Theosophical University Press Agency

pagina achteruit Inhoudsopgave pagina vooruit

Projectie van het dubbel

[‘Projection of the double’, The Theosophist, oktober 1883, blz. 1-2; CW 5:289-93]

In een van de dagelijkse afleveringen van de N.Y. World – een invloedrijke krant uit de grote Amerikaanse metropool – verscheen in 1878 een verslag van wat er gebeurde op een avond in het toenmalige hoofdkwartier van onze Society, in de stad New York. De schrijver was iemand van de redactie, en één van de wonderen die werden besproken was het volgende: Een van de bezoekers betwijfelde of een adept zijn fysieke lichaam in een passieve toestand in de Himalaya kan achterlaten, en in zijn astrale lichaam (mayavirupa) over land en zee naar de andere kant van de wereld kan komen. Drie of vier van de aanwezigen zaten tegenover de twee grote ramen van de kamer die uitkeken op de Avenue, die toen schitterend werd verlicht door het gaslicht in de winkels en van de straatlantaarns. Het gevoel van twijfel was nauwelijks uitgesproken toen deze personen tegelijk vol verbazing naar het linkerraam begonnen te wijzen. Iedereen die in die richting keek zag buiten, van links naar rechts, de gedaante van één en daarna nog een Aziatische man, met een tulband op hun hoofd en gekleed in van die lange witte oosterse gewaden, rustig en langzaam voorbijkomen. Ze passeerden het raam en verdwenen uit het zicht; kort daarop keerden ze terug en kwamen nog eens langs het raam, en werden daarna niet meer gezien.

Twee van de getuigen (kol. Olcott en de redactrice van dit tijdschrift) herkenden hen – omdat ze persoonlijke bekenden van hen waren – als een bepaalde mahatma en een van zijn leerlingen. Het raam was bijna 6 meter boven de grond, en er was geen veranda of een ander dak waar zelfs een kraai zou kunnen lopen – de gedaanten hadden zich door de lucht bewogen. Zo werd de twijfelaar ogenblikkelijk en geheel onverwachts het zwijgen opgelegd, en de waarheid van de Indo-Europese esoterische wetenschap aangetoond. Sinds we naar India zijn gekomen, werd het een aantal volledig betrouwbare getuigen, Indiërs en Europeanen, vergund soortgelijke verschijningen van de gezegenden te zien, en meestal onder heel overtuigende omstandigheden. Slechts een paar weken geleden – op ons hoofdkwartier in Madras – verscheen een van hen plotseling in het volle licht in een kamer op de bovenverdieping, naderde bepaalde hindoeleden van onze Society tot op 60 cm, hield de volledig zichtbare en vaste vorm ongeveer een minuut in stand, en deed toen een paar stappen achteruit en verdween ter plekke. Twee jaar geleden werd in Bombay het astrale sarira van mahatma KH door ruim 20 leden meerdere keren gezien; sommigen van hen waren over die mogelijkheid tevoren heel sceptisch geweest, en nadat het was gebeurd riepen ze het uit tot ‘het meest indrukwekkende wat ze ooit hadden gezien’.

Op één avond was de ‘vorm’ drie keer volledig herkenbaar, en schijnbaar vast tot elke haar van de snor en de baard toe, gleed bij helder maanlicht van een groepje struiken door de lucht naar de veranda . . . en vervaagde daarop. Het geval van Ramaswamier, ba, levert de duidelijkste reeks bewijzen die ooit in de geschiedenis van deze tak van de esoterische wetenschap is opgetekend: eerst zag hij een portret van een mahatma; toen zag hij hem in het ‘dubbel’; en ten slotte ontmoette hij hem lijfelijk op een verlaten bergpas in Sikkim, en sprak meer dan twee uur met hem in zijn eigen landstaal (van dhr. R) – voor de mahatma een vreemde taal – kreeg uitleg over veel feiten met betrekking tot de Theosophical Society, en kreeg opdracht om berichten over te brengen naar kol. Olcott over bepaalde vertrouwelijke zaken waarover niemand, behalve hijzelf en deze specifieke mahatma, iets wist. Het bestaan van de mahatma’s, hun vermogen om naar wens te reizen in het innerlijke, of astrale, lichaam, om volledige controle over al hun verstandelijke vermogens te behouden, en naar believen hun ‘fantoom’-vorm te verdichten zodat ze zichtbaar wordt, of te ontbinden en onzichtbaar te maken, zijn feiten die nu te goed zijn vastgelegd om ze nog te kunnen betwisten.

Alleen onervaren mensen maken bezwaar tegen de bovenstaande verklaringen, zoals ze bezwaar maken tegen alle nieuwe dingen. Voor alles is een bepaald moment waarop twijfel en ongeloof verdwijnen, om plaats te maken voor kennis en zekerheid. In elke generatie hebben relatief weinig mensen ooit de schitterende astrale verschijning van een mahatma gezien, want alleen al de magnetopsychische wet van aantrekking en afstoting houdt adepten en het stinkende zootje van maatschappelijke verloedering ver uit elkaar. Soms, onder zeer gunstige voorwaarden, benaderen ze misschien een individu dat zich wijdt aan occult onderzoek, maar dit gebeurt zelden; want zelfs hij, ook al is hij zuiver, wentelt zich in de wereld van het verontreinigde akasa of de magnetische aura en wordt erdoor besmet. Voor zijn innerlijk zelf is het zo verstikkend en dodelijk als de zware damp van koolzuurgas voor zijn fysieke longen.

En, vergeet niet, het is door het innerlijk, niet het uiterlijk, zelf dat we in contact komen met de adepten en hun gevorderde chela’s. Men verwacht niet dat men een zinnig gesprek kan voeren met een benevelde dronkaard, die na een zuippartij zo duf is als een konijn; voor de vergeestelijkte mahatma is het echter even ondoenlijk om van gedachten te wisselen met een mens van de wereld, die dagelijks in een toestand van psychische beneveling leeft te midden van de magnetische dampen van lust, materialisme en spirituele atrofie.

Maar ook andere levende personen dan de oosterse adepten kunnen hun dubbel projecteren om zo op afstand van hun lichaam te verschijnen. In de literatuur van de westerse mystiek – laat staan in de omvangrijke verslagen uit het Oosten – worden veel van dit soort gevallen vermeld; vooral in de werken van Glanvill, Ennemoser, Crowe, Owen, Howitt, Des Mousseaux en vele andere rooms-katholieke en niet-rooms-katholieke schrijvers. Soms spreken deze gedaanten, maar meestal niet; soms reizen ze terwijl het fysieke lichaam van de persoon slaapt, soms terwijl dit wakker is; vaak is de verschijning de voorbode van de dood, maar af en toe lijkt ze vanuit haar verre lichaam te zijn gekomen omdat ze een vriend wil bezoeken, of omdat de wens om een vertrouwde plek te bereiken groter was dan de fysieke kracht van het lichaam om er snel genoeg naartoe te gaan. Miss C. Crowe vertelt (in The Night Side of Nature) over een Duitse professor; zijn geval behoort tot de laatste categorie. Toen hij op een dag naar huis terugkeerde, zag hij het dubbel van zichzelf voor hem uit gaan, op de deur kloppen en naar binnen gaan toen het dienstmeisje opendeed. Hij versnelde zijn pas, klopte op zijn beurt, en toen het dienstmeisje kwam en hem zag, deinsde ze geschrokken terug en zei: ‘Meneer, ik heb u zojuist al binnengelaten!’ (of woorden van gelijke strekking). Hij ging de trap op naar zijn bibliotheek, en zag zichzelf in zijn eigen armstoel zitten zoals zijn gewoonte was. Toen hij dichterbij kwam, loste het fantoom op in de lucht.

Een ander soortgelijk voorbeeld is het volgende, waarvan de omstandigheden zo goed werden vastgelegd als men zich dat maar wensen kan. Daarin wordt verteld over het leven van een zekere Émilie Sagée, gouvernante op een meisjesschool in Riga, in Lijfland.1 Hier werden het lichaam en zijn dubbel gelijktijdig waargenomen, op klaarlichte dag, en door een groot aantal personen.

1. Noot vert.: Riga is nu de hoofdstad van Letland. Het toenmalige Lijfland omvatte delen van het huidige Estland en Letland.

Op een dag was de hele school, in totaal 42 mensen, in een kamer op de begane grond met glazen deuren naar de tuin. Ze zagen Émilie bloemen plukken in de tuin, toen haar gedaante plotseling op een lege stoel verscheen. Toen ze onmiddellijk naar de tuin keken, zagen ze dat Émilie daar nog steeds was; maar ze merkten op dat ze apathisch bewoog en het leek alsof ze uitgeput of versuft was. Twee van hen die wat dapperder waren gingen naar het dubbel en probeerden het aan te raken; ze voelden een lichte weerstand die ze vergeleken met de geweven stof van mousseline of crêpe. Een van hen ging dwars door een deel van de gedaante heen; de verschijning bleef nog even zichtbaar en verdween toen geleidelijk. Zolang Émilie op die school zat, ongeveer anderhalf jaar in 1845 en 1846, vond dit verschijnsel op verschillende manieren met tussenpozen van één tot enkele weken plaats. Men constateerde dat hoe duidelijker en stoffelijker het dubbel verscheen, des te ongemakkelijker, slomer en ellendiger de echte persoon zich voelde; wanneer het dubbel daarentegen zwakker werd, herkreeg de persoon haar kracht. Émilie had geen besef van haar dubbel, noch heeft ze het ooit gezien.1

1. Een verkorte versie wordt gegeven door R.D. Owen in zijn Footfalls on the Boundary of Another World (blz. 348-57), en alle gegevens wat betreft tijd, plaats, en getuigen zijn te vinden in het recente Franse boek van D’Assier Essai sur l'humanité posthume, etc. (blz. 64-5). Een vertaling staat in Light van 18 augustus 1882 (zie aldaar).

Over dit het belangrijke onderwerp is nog veel meer te zeggen, maar dat wordt bewaard voor een andere gelegenheid. Het boek van D’Assier (zie voetnoot) zal afzonderlijk worden besproken.


H.P. Blavatsky: Geselecteerde artikelen, Deel 2: 1882 – 1887, blz. 326-9
isbn 9789491433177, paperback, eerste druk 2016, bestel boek

© 2016 Theosophical University Press Agency
Daal en Bergselaan 68, 2565 AG Den Haag