Theosophical University Press Agency

pagina achteruit Inhoudsopgave pagina vooruit

Wat is stof en wat is kracht?

(Een antwoord)

Door een andere theosoof1

1. Noot vert.: In The Letters of H.P. Blavatsky to A.P. Sinnett, blz. 8, zegt H.P. Blavatsky dat dit antwoord werd geschreven door meester KH.

[‘What is matter and what is force?’, The Theosophist, september 1882, blz. 319-24; CW 4:208-26]

[‘Een antwoord’ werd geschreven naar aanleiding van het artikel ‘Is electricity matter or force?’, geschreven door ‘een theosoof’. In laatstgenoemd artikel wordt Olcott bekritiseerd voor zijn bewering dat elektriciteit stof is, terwijl de wetenschap beweert dat elektriciteit een kracht is. – Vertaler]

‘Als wetenschappelijk vraagstuk’ – dat, als zodanig, strikt binnen de grenzen van de moderne materialistische wetenschap moet worden gehouden – zou alle ‘discussie over dit onderwerp’, hoe ‘wenselijk’ ook, over het geheel genomen, vruchteloos blijken te zijn. Ten eerste, omdat de wetenschap zich beperkt tot alleen de fysieke aspecten van het behoud van energie of de wisselwerking van krachten; en, ten tweede, omdat ik gezien de toon van het artikel van onze criticus betwijfel of hij bereid zou zijn – ondanks de eerlijke erkenning van de wetenschap dat ze niets weet over de uiteindelijke oorzaken van de dingen – de volledige ongeschiktheid van sommige wetenschappelijke termen toe te geven, zoals die door de dvija’s, de ‘tweemaal-geborenen’, van de Royal Society werden goedgekeurd en door hun gemakkelijk overtuigde bewonderaars gehoorzaam werden aanvaard. In onze eeuw van vrijheid van denken en goedkope paradoxen heerst de partijgeest oppermachtig, en de wetenschap is zo mogelijk zelfs onverdraagzamer geworden dan de theologie. Het enige standpunt dat een onderzoeker van de esoterische filosofie in een discussie over de geschiktheid van bepaalde moderne wetenschappelijke termen zonder bezwaar kan innemen tegenover iemand die (duidelijk) een voorstander is van de exacte wetenschap, is om laatstgenoemde met zijn eigen wapens te bestrijden, maar zonder een centimeter van zijn eigen positie op te geven. En dit is precies wat ik nu van plan ben.

Op het eerste gezicht bevat het artikel ‘Is electricity matter or force?’ niet veel waarop geantwoord moet worden. Een bescheiden vraagteken tussen haakjes, geplaatst achter het woord ‘waterstof’, in een opsomming van de bestanddelen van de ‘lucht die we inademen’; en de vraag die in de titel wordt gesteld, en die schijnbaar door een reeks citaten van wetenschappelijke autoriteiten die elektriciteit graag als ‘een kracht’ beschouwen, al is beslist, zijn het enige wat we erin vinden. Maar dat is alleen op het ‘eerste gezicht’. Men hoeft het artikel van onze vraagsteller niet erg grondig te bestuderen om in te zien dat het een vraag oproept die voor theosofen van veel groter belang is dan op het eerste gezicht lijkt. Deze is niet anders dan de volgende: ‘Weet de voorzitter van de Society, die onder zijn aanhangers enkele grote wetenschappelijke denkers van Europa en Amerika telt, niet veel meer dan een domkop die zelfs zijn schoolboeken niet heeft bestudeerd, of de inhoud ervan is vergeten?’ Deze stilzwijgende conclusie is heel ernstig en vraagt om zorgvuldige aandacht.

Nu valt nauwelijks te verwachten dat een verstandig mens die de voorzitter persoonlijk kent, zijn tijd zou verspillen met te bewijzen dat kol. Olcott niet onbekend kan zijn met dat wat elke schooljongen geleerd wordt en weet; namelijk dat de lucht, het gasvormige fluïdum waarin we leven en dat we ademen, voornamelijk uit twee gassen bestaat: een mengsel van zuurstof en stikstof. Noch heeft iemand een prof. Tyndall nodig om hem van dit feit te overtuigen. Terwijl de spot die in het vraagteken besloten ligt te verwachten zou zijn geweest als het artikel door een vijand was geschreven, is het begrijpelijk dat ze een theosoof schokt als hij ontdekt dat ze afkomstig is van een broeder-lid. Geen lid kan van het feit onkundig zijn dat ‘de voorzitter-stichter van de Theosophical Society’ nooit heeft geprobeerd om lezingen te houden over een specifiek onderwerp dat tot de natuurwetenschap behoort, wat het terrein van natuur- en scheikundigen is; evenmin heeft ‘de geleerde voorzitter’ beloofd nooit af te wijken van de orthodoxe terminologie van de leden van de Royal Society. Als verkondiger en verdediger van de occulte wetenschappen is hij vrij om gebruik te maken van het specifieke jargon van de oude filosofen. Het is eenvoudig absurd om te moeten wijzen op dat wat vanzelfsprekend is: namelijk dat de ‘bestanddelen van de lucht die we inademen’, die de spreker opsomde niet de gewone lucht betreffen – want in dat geval zou hij waarschijnlijk gezegd hebben: ‘scheikundige bestanddelen’, of zijn ‘samenstellende elementen’ – maar de hele atmosfeer, een van de vijf oorspronkelijke elementen van de occulte filosofie, samengesteld uit vele verschillende gassen.

Om beter te kunnen aantonen dat we het recht hebben om een houding van verzet aan te nemen tegen bepaalde willekeurige veronderstellingen van de moderne wetenschap, en aan onze eigen inzichten vast te houden, moet men mij toestaan een korte uiteenzetting te geven en onze criticus aan enkele onweerlegbare feiten te herinneren. Het feit alleen dat de moderne wetenschap de atmosfeer in een hele menigte elementen heeft verdeeld en onderverdeeld, en deze voor haar eigen gemak zo heeft genoemd, is geen dwingende reden waarom de occultisten die terminologie zouden moeten aanvaarden. De wetenschap is er tot nu toe niet in geslaagd zelfs ‘maar één van de vele enkelvoudige stoffen te ontleden die ze ten onrechte ‘elementaire substanties’ noemt, en die ze, omdat ze daarin niet is geslaagd, waarschijnlijk ‘elementair’ noemt. En of ze in de toekomst daarin nu wel of niet zal slagen, en dus haar fout zal erkennen, wij occultisten beweren intussen dat de zogenaamde ‘oorspronkelijke’ atomen beter onder een andere naam kunnen worden gespecificeerd. Met alle respect die we verschuldigd zijn aan de wetenschappers – de termen ‘element’ en ‘elementair’, toegepast op de uiteindelijke atomen en moleculen van de stof waarvan ze niets weten, lijken niet in het minst te rechtvaardigen. De Royal Society zou evengoed kunnen overeenkomen elke ster een ‘kosmos’ te noemen in de veronderstelling dat elke ster een wereld is zoals onze planeet, en dan de Ouden van onwetendheid te beschuldigen omdat ze slechts één kosmos kenden – het grenzeloze oneindige heelal!

Tot nu toe erkent de wetenschap echter dat de woorden ‘element’ en ‘elementair’ – tenzij ze worden toegepast op oorspronkelijke beginselen, of op zichzelf bestaande essenties waaruit het heelal zich heeft ontwikkeld – ongelukkige termen zijn; en merkt vervolgens op dat de ‘experimentele wetenschap zich alleen bezighoudt met gerechtvaardigde conclusies op grond van waargenomen feiten, en niets te maken heeft met elke andere essentie dan die welke ze kan zien, ruiken of voelen.’ Prof. J.P. Cooke zegt ons dat de ‘wetenschap alle andere aan de metafysici overlaat’. Deze krachtige taal die aantoont dat de wetenschappers weigeren iets op goed geloof aan te nemen, laat dezelfde schrijver direct volgen door een heel merkwaardige erkenning. ‘Onze theorie kan, ik geef het toe, volkomen fout zijn’ zegt hij, ‘en het is mogelijk dat zulke dingen als moleculen niet bestaan (!) . . . De nieuwe scheikunde neemt als basishypothese aan dat de grootheden die we moleculen noemen werkelijkheden zijn; maar dit is slechts een hypothese.’1 We krijgen hierdoor het vermoeden dat de exacte wetenschap van de scheikunde evengoed als de transcendente metafysica iets op blind geloof moet aannemen. Als de hypothese wordt aangenomen dan maken haar conclusies haar tot een exacte wetenschap; als ze wordt ontkend dan valt de ‘exacte wetenschap’ uiteen! In dit opzicht staat de natuurwetenschap dus niet hoger dan de psychologie, en de occultisten hoeven niet erg bang te zijn voor de dreigementen van hun heel exacte rivalen.

1. Cooke, The New Chemistry, 1876, blz. 75. Cursivering is van HPB.

Beide staan op zijn minst op één lijn. De scheikundige kan, hoewel hij zijn onderverdeling van de moleculen verder doorvoert dan de natuurkundige, evenmin als deze met afzonderlijke moleculen experimenteren. Men kan beiden zelfs eraan herinneren dat niemand van hen ooit een afzonderlijke molecule heeft gezien. En terwijl ze zich erop beroemen dat ze niets op geloof aannemen, geven ze toe dat ze de onderverdeling van een molecule niet met het oog kunnen volgen, maar ‘haar met het verstand kunnen onderscheiden’.1 Wat doen ze dan méér dan de occultisten, de alchemisten, de adepten? Terwijl zij met het ‘verstand’ onderscheiden, beweert de adept dat hij gemakkelijk de deelbaarheid tot in het oneindige kan onderscheiden van datgene wat zijn rivaal van de exacte methoden een ‘elementair lichaam’ noemt, en hij volgt haar met zowel zijn spirituele als zijn fysieke verstand.

1. Op.cit., blz. 89.

Met het oog op al het voorafgaande beweer ik dat de voorzitter van de Theosophical Society volledig het recht heeft de taal van de occultisten te prefereren boven die van de moderne wetenschap. Maar zelfs als we moesten erkennen dat de ‘bestanddelen’ in kwestie eenvoudig tot de lucht behoren die we inademen, zoals die door die wetenschap worden gespecificeerd, kan ik nog niet begrijpen waarom de spreker ‘waterstof’ en de andere gassen niet had moeten noemen. Hoewel de lucht strikt genomen uit twee gassen bestaat, is er daarnaast toch altijd een zeker percentage koolzuur en waterdamp aanwezig. En hoe zou, als laatstgenoemde aanwezig is, ‘waterstof’ buitengesloten kunnen worden? Wil onze geleerde broeder beweren dat we nooit iets anders dan zuurstof en stikstof inademen? De vriendelijke verzekering van de wetenschap dat de aanwezigheid van andere gassen dan zuurstof en stikstof in de atmosfeer als toevallige verontreinigingen moeten worden beschouwd, en dat de verhouding tussen de twee elementen van de lucht haast geen verschillen vertoont, of deze nu wordt genomen uit dichtbevolkte steden of uit overvolle ziekenhuizen, is een van die wetenschappelijke ficties die nauwelijks door de feiten wordt gesteund. In elke besloten ruimte, op elke plaats die aan vervuilende uitwasemingen is blootgesteld, in overbevolkte voorsteden en ziekenhuizen – zoals onze criticus zou moeten weten – vermindert het aandeel van zuurstof om plaats te maken voor stinkende gassen.1

1. In Parijs, het centrum van de beschaving . . . bleek de lucht uit een van zijn voorsteden enkele jaren geleden bij analyse slechts 13,79% zuurstof te bevatten in plaats van de gebruikelijke 23%; ze bevatte 81,24% stikstof, 2,01% koolzuur en 2,99% waterstofsulfide.

Maar we moeten nu overgaan tot de belangrijkere vraag, en zien in hoeverre de wetenschap gerechtigd is om elektriciteit als een kracht te beschouwen, en kol. Olcott, samen met alle andere oosterse occultisten, om te beweren dat ze ‘nog altijd stof’ is. Voor we de discussie openen moet men mij de opmerking toestaan dat omdat ‘een theosoof’ wetenschappelijk nauwkeurig wil zijn, hij moet bedenken dat elektriciteit volgens de wetenschap geen kracht is, maar slechts een van de manifestaties daarvan: een vorm van activiteit of beweging. Haar lijst van de verschillende soorten energie die in de natuur voorkomen, is lang; en ze gebruikt veel verschillende namen om ze te onderscheiden. Bij dat alles waarschuwt een van haar meest vooraanstaande adepten, prof. Balfour Stewart1 – een van de autoriteiten die hij tegen onze voorzitter citeert – zijn lezers dat hun opsomming helemaal niet absoluut of volledig is, ‘omdat ze niet zozeer de tegenwoordige staat van onze kennis vertegenwoordigt, maar ons gebrek aan kennis, of beter gezegd de grote onwetendheid over de uiteindelijke samenstelling van de stof’. Die onwetendheid is zo groot dat de wetenschapper bij de behandeling van warmte – een vorm van beweging die veel minder mysterieus is en beter wordt begrepen dan elektriciteit – erkent dat ‘als warmte niet een soort beweging is, ze noodzakelijkerwijs een soort stof moet zijn’, en voegt eraan toe dat de wetenschappers ‘de voorkeur eraan hebben gegeven warmte als een soort beweging te beschouwen boven het alternatief van een veronderstelde schepping van een bijzondere soort stof’.

1. The Conservation of Energy, 1874, hfst. 3, ‘The forces and energies of nature’, blz. 78.

En als dit zo is, wat garandeert ons dan dat de wetenschap niet op een dag haar fout zal ontdekken en in overeenstemming met de occultisten zal inzien en beweren dat elektriciteit ‘een vorm is van een bijzondere soort stof’?

Vóór de al te dogmatische bewonderaars van de moderne wetenschap de occultisten dus de les lezen omdat ze elektriciteit in een van haar aspecten beschouwen als stof – en beweren dat deze haar basisbeginsel is – zouden ze eerst moeten aantonen dat de wetenschap zich vergist als de erkende hogepriesters ervan haar onwetendheid erkennen over wat nu precies kracht en wat stof is. Dezelfde professor in de natuurwetenschap, Balfour Stewart, lld, frs, zegt bijvoorbeeld in zijn lezingen over ‘het behoud van energie’ het volgende:

We weten niets, of bijna niets, over de uiteindelijke samenstelling en eigenschappen van hetzij de organische of de anorganische stof, [en] . . . in feite is het slechts een gemakkelijke classificatie, en meer niet.1

1. Op.cit., blz. 2, 78.

Bovendien erkennen alle wetenschappers dat, hoewel ze een bepaalde kennis van de algemene wetten bezitten, ze nog ‘geen kennis hebben over afzonderlijke dingen op de gebieden van de natuurwetenschap’. Ze vermoeden bijvoorbeeld ‘dat veel ziekten veroorzaakt worden door organische kiemen’, maar ze moeten bekennen dat ze ‘over deze kiemen niets weten’. En in het hoofdstuk ‘Wat is energie?’ verbijstert dezelfde grote wetenschapper de leek die maar al te goed van vertrouwen is, met de volgende erkenning:

Als onze kennis van de aard en de gewoonten van organische moleculen al klein is, dan is onze kennis van de kleinste moleculen van de anorganische stof zo mogelijk nog geringer. . . . Het blijkt dus dat we weinig of niets weten over de vorm of de afmetingen van de moleculen, of over de krachten waardoor ze worden voortgedreven . . . de allergrootste lichamen in het heelal delen met de allerkleinste de eigenschap dat ze aan het onderzoek van de menselijke zintuigen ontsnappen.1

1. Op.cit., blz. 5-7.

Van de fysieke ‘menselijke zintuigen’ moet hij bedoelen, omdat hij weinig, of niets, van enig ander zintuig weet. Maar laten we aandacht schenken aan nog enkele erkenningen: deze keer van prof. Le Conte in zijn artikel over ‘Correlation of vital with chemical and physical forces’:

Omdat men het verschil tussen kracht en energie in de hogere vormen van kracht en vooral op het gebied van het leven heel gebrekkig of helemaal niet heeft gedefinieerd . . . kan onze taal niet nauwkeuriger worden vóór onze denkbeelden op dit gebied veel helderder zijn dan nu het geval is.1

1. Balfour Stewart, Op.cit., appendix, blz. 172-3vn.

Zelfs over de bekende vloeistof – water – verkeert de wetenschap in het onzekere of zuurstof en waterstof als zodanig in water bestaan, of dat ze door een of andere onbekende en onbegrepen transformatie van zijn substanties ontstaan.

‘Het is een onderwerp’, zegt J.P. Cooke, professor in de scheikunde, ‘waarover we kunnen speculeren, maar waarover we geen kennis bezitten. Tussen de eigenschappen van water en die van de twee gassen bestaat ook niet de geringste overeenkomst.’ Het enige wat ze weten is dat water door een elektrische stroom kan worden ontleed, maar waarom het op die manier wordt ontleed en die gassen zich weer tot water kunnen verbinden, of wat de aard is van wat ze elektriciteit noemen, enz., weten ze niet. Waterstof was bovendien tot voor kort een van de zeer weinige substanties die alleen in gasvormige toestand bekend zijn. Het is de lichtste vorm van stof die we kennen.1 Sinds de tijd dat chloor door Davy en koolzuur door Thilorier onder een druk van 50 atmosfeer vloeibaar werden gemaakt, hebben vijf gassen – waterstof, zuurstof, stikstof, koolzuurgas, en ten slotte stikstofdioxide – zich 60 jaar lang tegen elke manipulatie verzet. Theoretisch konden ze vloeibaar worden gemaakt, maar er konden geen middelen worden gevonden waardoor dit praktisch kon worden gerealiseerd, hoewel Berthelot ze aan een druk van 800 atmosfeer had blootgesteld. Waar echter Faraday en Dumas, Regnault en Berthelot faalden, behaalde enkele jaren geleden een relatief onbekend wetenschappelijk onderzoeker, Cailletet, een volledig succes. Op 16 december 1878 maakte hij zuurstof vloeibaar in het laboratorium van de École Normale, en op de 30ste van dezelfde maand slaagde hij erin zelfs het weerbarstige waterstof vloeibaar te maken. Raoul Pictet, uit Genève, ging nog verder. Zuurstof en waterstof werden niet alleen vloeibaar gemaakt, maar zelfs vast, zoals het experiment aantoonde; op de straal die uit de buizen met de twee gassen tevoorschijn kwam, werd elektrisch licht geworpen, en daarin werden onbetwistbare tekenen van polarisatie gevonden, wat erop wijst dat er vaste deeltjes in het gas zweven.2

1. Een kubieke meter lucht van 25 °C weegt ongeveer 1,2 kg, terwijl een kubieke meter waterstof slechts 0,1 kg weegt.
2. Artikel van Henry de Parville, een van de beste Franse populair-wetenschappelijke schrijvers. – Journal des Débats.

Er is in de natuur geen atoom of het bevat latente of potentiële elektriciteit die zich onder bekende omstandigheden manifesteert. De wetenschap weet dat de stof iets wat ze kracht noemt, voortbrengt, waarbij laatstgenoemde zich in verschillende vormen van energie manifesteert – zoals warmte, licht, elektriciteit, magnetisme, zwaartekracht, enz. – toch is diezelfde wetenschap tot op heden niet in staat geweest, zoals we uit haar eigen hierboven gegeven erkenningen weten, met enige zekerheid te bepalen, waar de stof eindigt en kracht (of geest zoals sommigen haar noemen) begint. De wetenschap, die de metafysica verwerpt en haar, zoals prof. Tyndall zegt, naar het terrein van poëzie en fictie verwijst, laat even vaak als een metafysicus haar fantasie de vrije loop, en laat toe dat louter hypothesen een wedstrijd houden op het veld van onbewezen speculaties. Dit alles doet ze, zoals in het geval van de moleculaire theorie, zonder een betere reden aan te voeren dan de paradoxale noodzaak voor de filosofie van elke wetenschap om denkbeeldige grondbeginselen willekeurig te selecteren en aan te nemen. Het enige aangevoerde bewijs voor het feitelijke bestaan van die grondbeginselen is een zekere overeenstemming tussen deze en waargenomen feiten. Wanneer wetenschappers dus denken dat ze een zandkorrel tot in zijn laatste molecule opsplitsen, die ze siliciumoxide noemen, hebben ze niet een werkelijk maar slechts een denkbeeldig en puur hypothetisch recht om te veronderstellen dat, als ze de splitsing voortzetten (wat ze natuurlijk niet kunnen), de molecule die zich in zijn scheikundige bestanddelen (silicium en zuurstof) opsplitst, uiteindelijk iets zou opleveren wat als twee elementaire lichamen moet worden beschouwd – omdat de erkende autoriteiten die opvatting hebben!

Noch een atoom silicium noch een atoom zuurstof kan verder worden onderverdeeld in iets anders – zeggen ze. Maar de enige reden die we voor zo’n vreemde overtuiging kunnen vinden is, dat ze het experiment hebben uitgeprobeerd en – daarin niet zijn geslaagd. Maar hoe kunnen ze zeggen dat een nieuwe ontdekking, een uitvinding van nieuwe, verder geperfectioneerde apparaten en instrumenten, niet op een dag hun ongelijk kan aantonen? Hoe kunnen ze weten of deze lichaampjes, die nu ‘elementaire atomen’ worden genoemd, niet op hun beurt samengestelde lichamen of moleculen zijn, die, als ze met nog grotere nauwkeurigheid worden ontleed, de werkelijke, oorspronkelijke, elementaire bolletjes blijken te bevatten, de grove omhulsels van de nog fijnere atoomvonk – de levensvonk, de oorsprong van elektriciteit – die nog steeds stof is! Terecht heeft Henry Khunrath, de grootste van de middeleeuwse alchemisten en rozenkruisers, verklaard dat de geest in de mens – en in elk atoom – als een schitterende vlam is gehuld in een min of meer doorschijnend bolletje – dat hij de ziel noemt. En omdat de wetenschappers erkend hebben dat ze niets weten van (a) de oorsprong van stof of kracht; (b) noch van elektriciteit of leven, en (c) dat hun kennis van de uiteindelijke moleculen van de anorganische stof nul is; waarom, vraag ik, wordt van een onderzoeker van het occultisme, waarvan de grote meesters misschien essenties kennen die de professoren van de moderne materialistische school niet kunnen ‘zien, ruiken of proeven’ – waarom wordt van hem verwacht dat hij hun definities van wat stof en kracht zijn, aanvaardt als het laatste woord van de onfeilbare wetenschap?

‘De wetenschappers’, zegt onze criticus ons, ‘gebruiken licht, warmte, magnetisme, elektriciteit en geluid als onderzoeksmiddelen’; en tegelijkertijd verkondigt hij de nu ketterse stelling ‘dat deze verschillende manifestaties van kracht onweegbaar zijn’. Ik moet aanvoeren dat als hij over onweegbare middelen spreekt, hij tegen de decreten van zijn eigen grote meesters zondigt. Laat hij de boeken over de onlangs gereorganiseerde scheikunde die gebaseerd is op de ‘Wet van Avogadro’ bestuderen, en dan zal hij tot de ontdekking komen dat de uitdrukking onweegbare middelen nu als een wetenschappelijke absurditeit wordt beschouwd. De meest recente conclusies waartoe de moderne scheikunde is gekomen, hebben haar blijkbaar ertoe gebracht het woord onweegbaar te verwerpen, en af te rekenen met die leerboeken van de pre-moderne wetenschap die de verschijnselen van warmte en elektriciteit toeschrijven aan ijle vormen van stof. Ze beweren dat aan een lichaam niets kan worden onttrokken of toegevoegd zonder het gewicht ervan te veranderen. Dit werd gezegd en geschreven in 1876 door een van de grootste scheikundigen van Amerika. Zijn ze door dit alles iets wijzer geworden? Zijn ze in staat geweest de oude en taboe verklaarde flogistontheorie van Stahl, Priestly, Scheele en anderen door een meer wetenschappelijke te vervangen? Of zijn ze er, door tot hun eigen tevredenheid te bewijzen dat het hoogst onwetenschappelijk is om de verschijnselen van warmte en elektriciteit aan ijle vormen van stof toe te schrijven, tegelijkertijd ook in geslaagd om aan te tonen wat kracht, stof, energie, vuur, elektriciteit en leven werkelijk zijn? Het flogiston van Stahl – een verbrandingstheorie die door Aristoteles en de Griekse filosofen werd onderwezen – zoals die werd uitgewerkt door Scheele, de arme Zweedse apotheker, in het geheim een student van het occultisme, die, zoals prof. Cooke over hem zegt, ‘in een jaar meer aan onze scheikundige kennis toevoegde dan Lavoisier in zijn hele leven’ – was niet alleen maar verbeelding, hoewel men Lavoisier toestond haar taboe te verklaren en omver te werpen. Maar als de hogepriesters van de moderne wetenschap meer waarde zouden hechten aan de essentie van de dingen dan aan wat niet meer dan generalisaties zijn, dan waren ze misschien beter dan nu in staat de wereld iets meer te zeggen over de ‘uiteindelijke samenstelling van de stof’. Het is algemeen bekend dat Lavoisier door het omverwerpen van de flogistontheorie geen enkel belangrijk feit aan onze kennis toevoegde maar alleen ‘een grote generalisatie’.

De occultisten houden liever vast aan de basistheorieën van de oude wetenschappen. Evenmin als de opstellers van de oude theorie kennen ze aan het flogiston – dat zijn bijzondere naam dankt aan een van de eigenschappen van akasa – een gewicht toe; iets wat niet-ingewijden in het algemeen aan alle stof toekennen. En hoewel het voor ons een beginsel, een goed gedefinieerde essentie, is, terwijl het voor Stahl en anderen een ongedefinieerde essentie was, zagen zij het toch evenmin als wij als stof in de betekenis die de huidige wetenschappers eraan hechten. Zoals een van hun professoren het uitdrukt: ‘Interpreteer flogiston als energie en vervang in Stahls werk over scheikunde en natuurkunde uit 1731 flogiston door energie en u heeft . . . onze grote moderne leer van het behoud van energie’. Inderdaad, het is de ‘grote moderne leer’, maar – plus iets anders, kan ik eraan toevoegen. Nauwelijks een jaar nadat deze woorden waren uitgesproken, heeft de ontdekking door prof. Crookes van de stralende stof – waarover later méér – al hun eerdere theorieën bijna volledig omvergeworpen.

‘Kracht, energie, fysiek middel, zijn eenvoudig verschillende woorden om dezelfde gedachte uit te drukken’, merkt onze criticus op. Ik denk dat hij het mis heeft. Tot op heden zijn de wetenschappers het niet eens over een naam voor elektriciteit, die een duidelijke en begrijpelijke definitie zou geven van dit ‘heel mysterieuze middel’, zoals prof. Balfour Stewart haar noemt. Terwijl laatstgenoemde verklaart dat elektriciteit of ‘elektrische aantrekking waarschijnlijk beschouwd kan worden als in het bijzonder verwant aan die kracht die we scheikundige affiniteit noemen’, en prof. Tyndall het alleen ‘een vorm van beweging’ noemt, beschouwt prof. A. Bain elektriciteit als een van de vijf belangrijkste machten of krachten in de natuur: ‘Eén is mechanisch of molair (met betrekking tot een stoffelijk lichaam als geheel), de impuls van bewegende stof’, de andere zijn ‘moleculair of in de moleculen belichaamd’ – en worden eveneens verondersteld (??) in beweging te zijn – deze zijn warmte, licht, scheikundige kracht, elektriciteit.’1 Ik ben bang dat deze drie definities door een nauwkeurige analyse niet duidelijker zullen worden.

1. Balfour Stewart, Op.cit., appendix, ‘The correlations of nervous and mental forces’, blz. 205.

Een bepaalde conclusie die ‘een theosoof’ trekt is eveneens opmerkelijk. Na ons eraan herinnerd te hebben dat er nu ‘nog geen wetenschappelijk apparaat bekend is waarmee een lichtstraal kan worden gewogen’, verzekert hij ons ‘dat kan worden aangetoond dat de universele ether van de wetenschap, die in een uiterst ijle toestand verkeert, enig gewicht heeft’. Deze bewering klinkt heel vreemd voor hen die de ether als een realiteit beschouwen, en die weten dat hij niet opgesloten kan worden omdat hij de dichtste stof even gemakkelijk doordringt als water een spons; en de veronderstelling kan door de moderne wetenschap niet worden bevestigd. Als ze erin slaagt haar zuiver hypothetische middenstof te wegen, waarvan het bestaan tot op heden slechts een hypothese is die goed van pas komt om haar golftheorie te steunen, zullen we wel voor haar toverstaf moeten buigen. Als onze broeder zo graag autoriteiten citeert, laat hij dan een volgende keer dit aanhalen:

Of er zulke dingen als ethergolven zijn of niet . . . we stellen deze afmetingen in onze verbeelding voor als golflengten . . . en iedere natuurkundige zal bevestigen . . . dat hoewel onze theorie misschien alleen een hersenschim van onze wetenschappelijke dromen is, deze grootheden, de afmetingen van iets moeten zijn.1

1. Cooke, The New Chemistry, 1876, blz. 23-4.

Na zo’n openlijke bekentenis wordt het enigszins moeilijk te geloven dat de wetenschap kan bewijzen dat de universele ether ‘enig gewicht heeft’.

Aan de andere kant betwijfelt onze criticus terecht of er ooit een instrument is ontworpen ‘om een lichtstraal te wegen’; hoewel hij ten onrechte licht ‘een kracht of energie’ blijft noemen. Nu wil ik beweren dat – zelfs in strikte overeenstemming met de moderne wetenschap, die, zoals we kunnen aantonen, haar onderwerpen in negen van de tien gevallen een verkeerde naam geeft en dat vervolgens domweg erkent, zonder de geringste poging te doen om haar misleidende termen te verbeteren – licht nooit als ‘een kracht’ werd beschouwd. Het is, zegt de wetenschap, een ‘manifestatie van energie’, een ‘vorm van beweging’, voortgebracht door een snelle trilling van de moleculen van een lichtgevend lichaam en overgebracht door de ethergolven. Hetzelfde geldt voor warmte en geluid, waarbij de overbrenging van laatstgenoemde samen met de ethertrillingen afhangt van de golvingen van een tussenliggende atmosfeer. Prof. Crookes dacht op een bepaald moment dat hij had ontdekt dat licht een kracht is, maar hij ontdekte al snel zijn fout. De verklaring van Thomas Young over de golftheorie van het licht geldt nu evengoed als altijd, en toont aan dat wat we licht noemen eenvoudig een indruk op het netvlies is, voortgebracht door de golvende beweging van stofdeeltjes. Licht is dus evenals warmte, waarvan het de kroon is – eenvoudig de schim of schaduw van stof in beweging, de grenzeloze, eeuwige, oneindige ruimte, beweging en duur, de drie-ene essentie van wat de deïsten God, en wij het ene element noemen; geest-stof, of stof-geest, waarvan we de zevenvoudige eigenschappen omschrijven in zijn drieledige abstracte vorm door de gelijkzijdige driehoek. Hoewel de middeleeuwse theosofen en de hedendaagse occultisten de spirituele ziel – het vahana [voertuig] van de zevende, de zuivere, onstoffelijke vonk – ‘een vuur ontleend aan de eeuwige oceaan van licht’ noemen, noemen ze haar in esoterische taal ook ‘een trilling van de eeuwige beweging’; en laatstgenoemde kan zeker niet buiten de stof bestaan. De wetenschappers hebben onlangs ‘een vierde toestand van de stof’ ontdekt, terwijl de occultisten eeuwen geleden al voorbij de zesde zijn doorgedrongen, en daarom niet concluderen maar weten dat de zevende – de laatste – bestaat.

Als prof. Balfour Stewart probeert aan te tonen dat licht een energie of kracht is, citeert hij Aristoteles, en merkt op dat de Griekse filosoof het denkbeeld schijnt te hebben gekoesterd dat ‘licht geen lichaam of emanatie van een lichaam is (want dat zou volgens Aristoteles ook een soort lichaam zijn), en dat licht daarom een energie of een handeling is’. Hiertegen maak ik bezwaar en antwoord dat als we ons geen beweging zonder kracht kunnen voorstellen, we ons nog veel minder een ‘energie of handeling’ kunnen voorstellen die eeuwig in de grenzeloze ruimte bestaat, of zich zelfs manifesteert, zonder een of ander soort lichaam. De opvattingen over ‘lichaam’ en ‘stof van Aristoteles en Plato, de stichters van de twee grote rivaliserende scholen van de oudheid, stonden in veel opzichten misschien tegenover elkaar, maar ze staan nog verder af van de opvattingen over ‘lichaam’ en ‘stof’ van onze hedendaagse wetenschappers. De theosofen van vroeger en nu, de alchemisten en rozenkruisers hebben altijd beweerd dat ‘licht’, ‘warmte’, ‘geluid’ en ‘elektriciteit’ niet als op zichzelf bestaande dingen bestonden; en er zou in de natuur al helemaal geen vacuüm kunnen bestaan. En nu bevestigen de resultaten van oud en modern onderzoek volledig wat ze altijd hebben beweerd, namelijk dat er in werkelijkheid niet zoiets als een ‘ultraviolette straal’, ‘een lichtstraal’ of een ‘warmtestraal’ bestaat. Er bestaat niets anders dan stralende energie, of zoals een wetenschapper in de Scientific American1 het uitdrukt, stralende energie – ‘een soort beweging, die trillingen in de ruimte veroorzaakt van iets tussen ons en de zon – iets dat we zonder het ten volle te begrijpen [inderdaad!] ‘ether’ noemen en dat overal aanwezig is, zelfs in het vacuüm van een stralingsmeter’. Deze zin is, hoe onduidelijk ook, niettemin het laatste woord van de wetenschap. Nogmaals: ‘‘actiniteit’, ‘licht’ of ‘warmte’ zijn slechts verschillende namen die we aan een en dezelfde oorzaak, stralende energie, geven.’ En men zegt ons eveneens, dat de ultraviolette of ten onrechte actinisch genoemde stralen, evenals die welke het oog ziet als blauw of groen of rood, en die welke de thermometer voelt ‘allemaal het gevolg zijn van één oorzaak – beweging van de ether’.

1. Prof. S.P. Langley, ‘The sun’s radiant energy’, Scientific American, 26 juli 1879, blz. 53.

Omdat de zon en de ether boven alle twijfel stoffelijke lichamen zijn, moeten noodzakelijkerwijs al hun gevolgen – licht, warmte, geluid, elektriciteit, enz. – in overeenstemming met de definitie van Aristoteles (zoals deze wordt aangenomen, maar enigszins verkeerd wordt opgevat, door prof. Balfour Stewart) ook een ‘soort lichaam zijn’, en dus – stof.

Maar wat is stof in werkelijkheid? We hebben gezien dat het nauwelijks mogelijk is elektriciteit een kracht te noemen, en toch wordt ons verboden, op straffe van onwetenschappelijk genoemd te worden, haar stof te noemen! Elektriciteit heeft geen gewicht – onderwijst ons ‘een theosoof’ – en dus kan het geen stof zijn. Over beide kanten van de zaak is heel wat te zeggen. De proef van Mallet, welke die van Pirani (1878 ) bevestigde, toonde aan dat elektriciteit de invloed van de zwaartekracht ondergaat, en dus enig gewicht moet hebben. Een recht stuk koperdraad – met omlaag gebogen uiteinden – is in het midden aan een van de armen van een gevoelige weegschaal bevestigd, terwijl de omgebogen uiteinden in kwik gedompeld zijn. Als de stroom van een sterke batterij door de draad wordt gevoerd door middel van het kwik, gaat de arm waaraan de draad is bevestigd, hoewel ze in nauwkeurig evenwicht is gebracht door een tegenwicht, waarneembaar omlaag, ondanks de weerstand die door de opwaartse druk van het kwik wordt veroorzaakt. De tegenstanders van Mallet die toen probeerden aan te tonen dat de zwaartekracht niets te maken had met het feit dat de arm omlaagging, maar dat dit te wijten was aan de wet van aantrekking tussen elektrische stromen, en die daartoe de theorie van Barlow over elektrische stromen naar voren brachten en Ampère’s ontdekking dat elektrische stromen die in tegengestelde richting gaan, elkaar afstoten en soms tegen de richting van de zwaartekracht in worden gedreven – bewezen alleen dat de wetenschappers het zelden eens zijn, en dat de vraag nog altijd openstaat. Dit roept echter een bijkomstige vraag op, namelijk wat de ‘wet van de zwaartekracht is’. De huidige wetenschappers nemen aan dat ‘zwaartekracht’ en ‘aantrekkingskracht’ volkomen verschillende dingen zijn. Maar de dag is misschien niet ver meer waarop de theorie van de occultisten dat de ‘wet van de zwaartekracht’ niet meer of minder is dan de ‘wet van aantrekking en afstoting’, wetenschappelijk juist zal blijken te zijn.

De wetenschap mag natuurlijk, als ze dat graag wil, elektriciteit een kracht noemen. Maar door haar in dezelfde groep te plaatsen als licht en warmte, die geen krachten mogen worden genoemd, moet ze óf toegeven inconsequent te zijn óf stilzwijgend erkennen dat ze ‘een soort stof’ is. Maar of elektriciteit gewicht heeft of niet, geen echte wetenschapper is bereid om aan te tonen dat er geen stof zo licht is dat ze niet met onze tegenwoordige instrumenten gewogen kan worden. En dit brengt ons direct tot de meest recente ontdekking – een van de grootste van de wetenschap – ik bedoel de ‘stralende stof’ van Crookes, of zoals ze nu wordt genoemd: de vierde toestand van de stof.

Dat de drie aggregatietoestanden van de stof – vast, vloeibaar en gasvormig – slechts zoveel stadia zijn van een onafgebroken reeks van fysieke continuïteit, en dat de drie in elkaar overgaan of worden omgezet bij onmerkbare overgangen, hoeft geen verder bewijs, denken we. Maar wat voor ons occultisten van groter belang is, is de erkenning door diverse eminente wetenschappers in verschillende artikelen over de ontdekking van die vierde toestand van de stof. Eén van hen zegt in de Scientific American:

De veronderstelling dat de drie aggregatietoestanden het aantal mogelijke toestanden van de stof niet uitputten, is niet onwaarschijnlijker dan de veronderstelling dat de mogelijkheden van het geluid zich uitstrekken tot luchtgolven die voor ons gehoor onwaarneembaar zijn, of de veronderstelling dat er ethergolven kunnen zijn die te snel of te langzaam zijn om door onze ogen als licht te worden waargenomen.

En nu prof. Crookes erin geslaagd is gassen te verdunnen tot een toestand die zo ijl is dat ze ‘redelijk goed kan worden beschreven als ultra-gasvormig, en die een heel nieuw stel eigenschappen vertoont’, waarom moet men de occultisten dan de les lezen, omdat ze verklaren dat er voorbij die ‘ultra-gasvormige’ toestand nog meer toestanden van de stof zijn, zo ultra-ijl, zelfs in hun grovere manifestaties – zoals elektriciteit in al haar bekende vormen – dat ze de wetenschappelijke zintuigen nogal misleid hebben waardoor de wetenschappers elektriciteit een kracht gaan noemen! Ze zeggen ons dat, als men de ijlheid van een gas tot een zo hoge graad opvoert, zoals in de volmaakste vacuüms kan worden bereikt, het aantal moleculen zo verminderd kan worden dat hun botsingen onder gunstige omstandigheden zo gering in aantal worden vergeleken met het aantal lichamen, dat ze niet langer een beslissende invloed hebben op het fysieke karakter van de stof die wordt waargenomen. Met andere woorden, ze zeggen dat ‘de vrij zwevende moleculen, als ze de wetten van kinetische energie kunnen volgen zonder elkaar te verstoren, zullen ophouden de eigenschappen te vertonen die kenmerkend zijn voor de gasvormige toestand, en een heel nieuw stel eigenschappen zullen aannemen. Dit is stralende stof. En daarachter ligt de oorsprong van elektriciteit – die nog altijd stof is.

Zou het van onze kant te aanmatigend zijn om de lezer eraan te herinneren dat, als er een vierde toestand van de stof is ontdekt door prof. Crookes en een vierde dimensie van de ruimte door prof. Zöllner, die beiden tot de voorhoede van de wetenschap behoren, het niet onmogelijk is dat men na verloop van tijd een vijfde, zesde en zelfs een zevende toestand van de stof zal ontdekken, en ook zeven zintuigen in de mens, en dat de hele natuur uiteindelijk zevenvoudig zal blijken te zijn? Want wie kan aan haar mogelijkheden grenzen stellen? Over zijn ontdekking merkt prof. Crookes terecht op dat de verschijnselen die hij in zijn leeggepompte buizen heeft onderzocht, aan de fysieke wetenschap een heel ‘nieuw onderzoeksterrein onthullen, een nieuwe wereld –

Een wereld waarin de stof in een vierde toestand bestaat, waarin de corpusculaire theorie van het licht van kracht is, en waar het licht zich niet altijd in een rechte lijn voortplant, maar waarin we nooit kunnen doordringen, en we tevreden moeten zijn om van buitenaf waar te nemen en te experimenteren.1

1. William Crookes, ‘The Bakerian Lecture – On the illumination of lines of molecular pressure, and the trajectory of molecules’, Phil. Trans. R. Soc. Lond., januari 1879, blz. 164.

Hierop zou de occultist kunnen antwoorden: ‘Ook al kunnen we nooit met behulp van onze fysieke zintuigen daarin doordringen, we zijn er al lang met onze spirituele zintuigen en in onze spirituele lichamen binnengegaan en zelfs nog veel verder.’

En nu wil ik dit te lange artikel besluiten met de volgende overweging. De Ouden hebben hun mythen nooit verzonnen. Iemand die met de wetenschap van de occulte symboliek bekend is, kan altijd een wetenschappelijk feit ontdekken achter het masker van overdreven fantasie. Zo zou men als men de moeite nam de legende van Electra – een van de zeven Atlantiden – in het licht van de occulte wetenschap te bestuderen, al snel de werkelijke aard van elektriciteit ontdekken, en begrijpen dat het weinig uitmaakt of we haar kracht of stof noemen, omdat ze beide is; en tot dusver zijn beide termen, in de betekenis die de wetenschap eraan toekent, onjuiste benamingen. We weten dat Electra dochter is van Atlas, de titan, en zijn vrouw Pleione, de dochter van de Oceaan. . . .

Zoals prof. Le Conte terecht opmerkt: ‘Veel van de beste wetenschappers maken het gebruik van de term levenskracht belachelijk als een overblijfsel van bijgeloof, en toch gebruiken dezelfde mensen woorden als zwaartekracht, magnetische kracht, scheikundige kracht, fysieke kracht, elektrische kracht, enz.’,1 en zijn al met al niet in staat te verklaren wat leven, of zelfs elektriciteit, is; noch zijn ze in staat een goede reden op te geven voor het bekende feit dat in het lichaam van een dier dat door de bliksem is gedood, het bloed na de dood niet stolt.

1. Stewart, Op.cit., appendix, ‘Correlation of vital with chemical and physical forces’, blz. 196.

De scheikunde toont aan dat elk atoom, zowel in de organische als anorganische natuur, aan polarisatie onderhevig is, hetzij in zijn atomaire massa of als een eenheid, en dat de trage stof verbonden is met zwaartekracht, licht met warmte, enz., en daardoor latente elektriciteit moet bevatten. En toch staat diezelfde scheikunde erop om onderscheid te maken tussen organische en anorganische stof, hoewel beide het gevolg zijn van dezelfde mysterieuze energie, die bij haar occulte processen in het laboratorium van de natuur altijd actief is, evenzeer in het mineralenrijk als in het plantenrijk. Daarom beweren de occultisten dat de filosofische opvatting over geest, evenals die over stof, moet berusten op een en dezelfde basis van verschijnselen, en voegen daaraan toe dat kracht en stof, geest en stof, of godheid en natuur, hoewel ze in hun respectieve manifestaties als tegenpolen kunnen worden beschouwd, in essentie en in feite één zijn, en dat het leven evenzeer in een dood als in een levend lichaam, in de organische als in de anorganische stof, aanwezig is. Dit is de reden waarom een occultist – terwijl de wetenschap nog altijd bezig is, en daar eeuwig mee door kan gaan, om het raadsel: ‘Wat is leven?’ op te lossen – zich kan veroorloven te weigeren die moeite te nemen, omdat hij beweert, met evenveel recht als elke bewering van het tegendeel, dat het leven, hetzij in zijn latente of in zijn dynamische vorm, overal is. Dat het even oneindig en onvernietigbaar is als de stof zelf, omdat het een niet zonder de ander kan bestaan, en dat elektriciteit de essentie en oorzaak is van het leven zelf.

Purusha bestaat niet zonder prakriti, noch kan prakriti of plastische stof bestaan zonder purusha, of geest, levensenergie, leven. Purusha en prakriti zijn de twee polen van het ene eeuwige element, en zijn synonieme en verwisselbare termen. Ons lichaam, als organisch weefsel, is in feite ‘een veranderlijk samenstel van scheikundige krachten’, plus een moleculaire kracht – zoals prof. Bain elektriciteit noemt – die er gedurende het leven dynamisch in woedt, en zijn deeltjes uiteenrukt bij de dood, om zich na dat proces in een scheikundige kracht om te zetten, en dan opnieuw op te staan als een elektrische kracht of leven in elk individueel atoom. Daarom zal ze, of men haar nu kracht of stof noemt, altijd de alomtegenwoordige proteus van het heelal blijven, het ene element – leven – geest of kracht aan haar negatieve, stof aan haar positieve pool; eerstgenoemde het materio-spirituele, laatstgenoemde het materio-fysieke heelal – de natuur, svabhavat of onvernietigbare stof.


H.P. Blavatsky: Geselecteerde artikelen, Deel 2: 1882 – 1887, blz. 38-55
isbn 9789491433177, paperback, eerste druk 2016, bestel boek

© 2016 Theosophical University Press Agency
Daal en Bergselaan 68, 2565 AG Den Haag