‘De toren van oneindig denken’
Betreft:
‘Ontelbare generaties lang heeft de adept een tempel gebouwd van onvergankelijke stenen, een reuzentoren van oneindig denken, waarin de Titan woonde en, als het nodig is, alleen zal blijven wonen, om er slechts aan het eind van iedere cyclus uit tevoorschijn te treden om de uitverkorenen van de mensheid te vragen met hem samen te werken en op hun beurt te helpen de bijgelovige mens te onderrichten. En wij zullen dat periodieke werk van ons voortzetten; we zullen ons van onze filantropische pogingen niet laten afbrengen tot op die dag dat de grondslagen voor een nieuw continent van denken zo stevig zijn gelegd dat geen enkele tegenstand en domme kwaadwilligheid geleid door de Broeders van de Schaduw de zege zal kunnen behalen.’– Brief 9, blz. 57-8
Dit zijn woorden van een meester van wijsheid en ik zou willen dat u ze in u opnam en probeerde de innerlijke betekenis ervan te begrijpen, want ze zijn werkelijk goddelijk. Een groot intellect heeft ze opgesteld.
Wat is deze toren van oneindig denken? Het is de algemene kosmische intelligentie, waarmee hier wordt bedoeld de hiërarchieën van dhyani-chohans, de kosmische geesten, de heren van meditatie en kosmische wijsheid. Ze worden de hiërarchieën van de zonen van het licht genoemd en vertegenwoordigen de bewustzijnskant van het heelal. Er zijn er onnoemelijk veel en ze strekken zich uit van nog lager dan de mens via ontelbaar veel hiërarchieën tot in het oneindige.
Dit is de toren van oneindig denken waarin de kosmische titanen zich ophouden, denken, leven en plannen maken. Deze kosmische titanen zijn de gezamenlijke kosmische logoi, de kosmische geesten, een leger van zonen van licht en leven. En uit deze onuitputtelijke bron van volmaakte wijsheid en volmaakte liefde komen van tijd tot tijd grote zielen tevoorschijn die zich onder de mensen belichamen, en die de weg wijzen, leiden, helpen, bijstaan en inspireren en niet alleen ons, bijgelovige en feilbare mensen opwekken, maar alle wezens die minder ver zijn dan zij, want de natuur is één organische eenheid. Wat boven is in het allerhoogste wordt weerspiegeld in het laagste, want er is maar één kosmische wet, één kosmische intelligentie en één kosmisch leven; daarom heerst die wet, dat leven, die intelligentie overal. Zo ziet u dat wat zich hier beneden bevindt niet meer is dan een schaduw of kopie van een patroon van wat boven is, en het hele geheim van het leven, het hele geheim hoe te leven, is één te worden in bewustzijn en in gevoel, in geest en ziel met dat patroon van oneindig denken.
Nooit zijn er denk ik verhevener woorden door mensen uitgesproken. Grootser opvattingen dan deze, die liggen besloten in de voorgelezen fragmenten van de mededelingen van de meester, zijn nooit geschreven. Ze zijn een nieuw evangelie van denken en liefde, een nieuwe oproep tot menselijk streven; wie niet in staat is de immense draagwijdte en de grootse inhoud aan te voelen die in deze menselijke woorden schuilen, moet wel blind zijn.
Als de tijden niet gunstig of niet geschikt zijn, laten de adepten de mensheid toch niet aan haar hopeloze lot over; op aarde blijft op zijn minst de broederschap van de mahatma’s of meesters van wijsheid en mededogen aanwezig. Zij inspireren gevoelige en ontvankelijke mensenzielen en prenten hen gedachten van schoonheid en grootsheid in. Maar als de tijd niet geschikt is voor een ruimere verspreiding van de wijsheid van de goden, dan trekken ze zich tijdelijk terug, opwaarts en binnenwaarts, in deze toren van oneindig denken, en wachten daar tot de tijd rijp is om opnieuw openlijk of halfopenlijk onder ons te kunnen werken.
Ook wij, zelfs nu in onze kleinheid en zwakheid, bewonen deze toren van oneindig denken. En net zoals de meesters doen als de tijd niet geschikt of niet rijp is voor het openbaren van een stukje van de goddelijke wijsheid van het oneindige, zullen ook wij – hoewel onze hand altijd is uitgestoken en gereed is het weinige dat we zelf uit eigen kracht uit het koninkrijk der hemelen hebben geput door te geven – evenals onze eigen leraren, als de tijd niet rijp is, ons in het hogere bewustzijn en ogenschijnlijk in stilte en rust terugtrekken. Maar dat is slechts uiterlijke schijn.
De meesters van wijsheid, de adepten, trekken zich eenvoudig terug als voor hen de tijd niet rijp is om hun belangrijkste werk onder de mensen te doen. Ze doen wat ze kunnen en wat het menselijk karma of het lot hen toestaat; maar in zekere zin stijgen ze op, verdwijnen ze uit het gezicht om op innerlijke gebieden des te actiever te zijn, betrokken bij grootse werken van weldadigheid. En als dan de tijd rijp wordt, als het hart van de mens door lijden en verdriet, pijn en kwellende zorgen opnieuw verlangt naar meer licht, naar de vertroosting die door egoïsme nooit wordt gevonden, maar alleen uit de geest voortkomt – als de mens dan innerlijk daarom vraagt, geluidloos, maar doorklinkend tot in de sferen van licht, dan verlenen zij die tot dan stilzwijgend toekeken en wachtten in de toren van oneindig denken, vanuit hun azuren troon, bij wijze van spreken, een luisterend oor. En als de roep sterk genoeg is, als het zuiver en onpersoonlijk genoeg is, dan verlaten ze de portalen van de innerlijke onzichtbare gebieden om deze portalen van ons heelal binnen te gaan, onder ons te verschijnen en leiding en onderricht, troost en bemoediging te geven en vrede te brengen.
Hoe groot is de inspiratie die we kunnen putten uit deze leer van de wijsheid van de goden, die we nu theosofie noemen: dat het heelal niet chaotisch of krankzinnig is, maar een organisme dat van binnenuit wordt geleid en bestuurd, niet alleen door oneindige en alwetende kosmische intelligentie – of liever intelligenties – maar door kosmische liefde. Want liefde is het cement van het heelal en verklaart de orde in het heelal en de harmonie en eenheid die ieder die ogen heeft om te zien overal om zich heen kan waarnemen. Wetenschappers spreken over deze orde als de wetten van de natuur, zoals die tot uiting komen in de kosmische lichamen en hun bewoners en in hun tijdsperioden, hun plaats en hun regelmatige bewegingen.
Hoe geweldig is ook het gevoel dat degene die zich erop voorbereidt in aanraking, in verbinding kan komen met deze grotere wezens die in ontwikkeling boven hem staan, alleen nu nog boven hem staan, want eens zal hij groeien en aan hen gelijk worden, even goddelijk zijn als zij, en zijzelf zullen zijn opgeklommen tot goden die nog verder van ons af staan. Er is een pad dat steil en doornig is, maar het voert naar het hart van het heelal. Iedereen, elk kind van de natuur, kan langs dit pad omhooggaan. Ieder die het aandurft en probeert het te vinden, kan de eerste stappen erop zetten en op deze eerste stappen kunnen andere volgen. Wat een zegen dit te weten! Wat een inspiratie voor de toekomst dat ons lot in onze eigen handen ligt! De inspiratie die opborrelt uit de diepste schuilhoeken van de menselijke geest, zal door niets worden tegengehouden, kan door niets worden belemmerd, kan door geen uiterlijke of innerlijke god worden gestuit, omdat die menselijke geest een vonk is van het kosmisch goddelijke.
Hoe schoon, hoe inspirerend, hoe vol van nog onvermoede betekenis is deze uitdrukking; de toren van oneindig denken! Het is een uitdrukking een god waardig, en alleen een halfgod-mens of een god-mens zou zijn verheven denkbeelden zo kunnen verwoorden. Wat een magisch beeld van een innerlijke sprookjeswereld, een waarachtige sprookjeswereld, bieden deze prachtige woorden aan eerbiedig gestemde geesten. Deze toren van oneindig denken is tevens de toren van oneindige liefde, want hij is vol liefde en zijn bewoners zijn vertegenwoordigers van de liefde. Van tijd tot tijd gaan zijn poorten open en komen leraren uit deze innerlijke gebieden tot ons. Bijvoorbeeld Gautama, de Boeddha, en de avatara Jezus, en Krishna; en ook vele anderen waarvan de namen zelfs in het westen aan ieder ontwikkeld mens bekend zijn. Geen wonder dat een dankbare mensheid hen zonen van god, of kinderen van de goden noemde – een uitdrukking waaraan ik de voorkeur geef; want dat zijn ze inderdaad, zoals ook wij nakomelingen zijn van de goden, onze voorouders en voorlopers op het evolutiepad dat eeuwig omhoog en naar binnen voert naar het goddelijke.
Deze leraren van de mens zijn zelf als goden vereerd door mensen die het gebod vergaten om de boodschap ter harte te nemen en daar eerbied voor te hebben, en niet de boodschapper te vereren. In die boodschap ligt iets groots, immers het denken van een mens is machtig, niet de mond waardoor het denken zich uit. De liefde in het menselijke hart verheft de mens, niet de mond die haar onder woorden brengt. Ik denk dat een van de bewijzen dat deze groten die onder ons leefden en die telkens en telkens weer zullen terugkomen – ik denk dat een van de bewijzen van hun goddelijke aard juist het feit is dat ze voor zichzelf niets aannamen, maar alleen aandacht vroegen voor hun leringen.
Hoeveel bewondering heeft het menselijke hart voor hen die een vreugdevolle tijding brengen. Het gloren van een nieuwere, grootsere, schonere tijd straalt van hun gelaat. Want zij zijn de profeten ervan, de herauten, de voorlopers van een nieuwe komende tijd, waarin de mens, in plaats van ruzies en oorlogen te laten toenemen, zal leren dat de weg van vrede de weg van kracht is, van wijsheid, van overvloed en rijkdom.