Architecten en bouwers
In elke kosmogonie is er achter en boven de scheppende godheid een hogere godheid, een ontwerper, een architect, van wie de schepper slechts de uitvoerder is. En nog hoger, boven en rondom, op innerlijke en uiterlijke gebieden, is er het onkenbare en het onbekende, de bron en oorzaak van al deze emanaties.
– De geheime leer, 2:46-7Er wordt ons gezegd dat elke vorm wordt opgebouwd overeenkomstig het model dat er in de eeuwigheid voor is geschetst, en dat in de goddelijke geest wordt weerspiegeld. Er zijn hiërarchieën van ‘vormbouwers’, en reeksen vormen en graden, van de hoogste tot de laagste.
– Een toelichting op De Geheime Leer, 2022, blz. 91
De natuur is één grote, levende, bezielde organische entiteit, een werkelijk kosmisch wezen – zelfs wanneer we het woord natuur beperken tot een bepaald gebied van het grenzeloze, zoals onze aarde of ons zonnestelsel. In elke organische entiteit is elk atoom verbonden met ieder ander atoom, en is niet alleen een individu op zichzelf, maar ook een onlosmakelijk deel van dat gebied van de natuur waarin het bestaat. Al die ‘atomen’, of het nu een zon of een van de ontelbare menigten levensatomen betreft, komen dus voort uit de moeder-substantie van de omringende natuur; en dat geldt voor alle gebieden, van het superspirituele omlaag tot het fysieke. Alles is onderling verbonden en staat in wisselwerking met elk ander ding of wezen: net zoals het menselijk lichaam zijn verschillende verzamelingen atomen en cellen bezit, bijeengebracht in organen die elk hun eigen doel en functie hebben in het grotere organisme. Op dezelfde manier zijn de nevelvlekken, zonnen en planeten, en de wezens die op de planeten wonen, de verschillende organen van een grotere kosmische entiteit. Maar verreweg het grootste deel van elk kosmisch organisme bestaat uit de onzichtbare en hogere werelden en gebieden daarvan, en ons fysieke gebied is slechts het meest grove lichaam dat van binnenuit wordt bezield en geleid.
Elke eenheid in de natuur, zoals een zon of een planeet, is daarom een belichaamde entiteit, die in haar hoogste delen goddelijk is, die spiritueel is in het deel dat lager staat dan het goddelijke, en een verstandelijke essentie of denkvermogen heeft; en al deze manifesteren zich door middel van de lagere bekleedsels, waaronder het fysieke lichaam. Iedere ster is dus de uitdrukking van een godheid, want het heelal is belichaamd bewustzijn en bestaat uit enorm uitgestrekte hiërarchieën in allerlei soorten, die elk hun eigen svabhava bezitten.
Geest aan de ene pool, de hogere of negatieve, en stof aan de andere, de lagere of positieve; en toch zijn beide fundamenteel één. Stof is niets anders dan geest in verdichte toestand, en daarom is ze geest die leeft, werkt en ‘slaapt’ in de vorm van geest.
Voor ons menselijke begrip bestaat het gemanifesteerde heelal, dat als een pendant van evolutie aan het vormloze en naamloze hangt, uit twee elkaar doordringende en verweven ‘delen’ – de lichtzijde, de spirituele of goddelijke kant van de natuur; en de nachtzijde, de stof- of voertuigkant. We zouden kunnen zeggen, hoe ontoereikend dit ook is, dat de lichtzijde die delen van het gemanifesteerde heelal omvat die worden bewoond door de hiërarchieën van mededogen en wijsheid, welke delen ze in feite vormen en zijn. De stofzijde heeft te maken met en bestaat in feite uit de vele hiërarchieën van kosmische bouwers, de metselaars van de wereld, die door de mystieke Grieken werden aangeduid als de kosmokratores, een woord dat zowel met wereldbestuurders als wereldmakers kan worden vertaald.
Zoals we voor onze bouwprojecten zowel architecten als bouwvakkers nodig hebben, zo kunnen we ook de universele natuur verdelen in twee overeenkomstige algemene klassen van kosmische wezens. Als we strikt logisch te werk willen gaan, zullen we de architecten van het heelal natuurlijk ook als bouwers moeten beschouwen; en toch bestaat er tussen hen hetzelfde belangrijke en natuurlijke verschil als in de menselijke constitutie tussen enerzijds de ontwerpende leidende menselijke intelligentie en anderzijds de menigten lagere monaden en levensatomen door middel waarvan de leidinggevende en bouwkundige geest van de mens werkt.
De bouwers van het heelal zijn zelf in zekere zin ook architecten, want elk van hen is een evoluerende entiteit en zal in de loop van de kosmische tijd een architect worden. Het is werkelijk onmogelijk een scheidslijn tussen de twee algemene klassen te trekken, en we kunnen dat alleen doen door de toekomstige evolutionaire bestemming van de bouwers buiten beschouwing te laten en het heelal te bekijken zoals het op een bepaald moment is. Wat nu kosmische architecten zijn, waren in vroeger eeuwen kosmische bouwers; en evenzo zullen degenen die nu kosmische bouwers zijn, in toekomstige eeuwen kosmische architecten worden; en de plaatsen die daardoor vrijkomen aan de voertuigkant van het heelal, zullen worden ingenomen door andere entiteiten, die nu lager staan dan de bouwers – de ontelbare menigten monaden die evolutiestadia doormaken in die delen van het kosmische bouwwerk die voor ons de laagste zijn, de mineralen- en elementalenrijken.
Dit geeft een beeld van het heelal, dat we in de woorden van de grote Griekse filosoof Heraclitus kunnen omschrijven als een kosmische entiteit in voortdurende beweging: ‘alles stroomt’ voorwaarts en opwaarts naar hogere evolutiestadia, en de plaatsen van hen die een stap zijn verdergekomen, worden onmiddellijk ingenomen door lager staande entiteiten die in hun spoor volgen. Wanneer we dus over goden in het heelal spreken, dan hebben we het niet over bepaalde wezens die sinds het verste verleden goden zijn geweest en in de toekomst eeuwig en altijd goden zullen blijven, maar dan bedoelen we die volledig zelfbewuste en ideeën vormende wezens die de hiërarchieën van het licht zijn. Er bestaat een bijna oneindig aantal goden van verschillende graad op de evolutionaire levensladder, zodat de laagste klassen van goden zich onmerkbaar vermengen met de hoogste klassen van bouwers aan de stofkant van het heelal. Verder zien we dat de hoogste orden van kosmische bouwers zelf goden lijken en dat inderdaad ook zijn voor de lagere orden van bouwers.
Het belangrijkste punt hier is dat de architecten het bewustzijn van het heelal vertegenwoordigen, en de bouwers de etherische gebieden en de stof of substanties van het heelal. Beide klassen, de kosmische bewustzijnen en de menigten entiteiten die de stofkant van de natuur vormen, zijn kosmische monaden. Het enige essentiële verschil tussen hen is dat die monaden die nu het niveau van architect hebben bereikt, veel verder zijn geëvolueerd dan die andere monaden die nu nog slechts entiteiten zijn die tot de substantiekant van het bestaan behoren, variërend van de hoogste bouwers tot de levensatomen, elementalen en zelfs de gewone atomen.
Het hele universum is dus opgebouwd en gevormd en bestaat in feite uit menigten van ontelbare monaden, en elke monade is een bewustzijnspunt. Laten we de twee triaden die HPB in De geheime leer (1:373ev en 1:675ev) bespreekt eens naast elkaar zetten:
|
We zien dat elk lid van beide triaden overeenkomt met en betrokken is bij zijn equivalent in de andere triade. Ter illustratie: de goden vinden hun werkingssfeer in wat de Grieken chaos noemden, en met goden werden dan niet zozeer wezens als wel goddelijke jivanmukta’s bedoeld, bewustzijnen zo vrij en met een zo grote reikwijdte dat ze in abstracte zin ruimtelijk zijn; de Ruimte, de bevatter, die die wezens geboren doet worden die levende, bewuste belichamingen van hogere krachten zijn. Het woord chaos werd gekozen omdat het doet denken aan bewuste intelligentie onder hogere leiding. De monaden vinden op overeenkomstige wijze hun woonplaats in die andere gebieden van de ruimte en van bewustzijn die vallen onder het ene woord theos; terwijl de atomen hun terrein vinden in de kosmos of de structuur van het gemanifesteerde heelal.
Laten we elke triade afzonderlijk bekijken: de goden werken door de monaden, en de monaden die de goden in zich dragen, werken door de atomen. Op overeenkomstige wijze kunnen we zeggen dat de esoterische chaos in en door het goddelijke bouwwerk van het gemanifesteerde heelal werkt dat theos wordt genoemd, en dat op zijn beurt, de afgronden van de chaos in zich meedragend, het gemanifesteerde heelal of de kosmos voortbrengt. Zo werkt aan de stofkant van de natuur, chaos (die mulaprakriti of pradhana is) in en door de hiërarchieën van de bouwers die gezamenlijk theos vormen. Deze twee werken samen om de uitgestrekte kosmos voort te brengen, die vol is met evoluerend leven en in werkelijkheid bestaat uit ontelbare monaden in hun huidige toestand van lage evolutionaire ontwikkeling.
Als we nu proberen deze twee triaden in gedachten te verenigen en dit verweven beeld op overeenkomstige wijze gebruiken voor de menselijke constitutie, dan zien we dat het hoogste deel, de goddelijke monade, onze innerlijke god is, die zich manifesteert in en door zijn sluier van bewustzijn, de mystieke chaos of pradhana van de menselijke constitutie. Op dezelfde wijze drukt onze innerlijke god zich uit in en door de monadische vonken die van hem uitstralen, en deze vonken of stralen zijn onze verschillende monaden die alle door hun eigen spirituele bekleedsel werken en zo de samengestelde theos van onze constitutie vormen. Zo werken ook onze levensatomen op al de verschillende gebieden in en door hun respectieve sluiers, de lagere en minder geëvolueerde atomen die de kosmos van de menselijke constitutie vormen.
De innerlijke god werkt dus door de monaden, die op hun beurt door de levensatomen werken, waardoor er als het ware een verticale stroom van bewustzijn in de mens wordt gevormd; tegelijk werkt elk van deze drie aspecten door zijn eigen bekleedsel en vormt de horizontale evolutielijn van de menselijke constitutie. De verticale stroom van bewustzijn kruist dus de horizontale en lagere stroom van bewustzijn en brengt zo het mystieke kruis voort, waarover Plato in bedekte termen spreekt. Dat is de symbolische betekenis van het kruis in de christelijke theologie: de christos of het spirituele ego van de mens, ‘gekruisigd’ in de gebieden van de stof van de menselijke constitutie.
Op analoge wijze heeft elk heelal zijn innerlijke god of hoogste hiërarch, die werkt door zijn ontelbare monadische vonken die van hem uitstralen; deze werken op hun beurt door hun eigen stralen of vonken, de levensatomen. Hier vinden we de verticale stroom van bewustzijn op kosmische schaal. De horizontale evolutielijn vinden we in de innerlijke god van ons heelal die door zijn pradhana of prakritische essentie werkt; terwijl zijn stralen of monaden door de bouwers van het heelal werken op al zijn verschillende gebieden; en deze kosmische monaden werken weer door de elementalen of kosmische levensatomen die hun secundaire of horizontale evolutielijn vinden in het ontzagwekkende aantal lagere atomaire wezens die tezamen de kosmos voortbrengen.
De mens is een microkosmos van de macrokosmos, en omdat hij een op zichzelf bestaand en onlosmakelijk deel is van het heelal, bezitten we een onfeilbare sleutel waarmee we de meest diepzinnige mysteries van ruimte en tijd kunnen ontsluieren. Deze regel kan natuurlijk ook in omgekeerde richting worden toegepast: wanneer we eenmaal de aard en de kenmerken en structuur van het heelal begrijpen, bezitten we daarmee de kosmische sleutel waarmee we alle geheimen in de mens kunnen onthullen.
Onze innerlijke god is de architect voor de bouw van de menselijke voertuigen door middel waarvan hij zich manifesteert. Zoals ons intellect een idee ontwikkelt, een plan maakt, een beeld vormt en dan de wil gebruikt om het te belichamen in bepaalde stoffelijke scheppingen, bijvoorbeeld een gebouw, zo doordringen en stimuleren de levens- en wilskracht en de spirituele en verstandelijke energieën van de drie hogere klassen, de vier lagere klassen en zetten ze zo aan het werk. Deze laatste beginnen hun werkzaamheden automatisch, instinctief, volgens het algemene kosmische plan. Hoe komt het bijvoorbeeld dat de mier en de bij elk hun eigen plan volgen en zo prachtig bouwen? Wat zijn deze wonderlijke instincten in de lagere schepselen? Ze vinden ongetwijfeld hun oorsprong in het innerlijk van het schepsel; maar wat is die verbazingwekkende intelligentie die het instinct schijnt te leiden? Het is het dominerende denken van de spirituele ontwerper, gesteld tegenover de activiteit van de bouwer.
Laten we deze twee fundamentele hiërarchieën van architecten en bouwers eens in verband brengen met de zeven klassen van monaden (met weglating voorlopig van de hoogste vijf klassen) die de mens vormen, hem opbouwen en hem tot een volledig mens maken. Deze zeven bestaan uit twee soorten monaden: de lagere vier zijn de bouwers, de metselaars, de werkers; de drie hogere klassen zijn de architecten en plannenmakers, de ontwikkelaars van het idee dat de bouwers volgen. Deze twee soorten monaden, zoals ze in de mens werken, vormen de twee voornaamste delen van zijn constitutie: de drie hoogste van de zeven geven hem zijn spirituele en verstandelijke beginselen; terwijl zijn psychische, vitale, astrale en fysieke delen afkomstig zijn van de vier lichamelijke klassen van pitri’s, de feitelijke voortbrengers van deze lagere beginselen.
De drie hogere zijn de spirituele en verstandelijke klassen, de goddelijke architecten, de ontwikkelaars van ideeën; terwijl de vier lagere klassen, onder de algemene benaming van maanpitri’s of vaderen, degenen zijn die in de meer stoffelijke rijken van het bestaan werken en automatisch de levensplannen volgen die de spirituele klassen in levensgolven op hen afdrukken.
Bij de geboorte van een planeetketen worden de verschillende bollen daarvan gebouwd door deze wereldbouwers, die hun spirituele en verstandelijke ontwikkeling in het vorige keten-manvantara hebben bereikt. Vanuit een ander gezichtspunt bestaan deze wereldbouwers uit twee algemene klassen: ten eerste de innerlijke goden, gezien als een groep van tien klassen van monaden die werken aan de bouw van een planeetketen; ten tweede de spirituele invloeden die van de andere planeten en de zon naar deze planeetketen in aanbouw komen.
Ik herhaal: hoger dan de wereldbouwers staan wat de Ouden de architecten noemden, zij die de komende dingen ontwerpen; en die bij dit ontwerpen gedachten gebruiken, namelijk de spirituele elementale energieën, de werkers. En deze gedachten zijn de hiërarchieën van lagere godheden, zoals halfgoden, mensen, dieren, de plantenwereld, de mineralenwereld, enz.
Bij het bouwen van een planeetketen, bijvoorbeeld, vormen de dhyani-chohans vanuit zichzelf het werkterrein, als een product van hun eigen wezen; vrijwel zoals een mens in zijn fysieke lichaam woont, dat grotendeels het product of uitvloeisel is van de energieën en substanties in hem. Het is het innerlijke astrale wezen van de menselijke constitutie dat het fysieke lichaam vult, en dit astrale wezen vloeit uiteindelijk voort uit het spirituele lichaam van de dhyani-chohan, en bestaat uit stromen van levensatomen. De substanties en energieën stromen van binnenuit en bouwen de werelden op.
Er zijn vele klassen van deze wereldbouwers. Er zijn vele klassen van wereldarchitecten. En boven de architecten staan weer andere, nog hoger ontwikkelde entiteiten, die nog vollediger uitdrukking geven aan de onuitputtelijke energieën, krachten en vermogens van de innerlijke god.
Ruimte is onbegrensd. Duur heeft begin noch einde. Tijd is slechts een fantasie van de menselijke verbeelding, geprojecteerd tegen de achtergrond van de eeuwige duur. En in de eindeloze tijd en door heel de eindeloze Ruimte – innerlijk en uiterlijk – trekt de enorme karavaan van werelden en goden, halfgoden, mensen, dieren, enz., voorbij. Altijd is er beweging, met af en toe onderbrekingen, wanneer delen van de karavaan zich terugtrekken voor een rustperiode, en als die rustperiode voorbij is nemen ze hun plaats in de karavaan weer in, maar dan achteraan.
Tot besluit: de spirituele kant van de natuur bestaat uit de hiërarchieën van licht en mededogen, en deze hiërarchieën zijn monaden die door evolutionaire ontwikkeling steeds vollediger uitdrukking geven aan sluimerende krachten, vermogens en eigenschappen, zodat ze de huidige zelfbewuste architecten of ware goden van het heelal zijn geworden; terwijl de ontelbare menigten die de stofkant, de voertuigkant, of de klasse van de bouwers vormen, monaden zijn die minder ontwaakt zijn dan de algemene klasse van goden of architecten. Daarmee vergeleken zouden de monaden die de stofkant van het heelal vormen, ‘slapen’ – hoewel dit woord natuurlijk bewustzijnstoestanden omvat van de hoogste van de bouwers, die bijna architecten zijn, via alle tussenliggende graden tot die van de levensatomen en atomen van het heelal die in een toestand van betrekkelijk volledige spirituele sluimer verkeren.
Dit is een voorbeeld van de Gouden Keten van Hermes die zich vanaf de meest verheven architect van het heelal, de kosmische hiërarch, als een levende vlam omlaag beweegt door alle lagere entiteiten, en zich uitstrekt tot het laagste niveau van een hiërarchisch stelsel. Eén kosmisch plan, één kosmisch leven, één kosmische leiding, één kosmische wet.