Theosophical University Press Agency

pagina achteruit Inhoudsopgave pagina vooruit

Rechters of lasteraars?

[‘Juges ou calomniateurs’, Le lotus, juni 1887, blz. 199-203; CW 7:318-30]

Wat ons betreft, we zien in haar [Mw. Blavatsky] noch de spreekbuis van verborgen zieners, noch alleen maar een doodgewone avonturierster; we denken dat ze het recht heeft verkregen in onze herinnering voort te leven als een van de meest begaafde, vindingrijke en interessante bedriegers in de geschiedenis.
Proceedings van de Society for Psychical Research, deel 3, december 1885, blz. 207

Hodgson, die dit opmerkelijke oordeel heeft uitgesproken, had om te bewijzen dat hij zowel vooruitziend als wijs was, daaraan deze woorden moeten toevoegen: ‘Ja, haar naam zal in de geschiedenis voortleven. Ze zal in de 20ste eeuw, met die van graaf Saint-Germain en Cagliostro in een adem worden genoemd en zal in toekomstige encyclopedieën voorkomen in het artikel over ‘beroemde bedriegers’.’1

1. Zie Le monde occulte (voorwoord, blz. vi, enz., en appendix, blz. 349, enz.) Voor alle duistere passages in dit artikel verwijzen we de lezer die niet bekend is met recente gebeurtenissen naar Le monde occulte, uitgegeven door de redacteur van dit tijdschrift. – F.K.G. Noot vert.: Deze initialen staan voor F.K. Gaboriau, redacteur van Le lotus, en zijn verwijzing is duidelijk naar zijn eigen Franse vertaling van The Occult World van A.P. Sinnett, die werd uitgegeven onder de titel Le monde occulte: hypnotisme transcendent en Orient (Parijs en Brussel, 1887), en 368 blz. bevatte.

Welnu, daartegen heb ik geen bezwaar. Ik zal me in heel goed gezelschap bevinden. Inderdaad verdient een oude vrouw, die van kinds af aan slim genoeg was om iedereen die met haar in aanraking kwam voor de gek te houden, die de afgelopen veertien jaar wist hoe ze honderden intelligente mensen en dozijnen personen uit de hoogste kringen, onder wie grote denkers die bekende wetenschappers zijn, moest bedriegen – laten we zeggen hypnotiseren – zo’n vrouw verdient zeker de geschiedenisboeken in te gaan, en we haasten ons daaraan toe te voegen haar slachtoffers met haar.

Het oordeel is de wereld rondgegaan. Het is met gretigheid door alle klets- en roddelkranten verwelkomd, en is in de kolommen van de zogenaamd wetenschappelijke en filosofische tijdschriften heel gunstig ontvangen;1 het heeft voor meer of minder literaire boekjes prachtig materiaal opgeleverd, en is door een zwerm verslaggevers tegen zoveel cent per regel toegejuicht en besproken. Maar waarom werd deze zin uit het oordeel van Hodgson gekozen? Dat is duidelijk genoeg. Dit oordeel was afkomstig van een wetenschappelijke organisatie, van die Society for Psychical Research die beweert het kaf van het koren te scheiden, het ware van het valse te onderscheiden, en daardoor vrede en broederschap te stichten tussen de materialisten en de Engelse spiritisten. Trouwens, is zijn stichter en leider, Myers, niet drie jaar lang lid van de Theosophical Society geweest? Weet niet iedereen in Londen dat hij een van de eersten was ‘om voor de gek gehouden te worden’, want in de London Loge van de Theosophical Society wil iedereen voor de gek gehouden worden, en dat er een tijd was dat hij volledig in al deze verschijnselen geloofde? Laatstgenoemde worden nu ‘dwaasheden’ genoemd in de Revue scientifique, waarvan de redacteur een andere ex-theosoof is die zich op tijd terugtrok, zoals in een komische opera, om het gezicht van de wetenschap te redden.2 Ergo: het oordeel komt van hogerhand; Mw. Blavatsky wordt bij verstek veroordeeld.

1. Zie de pedante dwaze artikelen in de Revue scientifique (16 april 1887, blz. 503); in de Revue philosophique (april 1887, blz. 402); in de Revue de l’hypnotisme (februari 1887, blz. 251); enz. – F.K.G.
2. Omdat ik nooit de eer heb gehad Charles Richet te kennen, heb ik hem niet voor de gek gehouden door hem lid te laten worden van de Theosophical Society, maar waren het in feite twee vurige ex-theosofen, een dame uit Parijs en een Rus. Laatstgenoemde heeft tegenover heel theosofisch Parijs gezworen dat een van de adepten (mahatma’s) aan hem in zijn kamer in zijn astrale lichaam was verschenen, en bijna een uur met hem had gesproken, terwijl hij tegenover hem op een stoel zat, en dat hij tien minuten na zijn vertrek opnieuw was verschenen om te bewijzen dat wat hij gezien had geen droom was. Blijkbaar ben ik niet de enige die de oosterse adepten heeft uitgevonden, mochten ze slechts verzinsels zijn. Deze man aan wie het bezoek werd gebracht, denkt dat hij zich op het laatste moment uit zijn netelige situatie kan redden door anderen op een dwaalspoor te brengen. Hij verzekert iedereen dat Mw. Blavatsky hem had gehypnotiseerd en hem zo had gedwongen dit tafereel te zien. Als dit zo is, zou het, omdat de illusie bijna een uur heeft geduurd, onlogisch zijn mij het bezit van bijzondere vermogens te ontzeggen. Het verschijnsel zou slechts des te opmerkelijker zijn. De Revue scientifique, die van mening was dat The Occult World ‘het onderwerp kon zijn van een bijzonder onderzoek naar de psychische toestand van zijn schrijver en zijn helden’ (nr. 16, april, blz. 503), had moeten beginnen met een onderzoek naar de beide theosofen die zijn redacteur voor het theosofische leger hadden gerekruteerd, alvorens hem toe te staan zich daarin te verdiepen. Het geroddel van vrouwen en persoonlijkheden past niet goed bij de exacte wetenschap.

Ik schrijf dit alles op aandringen van mijn vrienden, waarvoor ik met tegenzin ben gezwicht. Ze vragen me te antwoorden op de spot van het publiek, de onnozele grappen in de kranten, en de ernstiger beschuldigingen van de wetenschappelijke en filosofische tijdschriften. Het leven is te kort en de tijd te kostbaar om ze te verspillen met het weerleggen van loze praatjes en van op hypothesen gebaseerde veronderstellingen – hoe wetenschappelijk ook. Ik zwicht, terwijl ik me in dit geval het recht voorbehoud te zeggen wat ik denk. Des te erger voor hen die de waarheid zullen horen.

Ik betwist de wetenschap het recht, ook al noemt ze zich ‘psychologie’, om vraagstukken te behandelen waarvan ze – materialistisch als ze is – niets kan begrijpen. Om in een of andere kunst als expert te worden beschouwd, moet men op dat terrein zelf een kunstenaar zijn. En met uitzondering van Myers, die eerst in de verschijnselen geloofde en ze in goed vertrouwen aanvaardde om ze later te verwerpen – en daarbij vertrouwde op de scherpzinnigheid van zijn informant, d.w.z. op één enkele verklaring van iemand die niets weet over paranormale mysteries – is niet één van de rechters en juryleden van de Psychical Society competent om zijn mening te geven over abnormale verschijnselen. Niet één van deze uitstekende geleerden van Cambridge is een medium, of een occultist. Bovendien verklaarden ze dat Eglinton – een van de opmerkelijkste mediums in Europa – van A tot Z een bedrieger was.

De wetenschap is ten einde raad. De feiten, die tegen geen enkele hoge piet opkijken, hebben haar gedwongen om te buigen voor hun bewijskracht, waardoor ze in de positie is gekomen om haar mening over paranormale verschijnselen te moeten geven. Met nogal wat tegenzin heeft ze daarin toegestemd. Onder haar vertegenwoordigers zijn er enkelen die ijverig het hypnotisme hebben onderzocht. Zijn ze er ook maar iets wijzer van geworden? Zij die overtuigd zijn geraakt van de werkelijkheid van de verschijnselen, zowel als van de onmacht van de wetenschap om deze op basis van zuiver fysiologische feiten te verklaren, zwijgen en durven niet te spreken, want ze weten maar al te goed wat hun dan te wachten staat. Er is een lange lijst van bekende geleerden die, nadat ze zich in de arena van het spiritisme hadden gewaagd om een lans te breken ter verdediging van de verschijnselen, door hun collega’s als ‘niet goed bij hun verstand’ werden betiteld. Wallace, de grote natuurwetenschapper uit Londen, zwijgt hardnekkig; Crookes verkiest eveneens de stilte; Gibier staat op het punt tot een goedaardige gek te worden verklaard, zo niet een charlatan, zoals een van zijn collega’s, wiens naam ik niet wil vermelden, hem noemde, enz. . . .

Heren rechters en lasteraars, denk eens logisch na! Kon de Psychical Society in Londen in het voordeel spreken van alle verschijnselen die in The Occult World en elders zijn beschreven zonder gevaar te lopen haar predikaat ‘wetenschappelijk’ te verliezen? Hoe zou haar instemming met alles wat door de fenomenalisten aan mij werd toegeschreven, door de geleerden zijn ontvangen, die vanaf het begin het bestaan van intelligente krachten buiten de mens ontkennen? Het was een kwestie van leven of dood, van het ‘zijn of niet zijn’ uit Hamlet. Toen eenmaal de laster van een kwaadaardige vrouw, die door wraak wordt gedreven en wordt geholpen door een grimmig leger van zendelingen, in het evangelisch tijdschrift van laatstgenoemden waren gepubliceerd, kon de Psychical Society – of beter gezegd haar theosofische stichter – nog maar uit twee kwaden kiezen: (a) of hij (Myers) moest in het openbaar verklaren dat de beschuldigingen van die Mw. Coulomb verzinsels waren, in welk geval hij en zijn geleerde vereniging in de over theosofen gemaakte hatelijke opmerkingen zouden delen en onder spot worden bedolven, oftewel hun kaste verliezen, zoals men in India zegt, en wel voor altijd; of (b) met de stroom meegaan, waarbij ze (de Psychical Society), om haar hoofd boven water te houden, moest verklaren dat alle verschijnselen, de mahatma’s en hun vertegenwoordigers, één groot bedrog was.

Een compromis was onmogelijk; het was kiezen of delen. De Psychical Society was al te ver gegaan en te veel in gevaar gebracht.

Weet men eigenlijk onder welke omstandigheden het onderzoek door Hodgson in India plaatsvond? Wat weet men over deze man die zo geroemd werd om zijn ‘bewonderenswaardige scherpzinnigheid’, een scherpzinnigheid die de heldendaden van de meest beroemde spionnen doet verbleken? Welnu, ik zal u inlichten: en ik daag mijn vijanden uit me tegen te spreken.

Deze jongeman werd zonder enige ervaring en zonder enige kennis van paranormale of andere verschijnselen naar India gezonden; hij was tegelijkertijd procureur, rechter, jury en advocaat. Na zijn aankomst moest hij een onderzoek instellen, van alle verschijnselen kennis nemen die de afgelopen zeven jaar waren voortgebracht, en de getuigenverklaringen van theosofen met die van hun aanklagers vergelijken, enz. Hoe ging hij te werk? Hij ondervroeg alleen onze vijanden, de watervrezende zendelingen, geroyeerde leden van de Theosophical Society, sarcasten en verstokte materialisten. De protestantse christenen die onze Engels-Indiase gemeenschap vormen, meesters in huichelarij en gedrongen in het keurslijf van correctheid en fatsoen, ontvingen hem met open armen. Sinds de oprichting van de Theosophical Society in India is deze officiële en afgunstige Engels-Indiase gemeenschap onze onverzoenlijke tegenstander gebleken. Hodgson hield ervan een goed figuur te slaan in de salons; hij bezocht de bals en de grote diners, en hij moest kiezen tussen deze wereld die sprankelde van nepchampagne, zo niet van andere zaken – en onze occulte wereld. Daarom kwam hij op een dag bij ons om van een van onze theosofen een kostuum van een hindoeprins te lenen, opdat hij op een gemaskerd bal, dat door de gouverneur van Madras werd gegeven, ermee kon pronken. Eenmaal daar, verklaarde hij in het openbaar, tot grote vreugde van de fatsoenlijke en correcte menigte, dat de Theosophical Society niets dan bedrog was: het was volgens hem een verbond van bedrogen imbecielen en van intelligente bedriegers.

Hier is nog een opmerkelijk detail betreffende de brieven die ik volgens de beschuldigingen van de zendelingen moet hebben geschreven en waarvan de Londense expert na lang aarzelen1 constateerde dat ze in mijn handschrift waren, d.w.z. opgeschreven door dezelfde hand die alle brieven van de mahatma zou hebben geschreven: Hodgson had ze weken lang bij zich. Hij bezocht ons iedere dag. Hij logeerde een week bij ons thuis. Maar deze brieven liet hij me nooit zien, en hij vroeg me nooit om een verklaring van de inhoud ervan. Tot op heden heb ik nooit een spoor van deze ‘belastende’ brieven gezien. En dat noemt men een wetenschappelijk en onpartijdig onderzoek!

1. Ik ben over deze aarzeling niet verbaasd, gezien het feit dat een andere, niet minder beroemde expert, die een belangrijke functie bekleedt aan het gerechtshof in Berlijn, een uitspraak heeft gedaan die lijnrecht in tegenspraak is met die van zijn collega in Londen. Deze deskundige heeft in een geschreven en een officieel door een eed bekrachtigd document verklaard dat de brieven die met de initialen van de mahatma KH waren ondertekend, onmogelijk van de hand van Mw. Blavatsky konden zijn.

Als men zijn hond wil doden, zegt men dat hij dol is, en dan kan zelfs Pasteur niets daaraan doen. En men verlangt van mij dat ik mezelf zal verdedigen! Maar tegenover wie in ’s hemelsnaam? Tegenover hen die in Hodgson geloven en die zijn activiteiten serieus nemen, of tegenover de straatarme verslaggevers voor wie ik een rijke onuitputtelijke bron ben? Eerstgenoemden hebben me bij voorbaat veroordeeld als een charlatan, met of zonder dat beroemde onderzoek dat de Psychical Society zo’n trieste bekendheid geeft. Ze zijn nooit van mening veranderd. Dat onderzoek diende alleen maar om hen het schijnbare recht te geven om van alle daken te prediken wat ze onder elkaar al hadden gezegd sinds mijn naam in het openbaar bekend is. De anderen, ach! de armen op de wereld moeten ook leven. Wanneer een arme, uitgehongerde journalist door mij ‘een vette kikker’ of ‘iemand die belachelijke onzin verkoopt’ te noemen zich van een maaltijd verzekert, heb ik daartegen geen enkel bezwaar. Menslievendheid en vergevensgezindheid komen voor op de lijst van theosofische deugden. Trouwens, is er onder de prooi beluste Parijse lasteraars iemand die mij kent?

Wat mijn vrienden – mijn echte vrienden – betreft, ze hebben vertrouwen in mij, zoals voorheen. Voor iedere afvallige – en die zijn er maar weinig – heb ik tien nieuwe toegewijde vrienden verworven en evenzoveel leden voor onze Society. Het enige resultaat van de donderslagen die de Psychical Society naar mij heeft toegeslingerd, is geweest dat de openbare aandacht verdeeld is over de Bulgaarse regenten, Bismarck, de paus – en mij. Dit is hoogst vleiend. Des te meer omdat de psychische wapenfeiten die deze heren hebben volbracht veel opmerkelijker zijn dan alle aan mij toegeschreven verschijnselen. Een ander resultaat is de vorming in Engeland zelf van een nieuwe theosofische loge, de Blavatsky Lodge geheten, die zal uitgroeien tot de Theosophical Society van Groot-Brittannië, waarin zowel de London Loge als de andere afdelingen zullen zijn verenigd.

Nog een laatste vraag moet worden beantwoord. Aan elke handeling – en dit geldt nog veel meer voor elke reeks handelingen die zich over een groot aantal jaren uitstrekt en die door iemand wordt verricht – moet noodzakelijkerwijs een aannemelijk motief ten grondslag liggen. Elke boom kent men aan zijn vruchten. Wat kan dan de reden zijn die me bewoog om de Theosophical Society op te richten, om te onthullen wat ik jarenlang geheim had gehouden, kortom om mezelf met lichaam en ziel in de klauwen te werpen van het monster dat publieke opinie heet, en dat erop wachtte dat ik de arena zou betreden? De noodzaak om een motief te vinden dat met haar conclusies strookt, werd door de Psychical Society zo goed ingezien dat ze haar dringendste en moeilijkste taak werd. Ze kon er geen vinden, maar de volgende feiten werden door Hodgson erkend:

1. Ik heb nooit een stuiver aangenomen voor het teweegbrengen van verschijnselen. Elk aanbod in die richting werd altijd afgewezen. Iemand hoefde me slechts een beloning1 aan te bieden om voor zichzelf alle hoop te verliezen van mij ook maar een glimp van een verschijnsel te zien te krijgen.

1. Veel raja’s, die ik met name kan noemen, boden me vergeefs duizenden rupees aan. In Amerika bood een miljonair me $ 10.000 wanneer ik erin slaagde voor hem een van de eenvoudigste verschijnselen te bewijzen – een verschijnsel dat ik aan geen van onze leden ooit geweigerd heb teweeg te brengen – één of twee noten melodieus in de lucht te laten klinken. Het werd geweigerd, en ik wilde er niets meer over horen. Zo zijn de feiten.

2. Anderzijds stelde Hodgson vast dat ik sinds de oprichting al mijn geld aan onze Society heb gegeven, en haar voortdurend en belangeloos mijn diensten heb verleend.

3. Een flink aantal personen ontving kostbare juwelen, ook mensen die geen TS-leden zijn, terwijl verschillende malen arme theosofen, of zij die daaraan dringend behoefte hadden, tamelijk grote bedragen ontvingen (in één geval 500 rupees: 1250 francs) in van de mahatma’s afkomstige brieven, brieven waarvan men mij beschuldigt ze te hebben geschreven.

4. Hoe armer de theosoof, hoe lager zijn maatschappelijke positie, des te meer kans had hij om getuige te zijn van de belangrijkste verschijnselen.

In het voorbijgaan wil ik nog opmerken dat niemand in het openbaar ooit maar een woord gefluisterd heeft over de echt belangrijke verschijnselen;1 deze werden altijd geheim en heilig gehouden. Alleen de categorie van paranormale en andere verschijnselen, die van geen belang waren en teweeggebracht werden tot vermaak van vrienden – theosofen zowel als niet-theosofen – werd door de loslippigheid van bepaalde enthousiaste leden in het licht van de openbaarheid gebracht. Ik verzette me er altijd tegen, maar de stroom was sterker dan ik: ze sloeg me neer, en over het lijk van mijn goede naam en mijn eer zijn bepaalde feiten openbaar gemaakt.

1. De Revue scientifique zegt: ‘De vraag doet zich voor waarom mensen die zulke grote vermogens hebben, zich zouden vermaken met zulke onbenullige zaken als die waarover we worden bericht.’ De bibliograaf zou dat weten als hij de moeite nam het boek te lezen. En even verder staat: ‘De voorwerpen waarop Mw. Blavatsky haar vermogens en dat van de mysterieuze adepten uitoefent . . . zijn echt heel onbenullig.’ De Revue philosophique maakt soortgelijke opmerkingen. Het zou voor ons op onze beurt gemakkelijk zijn om gemoedelijke grappen te maken over het belang dat deze heren, die voor zichzelf het monopolie op de wetenschap opeisen, hechten aan hun beperkte experimenten – belachelijk als ze zijn, zo niet gevaarlijk. . . . Maar we willen vergevensgezind zijn. – F.K.G.

Wat kon dan dit ongrijpbare, mysterieuze motief zijn, dat ik volgens mijn beschuldigers de laatste veertien jaar heb gevolgd en waardoor ik alles wat ik bezat, opofferde, al het geld dat ik elders met mijn literaire werk verdiende, al mijn energie, mijn gezondheid – voor altijd verloren – en bijna mijn leven? Was het eerzucht, het verlangen beroemd te worden? Onmogelijk, want in dat geval zou ik het anders hebben aangepakt. Ik zou de vriend en bondgenoot zijn gebleven van de spiritisten en spiritualisten, die nu mijn onverzoenlijke vijanden zijn. Ik zou eerbied hebben betoond, althans op het oog, aan de zendelingen en geestelijkheid, in plaats van ze aan de kaak te stellen; ik zou wierook hebben gebrand onder de neuzen van de goden van de publieke opinie, en me onder de mensen hebben begeven. Ik zou als een mak lammetje in de wereld zijn gebleven in plaats van mijn onverschilligheid – ik zei haast mijn minachting – te tonen tegenover deze frivole wereld, zonder hart, zonder hoofd, zonder gevoel voor de ellende van anderen en vooral voor hen die haar de rug toekeren. Al die dingen heb ik nooit gedaan.

Dat motief moet echter heel sterk zijn geweest, dat me, na me eerst te hebben bewogen om enkele adepten en een machtige Broederschap in de Himalaya uit te vinden, dwong om brieven te vervalsen geschreven in naam van verschillende van hen. Dit was geen gemakkelijke taak. De handschriften van deze brieven waren even uiteenlopend als hun stijl. Ze werden in het Engels, in het Frans, en soms ook in het Russisch geschreven; drie talen die ik ken. Maar ze werden ook vaak geschreven in het Sanskriet, in het Marathi, in het Bhasha, in alle talen van Hindoestan, waarvan ik geen woord ken. Naast de verschillende brieven waaruit van tijd tot tijd fragmenten zijn gepubliceerd, bestaan er hele boekdelen met andere brieven waarvan maar heel weinig mensen afweten: persoonlijke brieven, vol filosofie, die bepaalde theosofen als relikwieën bewaren.

Aan het opstellen van deze brieven heb ik volgens mijn beschuldigers mijn tijd en mijn leven besteed. Waarom? Wel, de scherpzinnige Hodgson heeft het ontdekt! Volgens hem heb ik dat alles uitgevonden uit pure vaderlandsliefde en als spionne voor de Russische regering. De beschuldiging laat veel te wensen over, want ze verklaart niets. Hoe zouden de hindoe- en boeddhistische adepten die in de Himalaya wonen, ooit mijn land kunnen bevoordelen? Hoe zou het luiden van een bel in de laars van een Engels-Indiër, of een sigaret die vanuit een broekzak naar een piano werd verplaatst, van nut kunnen zijn voor een Russisch leger dat net Afghanistan is binnengevallen? Dit zijn allemaal vragen die de chaos in de wetenschappelijke verklaringen van de Psychical Society alleen maar groter maken.

Op het lezen van deze zinloze beschuldiging volgde slechts een daverend gelach van Kaap Comorin tot aan de bergtoppen van Simla. Iedere Engels-Indiër wist dat het onzin was. De Engelsen in India bekennen misschien schuld voor alle onrust die hun chronische angst voor de Russen heeft veroorzaakt, maar ze zijn nooit zo dom geweest om in zo’n motief te geloven. Ze weten maar al te goed dat het tegendeel waar is. De eerste drie jaar van mijn verblijf in India had zelfs de onderkoning niet zo’n uitstekende escorte van vermomde politieagenten als dat wat mij dag en nacht bewaakte. Overal waar ik naartoe ging, werd ik gevolgd en in de gaten gehouden. Toen de oorlog voorbij was, lieten ze me eindelijk met rust. Ze waren ervan overtuigd dat er niets te ontdekken viel; ze bleven met de gebakken peren zitten. Sir Frank Souter, hoofdcommissaris van politie in Bombay, en Sir Alfred Lyall in Simla, hebben dat persoonlijk aan mij bekend.

Zoek dan ergens anders, heren van de pers. Blijf zoeken, en probeer vooral een logisch en een redelijk motief te vinden. Als u me intussen dan toch moet beschuldigen, probeer dan niet te vergeten dat u Fransen bent, en probeer in elk geval een beetje beleefder te zijn, indien u geen blijk kunt geven van onpartijdigheid en gezond verstand. Wanneer u eenmaal het portret heeft aanvaard dat is geschilderd door de hand van een onwetende op occult gebied, en dat u in alle verslagen herhaalt door te verklaren dat Mw. Blavatsky ‘niet een doodgewone avonturierster is’, maar dat ze verdient in de herinnering van het nageslacht voort te leven ‘als één van de meest begaafde bedriegers’, enz. – bederf dan niet de impact van deze prachtige zin. Want het is volslagen onmogelijk te geloven dat iemand met zo’n gave zich ooit schuldig zou kunnen maken aan bepaalde blunders die u aan haar toeschrijft. Het is een positie die niet bereikt zou kunnen worden door iemand die tot al die dwaasheden, verzinsels en ongelooflijke hiaten in haar geheugen in staat is, waarvan men mij beschuldigt. De hypothese bezwijkt onder haar eigen gewicht.

Daarom moet men kiezen: of ik ben (a) een onschuldige vrouw, die op de meest laffe manier is belasterd, om redenen die verre van mysterieus zijn; of ik ben (b) iemand die chronisch wordt gehypnotiseerd. Mijn kinderjuffrouw zou me op de gedachte gebracht kunnen hebben dat er adepten en verschijnselen bestonden. . . . Maar wie zou dit hebben kunnen suggereren aan al diegenen die geloven dat ze met eigen ogen mahatma’s en verschijnselen hebben gezien? Een nieuw mysterie! Enerzijds ‘een getuige van het gehalte van Hodgson’ (Revue de l’hypnotisme: een artikel geschreven door Tétard, die op zijn beurt zodanig was gehypnotiseerd dat hij aan een getuige een betrouwbaarheid toekende die niemand in Londen aan hem wilde toekennen): aan de andere kant een paar honderd getuigen van wie de betrouwbaarheid zeker niet minder groot is dan die van Tétard. Zouden deze misschien allemaal door mij zijn gehypnotiseerd?

In dat geval, heren van de pers, en vooral redacteurs van tijdschriften op hypnotisch, wetenschappelijk en filosofisch gebied, kom mij dan nu – uit liefde voor de wetenschap – enkele lessen vragen over suggestie en hypnotisme, in plaats van uw tijd te verspillen met me zwart te maken. Want als al diegenen die de Theosophical Society en mij persoonlijk trouw zijn gebleven (enkele duizenden theosofen, die ruim 100 afdelingen in India vertegenwoordigen, en een paar honderd Europeanen en Amerikanen) hun leven slijten onder de permanente invloed van mijn hypnotisme, en als dit hypnotisme hen varkensblazen1 voor adepten doet aanzien en ze door mij geschreven brieven, of zelfs kopieën ervan in spiritistische bladen, voor diep filosofische geschriften houden – dan moet men erkennen dat ik machtiger ben dan al uw grote medische kopstukken. In dat geval zouden dr. Charcot, dr. Ch. Richet, en al zulke figuren, niet in mijn schaduw kunnen staan. Wat de arme Psychical Society betreft, ze zal ten slotte haar publiek zo goed hypnotiseren dat er al snel geen middelen meer zullen zijn om het wakker te maken, tenzij ze haar werkwijze verandert en snel de smalle horizon van haar ‘telepathische invloed’, waarmee ze ons om de oren slaat, verruimt.

1. Sommigen zijn zover gegaan dat ze zeggen dat de astrale lichamen die door talloze getuigen zijn gezien, gemaakt waren van opgeblazen goudslagervliezen. – F.K.G.

Om een eind te maken aan dit lange verhaal, geef ik tot slot een citaat waaruit blijkt dat de meningen over mij verdeeld zijn, en zijn samen te vatten in een drietal lijnrecht tegenover elkaar staande standpunten. Ik ontleen het aan een brief van een Engelsman, de heer B––, een kapitein in India, een theosoof en een intelligente man.

Het spijt me erg dat u het fiasco van die ellendige Coulombs en het walgelijke werk dat Hodgson en de Society for Psychical Research hebben geleverd, zo serieus neemt. Het is voor uw vrienden slechts aanleiding tot vermaak, want het is gemakkelijk om de zaak te doorzien. Er gebeurde precies wat men kon verwachten. Gurney en Myers brachten de Psychical Society met veel trompetgeschal onder de aandacht, wat door de spottende wereld alleen maar met lachsalvo’s werd begroet. Het gevolg was dat ze hebben laten zien dat het publiek weet hoe de vork in de steel zit en dat het zich niet iets laat opdringen. De Coulomb-zaak werd in een ommezien duidelijk. Hodgson is de man van Madras. Venit, vidit, vicit. Hij moest ten koste van u naam maken: het was voor hem en de Psychical Society een zaak van leven of dood. Zo gaat het in de wereld; we moeten ons er niet over beklagen, maar ons veeleer verheugen. De Theosophical Society is gezuiverd: nu ziet u wie uw echte vrienden zijn. Alleen dwazen en leeghoofden schenken aandacht aan de woorden van een Hodgson. Kent u de katholieke uitgave The Month? In haar februari- en maartnummer bespreekt dit tijdschrift The Occult World en Esoteric Buddhism: het komt tot de conclusie dat u een afschuwelijke tovenares bent. Goeie hemel! Ze moeten wel om Hodgson en zijn grote rapport hebben gelachen. Zo ziet u dat de meningen verdeeld zijn over drie kampen: de Psychical Society, het kamp van de Russische spionne en charlatan theorie; de heilige kerk, dat van de duivelse magie, zo geliefd bij Des Mousseaux en De Mirville; en ten slotte wijzelf, die ons vertrouwen in u hebben behouden, nadat we zowel het goede als slechte rapport hebben gelezen. Wat mij betreft, ik heb geen ander doel dan het streven naar waarheid.1

1. We hebben deze brief in handen gehad om dit fragment te vertalen, en we hebben kunnen zien dat de commissie die verdachte brieven opent zich niet geneert om het zegel te verbreken van brieven die aan Blavatsky zijn gestuurd, want op de envelop werd het poststempel gevonden: open aangetroffen en officieel verzegeld. – F.K.G.

Dit is alles wat ik te zeggen heb op dit concert van laster en dwaze kwaadsprekerij, dat eentonig begint te worden. Ik ben te druk om tijd te verspillen aan het beantwoorden van alle wolven die tegen de maan huilen. . . .

H.P. Blavatsky
Londen (Maycot), juni 1887


H.P. Blavatsky: Geselecteerde artikelen, Deel 2: 1882 – 1887, blz. 566-76
isbn 9789491433177, paperback, eerste druk 2016, bestel boek

© 2016 Theosophical University Press Agency
Daal en Bergselaan 68, 2565 AG Den Haag