Antwoorden op enkele wetenschappelijke vragen
[‘Some scientific questions answered’, The Theosophist, oktober 1883, blz. 22; CW 6:123-6]
[Onlangs werd door de redactrice een brief ontvangen van een van onze meest vooraanstaande Austraal-Aziatische leden, die op het gebied van de wetenschap een aantal vragen stelde die zo belangrijk zijn dat de antwoorden, met toestemming, worden overgenomen om onze lezers te informeren. De schrijver is een chela die enigszins vertrouwd is met de terminologie van de westerse wetenschap. Als we ons niet vergissen is dit de eerste keer dat de achterliggende beginselen van de invloed die door een adept-occultist op de relaties tussen atomen wordt uitgeoefend, en op de verschijnselen waarbij ‘stof door stof heen gaat’, zo beknopt en toch duidelijk zijn uitgelegd. – red. The Theosophist.]
ANTWOORDEN OP DE VRAGEN VAN PROF. –––
(1) Het verschijnsel van de ‘osmose’ [het onttrekken, – red.] van uw briefje uit de verzegelde envelop waarin het met een draad was vastgenaaid, en het vervangen ervan door het antwoord erop, zonder dat het zegel of de draad werden verbroken, zal als eerste worden behandeld. Het is een van die volmaakte bewijzen die aantonen dat onze oosterse adepten meer weten, en een grotere beheersing hebben, over atoomverbindingen dan de huidige westerse wetenschappers – zoals ik uit ervaring weet. Het was dezelfde kracht die gebruikt werd bij het vormen van die brief in de lucht van uw kamer in –––; bij vele andere in de lucht gevormde brieven; bij bloemenregens; bij de gouden ring die uit het hart van een mosroos tevoorschijn kwam toen Mw. ––– deze vasthield; bij een saffieren ring die hier kortgeleden voor een dame van hoge stand werd gedupliceerd; en bij andere voorbeelden. De oplossing van het raadsel ligt in het feit dat de ‘aantrekking van cohesie’ een manifestatie is van de universele goddelijke kracht, en kan worden onderbroken en opnieuw tot stand gebracht voor elke groep atomen die als substantie zijn verbonden door dezelfde goddelijke kracht als die welke zich in de menselijke monade bevindt. Atman, het eeuwige spirituele beginsel in de mens, heeft dezelfde eigenschap van macht over de brute kracht als het universele beginsel waarvan het deel uitmaakt. Adeptschap is slechts de kroon van spirituele zelfevolutie, en de vermogens van de geest ontwikkelen zich overeenkomstig de morele en spirituele vooruitgang van de aspirant. Hierdoor krijgt onze moderne evolutietheorie een werkelijk edele basis, en verkrijgt ze het karakter van een verheven spirituele, in plaats van een verlagende materialistische, filosofie. Ik ben er altijd zeker van geweest dat de meest intuïtieve van uw westerse wetenschappers, wanneer ze dit inzicht van de edele wetenschap van onze arhats leren kennen, enthousiast ermee zouden instemmen.
Het moet niet moeilijk zijn om onderscheid te maken tussen een ‘geestverschijning’ en een ‘adept’. Laatstgenoemde is een levend mens die vaak kan dienen als het grootste ideaal van menselijke vervolmaking. Eerstgenoemde bestaat slechts uit niet-uiteengevallen verzamelingen atomen die kortgeleden in een levend persoon verenigd waren als zijn lagere – of beter gezegd zijn grovere en meer materialistische – stoffelijke omhulsels. Die omhulsels waren tijdens het leven opgesloten in de buitenste schil, het lichaam, en komen na de dood vrij om een tijdje in de astrale (etherische of akasische) lagen die zich het dichtst bij het aardoppervlak bevinden, te blijven hangen. De wet van de magnetisch-vitale affiniteiten verklaart de aantrekking van deze ‘schillen’ tot plaatsen en personen; en als men voor zichzelf een schaal kan opstellen van psychisch soortelijk gewicht, kan men inzien dat de grotere dichtheid van een ‘ziel’ die neergedrukt wordt door de stof van lage (of zelfs niet-spirituele, en toch niet dierlijke) gevoelens, ertoe leidt dat die ziel wordt belemmerd om op te stijgen naar het zuivere rijk van spiritueel bestaan. Hoewel ik me bewust ben van de onvolmaaktheid van mijn vermogen om een wetenschappelijke uiteenzetting te geven, denk ik dat uw vermogen om natuurwetten te begrijpen, wanneer een hint is gegeven, alle lacunes zal aanvullen.
Bedenk dat zelfs een adept niet in staat is om een organisme dat hoger is ontwikkeld dan de planten te laten uiteenvallen en weer in elkaar te zetten; het universele manas is met zijn differentiatie tot individuele entiteiten begonnen in het dier en heeft deze in de mens voltooid; in de plant is het nog een ongedifferentieerde universele geest, die de hele massa van atomen doordringt die zich verder hebben ontwikkeld dan het inerte minerale stadium, en zich voorbereiden om te differentiëren. Er is beweging zelfs in het mineraal, maar het is eerder de nauwelijks waarneembare trilling van dat Leven van het leven, dan de actieve manifestatie ervan bij het voortbrengen van vorm – een differentiatie die zijn maximum niet, zoals u misschien zou denken, bereikt in het stadium van de fysieke mens, maar in het hogere stadium van de dhyani-chohans, of planeetgeesten, d.w.z. vroegere mensen die de evolutieladder hebben beklommen, maar nog niet zijn herenigd, of versmolten, met parabrahman, het universele beginsel.
Tot slot nog iets over ‘stof die door stof heen gaat’. De stof kan worden gedefinieerd als gecondenseerd akasa (ether); en door zich in atomen te splitsen differentieert de stof zich, zoals waterdeeltjes zich differentiëren uit oververhitte stoom wanneer ze condenseren. Breng de gedifferentieerde stof terug in de oorspronkelijke toestand van ongedifferentieerde stof, en het is niet moeilijk in te zien hoe ze door de tussenruimtes van een substantie in de gedifferentieerde toestand heen kan gaan, zoals we het stromen van elektriciteit en andere krachten door geleidende stoffen gemakkelijk kunnen begrijpen. De moeilijk te doorgronden kunst is om de atoomverbindingen in een gegeven substantie naar wens te kunnen verbreken: de atomen zo ver uiteen te trekken dat ze onzichtbaar worden, terwijl ze toch hun polaire spanning bewaren, of binnen het bereik van hun aantrekkingskracht blijven, zodat ze de affiniteit van hun vroegere samenhang weer snel herstellen, en de substantie opnieuw samenstellen. En omdat we duizend bewijzen hebben dat onze adept-occultisten deze kennis en dit vermogen bezitten, wie kan ons dan kwalijk nemen dat we die adepten beschouwen als de echte meesters in de wetenschap van onze knapste hedendaagse autoriteiten? Deze filosofie van de edele wijzen zal bovendien tot gevolg hebben, zoals ik hierboven heb opgemerkt, dat de mensheid in staat wordt gesteld om de morele en spirituele aard van de mens te verkwikken, en om hogere en betere normen van geluk op te stellen dan die welke we nu aan onszelf opleggen.