende loka’s en tala’s kan, althans vanuit één standpunt, worden gezien als de spirituele en de voertuiglijke polen van een heelal. In ons eigen zonnestelsel vertegenwoordigen ze de geëvolueerde en evoluerende werelden of subgebieden van elk van de zeven kosmische gebieden, waarover de twaalf bollen van onze planeetketen zijn verdeeld. Als gevolg van de zich herhalende structuur van het zonnestelsel heeft elke bol alle loka’s en tala’s, die we zijn subloka’s en subtala’s kunnen noemen.
Verder zal het opvallen dat de tala’s zich in het bijzonder op de neergaande boog bevinden, dat de loka’s en tala’s elkaar op bol D, het keerpunt van onze keten, in evenwicht houden, en dat de loka’s zich in het bijzonder op de opgaande boog bevinden. De werkelijke betekenis is dat de loka’s de lichtende boog vormen, of beter gezegd die ontwikkelingsgang van de natuur en van entiteiten waarin geest overheerst; terwijl de tala’s de schaduwboog vormen of die ontwikkelingsgang van de natuur en van wezens waarin stof domineert. Dit moet niet ten onrechte zó worden uitgelegd dat er op de neergaande boog geen loka’s zijn en op de opgaande boog geen tala’s. Het gaat erom dat de tala’s zich in het bijzonder op de neergaande boog ontvouwen en dat de loka’s daar betrekkelijk recessief zijn; terwijl op de opgaande boog de loka’s zich speciaal manifesteren en de tala’s betrekkelijk recessief zijn. Iedere loka vormt met zijn overeenkomstige tala een paar, en elk van deze paren is onscheidbaar, hoewel er tijden zijn dat óf de loka- óf de tala-eigenschap het meest op de voorgrond treedt.
Wat elk van de twaalf bollen onderscheidt is het feit dat de loka en het tala van het kosmische gebied waarop de bol zich bevindt op die bol de overheersende of krachtigste invloed hebben. Wij zijn bijvoorbeeld op het laagste of zevende gebied van het zonnestelsel. Daarom zijn onze loka en ons tala, de bhurloka en het patala van het zonnestelsel; maar omdat we ons in de vierde ronde bevinden, zijn de gecombineerde invloeden van maharloka-rasatala eveneens heel sterk in ons; ze vermengen zich echter met bhurloka en patala en werken in deze beide als boventonen, om een uitdrukking uit de muziek te gebruiken.
Laten we nu bol B bekijken. Als we de zevenvoudige schaal volgen, zeggen we dat bol B een combinatie is van talatala en svarloka; maar omdat de bol zich aan de tala-zijde bevindt, de neergaande, stoffelijke kant, is de invloed van talatala sterker dan die van het svarloka-aspect van bol B. Of neem bol E, waar bhuvarloka werkt en zich verweeft met mahatala, maar hier treedt de bhuvarloka-eigenschap meer op de voorgrond.
We zien dat het hoogste kosmische gebied een vereniging is van satyaloka en atala. Het tweede kosmische gebied is een combinatie van taparloka en vitala die samenwerken; evenals de positieve en de negatieve pool van elektriciteit kan men ze niet scheiden. Toch is in elke tijdsperiode, of op elk moment van de evolutie, of op elk deel van de boog van een ras, óf een loka, óf een tala meer overheersend dan zijn tegenoverstaande tala of loka.
Verder omlaag komen we bij het derde kosmische gebied, waar janarloka en sutala zich vermengen en samenwerken. Op het vierde kosmische gebied zijn maharloka en rasatala gezamenlijk overheersend – en juist op en in dit vierde gebied van de gemanifesteerde zeven gebieden treffen we de grofste aspecten, de grootste dichtheid aan. Vervolgens krijgen we het vijfde kosmische gebied, gevormd uit svarloka en talatala; en daarna het zesde kosmische gebied dat bhuvarloka en mahatala belichaamt; en ten slotte bereiken we het laagste punt van de afdaling in het zevende of laagste kosmische gebied dat bhurloka en patala belichaamt, het laagste loka-tala-paar van de hiërarchische reeks.
Daarom kunnen we terecht zeggen dat iedere bol van een planeetketen de belichaming is van de svabhava van zijn overheersende loka-tala-paar. Toch komen alle andere loka’s en tala’s eveneens tot uitdrukking in elke bol. Omdat elke bol zevenvoudig is (feitelijk tien- en zelfs twaalfvoudig), zijn ook de kosmische gebieden en de loka’s en tala’s in hun karakteristieke svabhava zeven-, tien-, of twaalfvoudig. Ter illustratie: de hoogste bol op het eerste kosmische gebied is satyaloka-atala; omdat hij zevenvoudig is, omvat hij alle andere loka’s en tala’s, maar in de satyaloka-atala-toestand: ze zijn daarin alle latent vertegenwoordigd, in zaadvorm, en nog niet tot manifestatie gekomen.
Als we het diagram in neergaande richting volgen, krijgen we een beeld van een heelal dat zich heeft uitgebreid, ontvouwd, tot sferen van bewustzijn, tot bollen, tot kosmische gebieden, ook loka’s en tala’s genoemd, tot we ten slotte bol D, onze aarde, bereiken. We noemen haar bhurloka-patala, omdat ze uitdrukking geeft aan de bhurloka-patala-kenmerken. Zo is ook de zon die we zien het bhurloka-patala van de zonneketen. De zichtbare planeet Venus is ook het bhurloka-patala van de Venusketen, enz., voor alle andere planeten.
Analogie is het sleutelwoord – eenvoudig omdat de natuur zo is gebouwd, omdat ze consequent is en in al haar delen en vermogens een samenhangend geheel vormt; en wat het grote bevat moet daarom het kleine deel van het grote eveneens bevatten. Als we dit toepassen op de loka’s, kunnen we concluderen dat, of het heelal nu in zeven, tien of twaalf delen wordt verdeeld, elk deel ervan ook zeven, tien of twaalf kenmerken zal hebben. In de zevenvoudige schaal manifesteert elke loka en elk tala zijn vermogens in zeven verschillende graden van kracht, en daarom hebben we zeven maal zeven loka’s en tala’s, in totaal dus negenenveertig loka-tala-paren.