Foto’s van geesten (boekbespreking)
[‘Chronicles of the Photographs of Spiritual Beings and Phenomena Invisible to the Material Eye, by Miss G. Houghton, Londen, E.W. Allen, 1882’; The Theosophist, april 1882, blz. 179-80; CW 4:60-5]
Een aardig en opmerkelijk boek, ‘Geïllustreerd met zes platen met 54 miniatuurreproducties van oorspronkelijke foto’s’. Het staat vol met waardevolle getuigenverklaringen. Deze zijn afkomstig van enkele van de belangrijkste wetenschappers en schrijvers van deze tijd, die allemaal getuigen van het feit dat er foto’s zijn en worden gemaakt van ‘geesten’, en dat hun min of meer schimmige vormen op het negatief verschijnen nabij of rond de aanwezigen van zichtbaar vlees en bloed. ‘Zijne hoogheid, George, vorst van Solms,’ is een van de getuigen van de verschijnselen. In een brief die is opgenomen in het voorwoord merkt hij op:
De verschillende hypothesen die naar voren zijn gebracht over hoe de foto’s van geesten kunnen zijn gemaakt, heb ik onderzocht, maar geen daarvan is voldoende om de verschijnselen te verklaren . . . Ik ken geen enkele mogelijke verklaring voor dit soort foto’s waarop de figuur gedeeltelijk vóór en gedeeltelijk achter de zittende persoon is afgebeeld. – blz. vii
Een andere eminente getuige, A.R. Wallace, de natuurwetenschapper, geeft ook zijn mening:
Als iemand met kennis van fotografie zijn eigen glazen platen neemt, de gebruikte camera en alle noodzakelijke onderdelen onderzoekt en het hele proces van het maken van een foto nauwlettend volgt, en als er dan op het negatief een duidelijke vorm naast de aanwezige persoon verschijnt, is dit een bewijs dat daar iets is dat stralen met een fotochemische werking kan weerkaatsen of uitzenden, iets dat voor de aanwezigen echter onzichtbaar is. . . . het feit dat er figuren met een zo duidelijk en onmiskenbaar menselijk uiterlijk verschijnen op foto’s die in een privéstudio zijn gemaakt door een ervaren opticus en amateurfotograaf die al zijn apparatuur zelf maakt, en zonder iemand anders erbij . . . is een echt wonder. – blz. 205-7
Precies; en het bewijs spreekt zo sterk in het voordeel van de echtheid van dit interessante verschijnsel, dat als men de mogelijkheid ervan betwijfelt men duidelijk een bekrompen domkop is. We twijfelen ook niet aan het feit van het verschijnsel. We denken eerder aan de oorzaken die eraan ten grondslag liggen. Hoe meer we de in het interessante boek van mej. Houghton verzamelde duidelijke, volkomen logische en samenhangende bewijzen van de ooggetuigen bestuderen, hoe meer we ze vergelijken met haar eigen getuigenis, en onze aandacht dan richten op de illustraties in het boek, des te minder zijn we bereid daarin het directe werk van geesten, dat wil zeggen van ontlichaamde ego’s, te zien. Dit is geen gekunstelde haarkloverij van vooroordelen of ontkenning bij voorbaat, zoals sommige van onze critici misschien denken, maar de oprechte uitdrukking van nuchtere waarheid. De figuren die schijnbaar zonder fysieke oorzaak zo mysterieus verschijnen, zijn volgens ons niet eens het werk van elementaren of elementalen – waar de orthodoxe spiritist zo’n hekel aan heeft. We vragen ons eenvoudig af waarom zulke foto’s die geen frauduleuze imitaties zijn – en zelfs als ze op een dag door de Royal Society als verschijnsel worden erkend – noodzakelijkerwijs ‘beelden van geesten’ zouden moeten zijn, en niet iets anders? Waarom zouden de vormen die verschijnen – vaak zijn het helemaal geen vormen, maar flarden vormloos licht, waarin men even gemakkelijk figuren en gezichten en gelijkenissen kan ontdekken als in een voorbijdrijvende wolk, of zelfs in een vuile vlek op een muur – waarom zouden ze eerder als de afbeeldingen van oorspronkelijke menselijke of andere geesten moeten worden gezien dan als de weerspiegeling van wat reeds als beelden van mensen en dingen is afgedrukt op de onzichtbare ruimte om ons heen?
Een min of meer geslaagde reproductie (waarbij de fotograaf zich daarvan niet bewust is) van de gelaatstrekken van een overleden persoon op basis van een beeld dat al is afgedrukt op de aura van het levende medium, of van de andere aanwezigen, zou geen oneerlijke poging zijn om misbruik te maken van de goedgelovigen, maar een authentiek verschijnsel. Als we ter wille van de redenering uitgaan van deze hypothese, dan zou deze een goede verklaring geven voor de ‘figuur die gedeeltelijk vóór en gedeeltelijk achter de zittende persoon is afgebeeld’. Bovendien zou de theorie een verklaring geven voor elk onbevredigend aspect van zulke foto’s, aspecten die tot nu toe onverklaarbaar zijn behalve door de theorie dat het bedrog is. De ‘dochter van Jairus’ zou niet verschijnen in de aura van een hindoemedium, zelfs niet als hij 1000 jaar voor een camera ging zitten. Maar de genoemde bijbelse figuur is een afbeelding die kan worden verwacht in aanwezigheid van een heel vroom protestants medium, van wie de gedachten volledig door de Bijbel in beslag worden genomen; van wie het denken vol is van de wonderen van Jezus Christus; en die na elke succesvolle ‘foto van een geest’ de ‘wijsheid van God’ bedankt door zijn naam te zegenen en te prijzen. Een hindoe- of boeddhistisch medium zou uit een straal hemels licht boven zijn hoofd geen ‘lepel’ tevoorschijn roepen, maar zijn vingers waarmee hij zijn voedsel eet. Maar de bijbelse interpretatie die de schrijfster geeft (blz. 78 en 79) om het verschijnen van de lepel te verklaren nadat ze een boekenlegger in de Bijbel had gelegd (bij de passage die verwijst naar de 12 lepels van goud, het offer van de koningen van Israël), is precies wat we mogen verwachten. Een orthodoxe heiden zou op de foto evenmin ‘een voorstelling van de heilige familie’, omringd door een groep wolken, laten verschijnen – eenvoudig omdat hij, die nooit aan laatstgenoemde familie heeft gedacht, zo’n beeld niet, bewust of onbewust, voor de geest zou kunnen roepen; dus, omdat zo’n beeld niet onzichtbaar rondom hem was afgedrukt, kon er ook geen zichtbaar worden gemaakt. Als anderzijds in plaats daarvan het beeld van een wild zwijn of een vis zou verschijnen, of dat van een blauwe man die op een fluit speelt, en een hindoemedium in de eerstgenoemden de twee avatara’s van Vishnu zou herkennen, en in laatstgenoemde Krishna, dan betwijfelen we of een christelijke spiritist eerlijk genoeg zou zijn om de juistheid van de symbolische interpretatie te erkennen, of zelfs van de echtheid van de ‘geesten’, omdat geen enkel christelijk medium in die twee avatara’s, of in een hemelsblauwe god, gelooft.
Het meest opvallende kenmerk van het door ons besproken boek zijn de geïllustreerde platen. De miniatuurfoto’s zijn voor hun doel hoogst waardevol. Ze doen volledig recht aan zowel het talent van de kunstenaar als het doorzettingsvermogen en geduld dat de schrijfster moest betonen voordat ze zulke goede resultaten kon verkrijgen. Als foto’s van ‘geesten’ laten ze echter veel ruimte voor kritiek, omdat ze alles onverklaard laten, en de figuren zijn helemaal niet bevredigend. Van plaat 1 tot plaat 6 vertonen de figuren van de geesten, op één of twee uitzonderingen na, een vreemde overeenkomst en stijfheid. Te beginnen met ‘mama die haar hand naar mij uitstrekt’ en eindigend met ‘Tommy’s grootmoeder’ (plaat 1) laten negen groepen in negen verschillende houdingen aan ons ondeskundige oog in elke foto slechts twee dezelfde personen zien: de schrijfster en een in een laken gehulde geest – met onzichtbare gelaatstrekken. In alle gevallen is de geest verpakt in de traditionele witte lijkwade, die door een correspondent in het boek heel toepasselijk de ‘conventionele geest gehuld in een wit laken’ wordt genoemd. Waarom dat zo is, wordt niet voldoende verklaard door de gegeven theorie (blz. 207) dat ‘de menselijke vorm moeilijker is te materialiseren dan een gewaad’. Als ‘God in zijn wijsheid een geest-kracht . . . gebruikt om de zichtbare geestverschijning te laten ontstaan’, zoals ons wordt verteld (blz. 21), dan schieten zowel de kracht als de wijsheid enorm tekort in wat er van hen verwacht mag worden. En zo niet, waarom dan zo’n slaafse kopie van de conventionele geesten in toneelvoorstellingen?
Chronicles of the Photographs of Spiritual Beings and
Phenomena Invisible to the Material Eye, blz. ii.
Er worden door bekende en geleerde schrijvers overal in het boek veel waardevolle, interessante en hoogst wetenschappelijke pogingen tot verklaring gedaan en bewijzen aangereikt. Maar de opvatting waarmee we het het meest eens zijn, staat in de fragmenten uit het artikel van John Beattie, ‘Philosophy of spirit-photography’, gepubliceerd in het Spiritual Magazine van januari 1873. We zullen een paar regels eruit citeren:
Al onze meest competente denkers in de grote scholen van de natuurwetenschap . . . zijn gedwongen te concluderen dat er een oneindige oceaan van ether bestaat, waarin alle stoffelijke substantie zweeft, en door middel waarvan alle krachten naar de fysieke wereld worden overgebracht. . . . In de fotografie hebben we te maken met puur fysieke omstandigheden. Is er enig bewijs dat bij het maken van deze foto’s andere dan fysieke omstandigheden een rol hebben gespeeld? . . . De foto’s van geesten die onder mijn toezicht werden genomen, leverden mij veel bewijs dat er geen geest-substantie werd gefotografeerd. De vormen waren vaag, maar op de foto’s scherpomlijnd . . . deze vormen zijn zodanig en hangen op zo’n uitzonderlijke manier met elkaar samen dat zelfs een oppervlakkige onderzoeker wel moet zien dat zo’n reeks vormen nooit door iemand kon zijn bedacht die bedrog wilde plegen. . . . We horen dagelijks dat er foto’s van geesten worden gemaakt, en veel ervan zouden zijn herkend als afbeeldingen van vrienden. . . . Zijn deze foto’s iets anders dan stoffelijke gelijkenissen, gevormd door spirituele wezens, van substanties die, wanneer ze zo worden verdicht, heel actief energie kunnen uitstralen? . . . Ik heb veel foto’s bekeken die een gelijkenis zouden vertonen. Ik heb er nu twee vóór me: dezelfde man staat op beide. Op één is er bij hem een zittende figuur half onder het tapijt, duidelijk van een ets van een gezicht met een type profiel precies zoals dat van hem; op de andere staat een staande figuur, extreem lang en onscherp. In beide gevallen wordt gezegd dat het zijn moeder is. . . . Er is geen overeenkomst te zien tussen die twee. De zittende figuur was duidelijk ontleend aan een tekening.
Ik noem dit alles om het idee te bestrijden dat de werkelijke geest kan worden gefotografeerd. Ik heb een groot aantal van deze foto’s gezien die volgens mij echt zijn, maar in geen enkel geval heb ik gezien dat ze de natuurlijkheid van echt leven weergaven. Bovendien kunnen we niet geloven dat spiritueel licht afhangt van fysieke wetten zoals reflectie, absorptie, enz., maar veeleer van toestanden van het waarnemend bewustzijn. Als ik gelijk heb dan moet de fotografie van geesten op het gebied van psychische verschijnselen een belangrijke en nuttige plaats krijgen, d.w.z. als ze door goede bewijzen worden ondersteund, want zonder dat zijn alle manifestaties waardeloos.
We zijn het van harte eens met alles wat hierboven is gezegd, maar we zijn het volkomen oneens met één van de conclusies die Beattie daaruit trekt. Tot dusver is de echtheid van het verschijnsel, genaamd ‘fotografie van geesten’, voldoende aangetoond. Maar voordat we dogmatisch worden over de oorzaken van deze verschijnselen, moeten we drie theorieën in overweging nemen, en die kiezen waarin niet alleen niets over het hoofd wordt gezien, maar die op een heel bevredigende manier de duidelijke tekortkomingen van de tot nu toe bereikte resultaten verklaart. De spiritisten beweren dat het foto’s van geesten zijn. Onderzoekers die voorzichtiger zijn, met een instelling zoals die van Beattie, denken eerder dat het ‘foto’s gemaakt door geesten’ zijn, waarbij de vorm van het object werd verkregen uit ontvankelijke onzichtbare substantie ‘door intelligente wezens van buitenaf en die voor hun doel in een bepaalde vorm werd gegoten’. En wij (de occultisten) zeggen dat ze objectieve kopieën zijn van subjectieve beelden die op de ether van de ruimte zijn afgedrukt, en voortdurend door onze gedachten, woorden en daden worden uitgezonden. . . .
Het eindoordeel over de vraag wie van ons gelijk heeft en wie ongelijk, kan door de jury van het verstand pas worden uitgebracht nadat betere en meer betrouwbare informatie wordt verkregen van de feiten, en men beter bekend is met het onzichtbare heelal en de psychologie; beide moeten zich bovendien volledig hebben losgemaakt en onafhankelijk zijn van alles wat op vooroordelen of sektarische kleuring lijkt. Zolang ‘fotografie van geesten’, in plaats van als een wetenschap te worden beschouwd, aan het publiek wordt gepresenteerd als een nieuwe openbaring van de God van Israël en Jacob, zullen heel weinig nuchtere wetenschappers moeite willen doen om ‘Maria de Maagd, de Moeder van onze Heer’, of zelfs ‘Johannes met een duif en drie sterren in de nis boven hem’, aan een microscopisch onderzoek te onderwerpen.