Cyclische tijdsperioden
Sommige studenten hebben na het lezen van De geheime leer jarenlang geprobeerd de numerieke sleutels die daarin worden gegeven toe te passen, om zo de juiste lengte van de verschillende soorten dagen en nachten van Brahma vast te stellen. Er schuilt misschien weinig kwaad in zulke avonturen, maar men kan wel enorm veel kostbare tijd verspillen aan dit soort getheoretiseer.
Als aan een knappe wiskundige de definitieve sleutels werden gegeven, zou hij de juiste tijdsperioden dicht kunnen benaderen, en ze kunnen toepassen om vast te stellen wanneer zich een karmische gebeurtenis zou kunnen voordoen. Maar gezien de zeer onvolmaakte morele ontwikkeling van de mensheid zou zulke kennis heel gevaarlijk zijn. Stel dat het voor een mens mogelijk zou zijn precies te berekenen wat er de volgende week of maand of het volgende jaar met hem zal gebeuren. De kans is groot dat hij onmiddellijk nieuw en slecht karma voor zichzelf begint te maken in een poging de uitwerking van nemesis te voorkomen, waardoor hij zich verwikkelt in een nieuw karmisch web dat niet alleen heel gevaarlijk is voor zijn morele stabiliteit maar zelfs voor zijn verstandelijk evenwicht. Het is een zegen dat deze tak van de esoterische filosofie door de eeuwen heen zorgvuldig in mysteriën is gehuld.
Niettemin is het goed te beseffen dat de hele natuur, zoals Pythagoras zeer wijs leerde, op relaties tussen getallen is gebaseerd, die harmonisch in vaste mathematische verhoudingen tot elkaar staan. Dat is de reden dat er nooit is geprobeerd de algemene leer te versluieren; en in sommige gevallen zijn zelfs de juiste tijdsperioden bekendgemaakt. In De geheime leer (2:73-5) vinden we bijvoorbeeld dat de eeuw van Brahma, die mahakalpa wordt genoemd, wordt gesteld op 311.040.000.000.000 jaar; en een dag van Brahma op 4.320.000.000, met een even lange nacht, zodat een totale dag- en nachtperiode 8.640.000.000 jaar duurt. Verder is het totaal van de vier gebruikelijke yuga’s, die samen een mahayuga vormen, 4.320.000 jaar, en de volledige periode van een manvantara is 308.448.000 jaar.
De moeilijkheid bij het bestuderen van de reeks getallen die HPB geeft, is erachter te komen op welk manvantara of op welke dag (of welke pralaya of nacht) precies wordt gedoeld. Er zijn manvantara’s van het hele zonnestelsel en ook van de planeetketen; en er zijn nog kleinere manvantara’s waarvan elk de heerschappij van één enkele Manu vertegenwoordigt. Vaak worden er woorden gebruikt die verschillend kunnen worden toegepast. De term ‘zonnestelsel’, bijvoorbeeld, kan betrekking hebben op onze eigen planeetketen en zijn evolutie. Zeven ketenronden van onze aardketen zouden dus één zonnemanvantara voor onze aardketen kunnen worden genoemd, maar de zon blijft even levend als altijd. Wanneer er zeven volledige belichamingen van onze planeetketen hebben plaatsgevonden, is dat een zonnemanvantara voor onze keten; want wanneer er weer een nieuw manvantara voor onze keten begint, zal er een nieuwe zon op die keten schijnen; of we zullen, vanuit het standpunt van onze aardbol, die bepaalde zon van het aangrenzende hogere kosmische gebied van de zonneketen zien waarop onze bol D zich dan begint te manifesteren.
Een ketenronde is één rondgang van de levensgolven of families van monaden vanaf de hoogste bol door alle bollen. (Wanneer een ketenronde door een van de bollen gaat, noemen we dat een bolronde.) Wanneer zeven van zulke ketenronden zijn voltooid, is dat een dag van Brahma of een planeetketen-manvantara. Zeven van deze dagen van Brahma vormen een zonnemanvantara voor deze keten omdat, als we onze aardbol als voorbeeld nemen, aan het einde van zeven van zulke planetaire dagen de zeven subgebieden van het kosmische gebied waarop onze bol zich bevindt zullen zijn doorlopen en alle ervaringen daarin zullen zijn opgedaan. Om zijn nieuwe zonnemanvantara aan te vangen, zal de hele keten binnen ons zonne-Brahmanda zijn evolutie op hogere gebieden beginnen. En daarom zal er een nieuwe zon verschijnen.
Voor wie in getallenrelaties is geïnteresseerd: de ‘volledige periode van één manvantara’, door HPB* gesteld op 308.448.000 jaar, verwijst bij dit gebruik van het woord manvantara naar één helft van een ketenronde, wat de gemiddelde tijd is die een levensgolf nodig heeft om van de eerste bol (laten we zeggen bol A) van de keten naar bol D, onze aarde, te gaan. Eenzelfde tijdsperiode is nodig om van halverwege onze bol aarde naar, laten we zeggen, bol G te gaan; één ketenronde duurt dus ongeveer 616.896.000 jaar. Omdat volgens de algemene leer van de ronden hun aantal zeven bedraagt, krijgen we, als we dat laatste totaal met zeven vermenigvuldigen, bijna het getal 4.320.000.000 jaar, wat een volledig ketenmanvantara is, of één dag van Brahma; Brahma is in dit geval de Brahma van de planeetketen. Het verschil tussen deze grove berekening en de volledige periode van 4.320.000.000 is het gevolg van het feit dat de sandhya’s (schemeringen) niet zijn meegerekend.
*De geheime leer, 2:74.
Wanneer een planeetketen zijn ketenmanvantara heeft voltooid, volgt er een rustperiode of nacht van gelijke lengte – 4.320.000.000 jaar. Bovendien bestaat de kosmische mahakalpa – wat hier wil zeggen de kalpa van ons zonnestelsel of zijn volledige manvantara of één jaar van Brahma – uit 360 solaire dagen van Brahma, en dat zijn de planeetketen-dagen, zoals hierboven werd gezegd. Omdat er honderd solaire jaren van Brahma in de volledige periode van een zonne-mahakalpa gaan (het leven van Brahma) moet dit laatste getal met honderd worden vermenigvuldigd en dan komen we op een getal van 311.040.000.000.000.
Er zijn ongeveer 320.000.000 jaar verlopen sinds de eerste geologische afzettingen op onze aarde plaatsvonden aan het begin van deze vierde ronde, en dat is maar iets meer dan de ‘volle periode van één manvantara’, die HPB op 308.448.000 jaar stelde – wat slechts een andere aanduiding is voor het ‘manvantara’ van onze vierde ronde dat werd ingeluid door Vaivasvata, de wortel-manu van deze ronde.*
*Als de lezer de verschillende passages uit De geheime leer over de verscheidene heerschappijen van de Manu’s van onze planeetketen analyseert, in hun toepassing op de tijdsperioden van de zeven ronden, zal hij deze verwijzingen naar getallen beter begrijpen. Zie in het bijzonder GL 2:806-13 en ook GL 2:346-9.
Het feit van de zich herhalende analogieën in de natuur is de belangrijkste sleutel bij het maken van berekeningen die al deze tijdsperioden betreffen. Omdat het kleine in zijn hele opbouw en bestemming weerspiegelt wat de bouw en de bestemming van het grote is, zijn dezelfde algemene wiskundige regels van toepassing op zowel een microkosmos – welke dan ook – als een macrokosmos, zoals een zonnestelsel.
Het is misschien op zijn plaats hier te zeggen dat het esoterische jaar 360 dagen bevat, overeenkomende met de 360° van de zodiak, hetzij van de tekens of van de sterrenbeelden; en in een vroegere periode van het zonnestelsel duurde ons aardse jaar inderdaad 360 dagen. Als gevolg van een aantal kosmische op elkaar inwerkende oorzaken nam sinds die tijd de rotatiesnelheid van de aarde iets toe onder invloed van de fohatische magnetismen van de zodiakale sterrenbeelden, zodat het huidige jaar ruwweg 365¼ dagen bevat. Deze versnelling heeft nu waarschijnlijk haar maximum bereikt, in welk geval de rotatiesnelheid van de aarde langzaam zal afnemen en te zijner tijd het gemiddelde punt van 360 dagen zal passeren, waardoor het jaar dan iets minder dan 360 dagen zal bevatten, mogelijk maar 354. Wanneer dit minimum is bereikt, zal de rotatiesnelheid van de aarde opnieuw enigszins toenemen en na verloop van tijd het gemiddelde punt van 360 dagen passeren tot het weer zijn maximum bereikt. Daarom is gedurende het planeetketen-manvantara de gemiddelde jaarlijkse omloopperiode 360 dagen.
In het occultisme wordt de periode van 360 dagen dan ook beschouwd als het standaardjaar; en vele beschaafde volkeren, zoals de Babyloniërs, Egyptenaren en Hindoes, die alle in de oudheid bekendstonden om hun astronomische kennis, gebruikten bij hun berekeningen de periode van 360 dagen als de lengte van een jaar. Dat blijkt in het geval van de Hindoes uit een passage in het zeer oude astronomische werk, de Surya-Siddhanta10 (I, 12, 13), dat eerst het occulte standaardjaar van 360 noemt en daarna zegt dat het jaar uit ongeveer 365¼ dagen bestaat.
Wetenschappers – wis- en natuurkundigen – schrijven onze huidige verdeling van de cirkel in 360°, en elke graad in 60' toe aan de oude Babyloniërs, hoewel dit gebruik evengoed bekend was in het oude India, in Egypte en elders. Waarom? Eenvoudig door de uitgebreide kennis van de occulte astronomie en astrologie in de archaïsche mysteriescholen, waar het ‘standaard’jaar gewoonlijk werd gebruikt voor geheime berekeningen, terwijl het ook de basis was voor burgerlijke en economische berekeningen.