Hui-neng – patriarch van het zenboeddhisme
Eloise Hart
Kunstenaars en schrijvers schilderen wereldverlossers en helden vaak met zoveel schoonheid af dat we in de verleiding komen eerder hun artistieke creatie te bewonderen dan de figuur waar het om gaat. In China was dat anders. Hun tekeningen en verhalen over geestelijke arhats weerspiegelen eerder hun levenslange worstelingen met en overwinningen op de ‘schurken en dieven’ van hun lagere natuur die hen beroofden van de waarheid en hun vooruitgang in de weg stonden.
Maar, vragen we ons af, wanneer iemand de verlichting bereikt, wordt zijn verschijningsvorm dan niet als van een god? Zou zo’n verlichting niet zijn hele leven ten goede veranderen? ‘Niet veel’, zei een zenmeester eens. ‘Zijn hoofd is bedekt met as en zijn gezicht besmeurd met modder’, waarmee hij wilde zeggen dat terwijl er innerlijk een grote transformatie heeft plaatsgevonden, iemands uiterlijke leven zich misschien onveranderd voortzet. Dit idee is voortgekomen uit het verhaal van Hui-neng (638-713 n.Chr.), beschouwd als de vader van de zentraditie, die de leringen van Gautama Boeddha bestendigde door er een typisch Chinese kwaliteit aan mee te geven. Zijn verhaal is, zoals zo vele over geestelijke figuren uit het verre verleden, een legende in die zin dat de gebeurtenissen waarover wordt verteld voor een groot deel van suggestieve en symbolische aard zijn. Soms vinden we er een reflectie in terug van het conflict tussen de twee hoofdstromingen van het ch’an boeddhisme, de school van de plotselinge verlichting en die van de geleidelijke verlichtingsweg, dat pas geruime tijd na zijn dood ontstond en verscheidene eeuwen voortduurde tussen de volgelingen van beide scholen. Achter deze elementen kunnen we echter nog steeds het leven van een verlichte ziel onderscheiden en de ideeën van de traditie die hij vertegenwoordigt.
Hui-neng die bamboe snijdt, door Ling K'ai
Hui-neng was nog maar een jongen toen zijn vader overleed, en hij ertoe was gedwongen om het volgen van een opleiding op te geven om in het onderhoud van zijn moeder en zichzelf te voorzien door brandhout te verzamelen en op de markten van Kanton te verkopen. Het was op een van deze markten dat hij een vers hoorde uit de Diamantsoetra – ‘Laat uw geest vrijelijk bewegen zonder ergens lang bij stil te staan’ – dat zijn denken verlichtte en zijn ziel in vuur en vlam zette. Toen hij vroeg waar hij meer kon leren, werd hij verwezen naar het Tung-tsanklooster, vijfhonderd mijl naar het noorden. Door een onverwachte meevaller kon hij al snel zorgen dat er in de behoeften van zijn moeder werd voorzien, en dus ging hij op weg naar het klooster. Toen hij daar aankwam, kwam de Vijfde Patriarch, Hung-jen, hem begroeten en vroeg: ‘Hoe kan jij, een gewone burger uit het zuiden zonder opleiding, ooit hopen het boeddhaschap te bereiken?’
Hui-neng antwoordde: ‘Hoewel mensen worden onderscheiden in noorderlingen en zuiderlingen, bestaat in de boeddha-natuur noord noch zuid. In fysieke verschijning zien barbaren en monniken er misschien verschillend uit, maar wat voor verschil is er in hun boeddha-natuur?’ Als reactie daarop stuurde de patriarch hem naar de korenschuur, waar hij rijst moest pellen en hout splijten. Hij zwoegde daar maandenlang, totdat hij iets hoorde dat hem in de war bracht. De geleerde en hoofdmonnik Shen-hsiu had in antwoord op een verzoek van de bejaarde patriarch op de gangmuur een vers geschreven:
Ons lichaam is de bodhi-boom,
En ons denken een heldere spiegel.
Veeg ze te allen tijde zachtjes schoon,
Zodat ze geen stof zullen dragen.
Wat Hui-neng stoorde was de opmerking dat ons denken stof verzamelt en voortdurend moet worden schoongeveegd; voor hem was het denken, omdat het deel is van onze geestelijke natuur, altijd zuiver en boven illusie verheven. Hij goot deze gedachte in de vorm van een vers, en vroeg een bezoeker op de muur te schrijven:
De boom van volmaakte wijsheid is oorspronkelijk geen boom.
Noch heeft de heldere spiegel een omlijsting.
De boeddha-natuur is eeuwig schoon en zuiver.
Waar bevindt zich dan stof?
Toen de patriarch dit las, besefte hij dat de ongeletterde lekenbroeder Hui-neng ‘de deur van verlichting was binnengegaan’ en waardig was hem op te volgen.
Lezers die bekend zijn met de passage uit De stem van de stilte van H.P. Blavatsky – ‘Want het denken is als een spiegel; bij het weerkaatsen verzamelt het stof. Het heeft de zachte ademtocht van zielenwijsheid nodig om het stof van onze illusies weg te blazen’ (blz. 24) – vragen zich misschien af of het vers van Shen-hsiu of dat van Hui-neng dichter bij de waarheid stond. Beide! In ons huidige stadium van ontwikkeling verzamelt ons denken inderdaad het ‘stof’ van rondzwervende gedachten en gevoelens en heeft de ‘zachte ademtocht van zielenwijsheid’ nodig om illusies weg te blazen. Maar op een hoger niveau waar denken en geest samensmelten, verdwijnt dualiteit en lossen vormen en gehechtheden op in het éénzijn dat illusies te boven gaat. Zoals William Q. Judge schreef: ‘Het hogere zelf heeft geen concentratie nodig omdat het altijd zuiver is, vrij en ongeconditioneerd’ (Echoes of the Orient 3:316). Om deze hogere staat te bereiken raadt De stem van de stilte aan:
Concentreer de blik van uw ziel op het ene zuivere licht, het licht dat vrij is van emotie, . . .
Hoe meer u daarmee één wordt, uw zijn zich oplost in het ZIJN daarvan, hoe meer uw ziel zich verenigt met dat wat IS, des te meer zult u Absoluut Mededogen worden. – blz. 56, 67
Het bereiken van de verlichting is een van de belangrijkste doeleinden van het zenboeddhisme: het woord boeddha, afgeleid van de werkwoordswortel budh, betekent ‘ontwaken, verlichten.’ De traditie vermeldt dat toen de patriarch het vers van Hui-neng zag, hij dit uitveegde. Maar laat die avond liet hij Hui-neng bij zich komen en, terwijl de anderen sliepen, droeg hij de heilige Wet (Dharma) aan hem over. Toen hij aankwam bij de regel van de Diamantsoetra: ‘Men zou zijn geest zo moeten gebruiken dat hij vrij zal zijn van welke gehechtheid dan ook,’ riep Hui-neng verheugd uit: ‘Wie had kunnen denken dat de essentie van de geest wezenlijk vrij is van ontstaan en vergaan! De essentie van de geest is in wezen op zichzelf staand en vrij van verandering! Wie had kunnen denken dat alle dingen manifestaties zijn van de essentie van de geest!’
Nu hij zeker was van de jongeman gaf de patriarch hem het kleed dat zijn opvolging symboliseerde, net zoals hem dat zelf langgeleden was gegeven, en hij verklaarde: ‘Hui-neng, jij bent nu de Zesde Patriarch. Bewaak deze leringen goed en draag ze over aan zoveel mogelijk mensen.’ Toen legde hij uit hoe deze heilige Wet door de Indiase monnik Bodhidharma naar China was gebracht, was overdragen van hart-denken aan hart-denken van de ene patriarch aan een andere. Dit doet denken aan de wijze waarop Boeddha Sakyamuni deze had overgedragen aan zijn leerling Kasyapa toen hij, in plaats van de verzamelde menigte toe te spreken, een bloem had omhooggehouden. Terwijl het gehoor op leringen zat te wachten, had alleen Kasyapa de essentie van de Wet begrepen.
Naarmate de nacht vorderde, maakte de patriarch zich steeds bezorgder om de veiligheid van zijn jonge opvolger. Tenslotte stond hij op en begeleidde Hui-neng naar de rivier waar hij, toen ze samen in een boot gingen, de riemen opnam. Toen Hui-neng aanbood om te roeien, antwoordde zijn leraar: ‘Nee, het is alleen maar juist als ik je de rivier zal overzetten’ – een verwijzing naar de boeddhistische leraren die hun discipelen helpen om ‘de andere oever’ van spiritualiteit te bereiken. Maar de jonge patriarch hield vol: ‘Ik heb de eer de Dharma van u te erven; omdat ik nu verlicht ben, is het alleen maar juist als ik de zee van geboorte en dood door eigen inspanning oversteek om zo mijn eigen essentie van de geest te realiseren.’ Waarop Hung-jen hem de riemen gaf en ze veilig de andere oever bereikten. Daar zeiden ze elkaar vaarwel, en de patriarch had er vertrouwen in dat zijn leringen nu bewaard zouden blijven.
Er zijn vele verhalen over het latere leven van Hui-neng. In een ervan hoorde hij voetstappen naderen toen hij op weg was naar het zuiden. Terwijl hij zijn dharmakleed op de grond wierp, draaide hij zich om zodat hij zijn achtervolger kon aankijken, om slechts te ontdekken dat het een heetgebakerde monnik, Hui-ming, was, die niet om het kleed vroeg, maar om onderwijs in de dharma. Hui-neng begon hem toen te vertellen zich te concentreren, zijn denken volmaakt leeg en ontvankelijk te houden. Na een poosje vroeg hij Hui-ming: ‘Wanneer je aan goed noch kwaad denkt, keer dan terug naar wat je was voordat je vader en moeder werden geboren.’ Onmiddellijk opende het denken van de monnik zich en was verlicht.
Dit verhaal illustreert het fundamentele boeddhistische denkbeeld dat onze hogere of boeddha-natuur altijd aanwezig is: we hoeven slechts de oogkleppen van onze zintuigen en de uit het denken voortkomende illusies af te werpen om haar te zien. Of zoals Hui-neng vaak zei: ‘Het boeddha-bewustzijn is hier! Wordt wakker en zie het.’ Voordat Hui-ming echter vertrok, gaf hij te kennen dat hij toch de esoterische leringen van de Boeddha wilde kennen. ‘Deze,’ verklaarde Hui-neng, `kan ik je niet geven. Iedereen moet die in zichzelf ontdekken.’ Deze gedachte vormde een echo van Boeddha’s laatste gebod – ‘Wees uw eigen lamp!’ – en vervulde Hui-ming met licht. Terwijl hij zich op eerbiedige wijze boog, verklaarde hij dat hij vanaf dat moment Hui-nengs toegewijde leerling zou zijn.
Terwijl hij zijn reis vervolgde om zijn leringen te verspreiden, bereikte Hui-neng tenslotte Kanton. Daar kwam hij bij een klooster waarin de meester ervan een lezing hield over de Mahaparinirvana Sutra. Geboeid bleef hij luisteren en uitte zijn gedachten over het onderwerp. De dharmameester was onder de indruk, herkende hem als zijn opvolger in de dharma en nodigde hem uit zich bij hen te voegen en in hun Orde te worden ingewijd. Dat deed Hui-neng, want hij was nog niet officieel boeddhist geworden.
Daar, en waar hij later ook op reis was, hebben zijn bescheidenheid, goede stemming en inzicht degenen die naar hem luisterden of zijn geschriften lazen geïnspireerd. Een van zijn vaak herhaalde thema’s was dat verlichten een naar binnen ‘keren’ is, een wakker worden in de boeddha-natuur, waarvan hij volhield dat er noch formele meditatie noch filosofische discussie voor nodig is, alleen dat te doen wat vriendelijk en behulpzaam is voor alle levende wezens. Deze ‘boeddha-natuur’ komt overeen met het theosofische atma-buddhische bewustzijn dat, wanneer ons hart en denken zich voor het licht ervan opent, de dingen laat zien zoals ze zijn. Dit is een geestelijk transformerende ervaring, te vergelijken met waar christenen en hindoes naar verwijzen als ‘opnieuw geboren worden’ of een ‘tweemaal geborene’ worden.
De leringen van Hui-neng onderscheidden zich van die van Shen-hsiu in de methode om deze verlichting te bereiken. Terwijl beiden de nadruk legden op de leringen van de mahayanaschool, bepleitte Shen-hsiu een proces van geleidelijke verlichting die kan worden bereikt door formele meditatie, rituelen en de studie van de geschriften en het in praktijk brengen van de leringen ervan, terwijl Hui-neng, hoewel hij de waarde van discipline en voortdurend streven onderkende, volhield dat verlichting spontaan komt wanneer we onszelf openstellen voor onze ingeboren en onsterfelijke boeddha-natuur.
Toen hem werd gevraagd: ‘Wat is de beste manier om bevrijding te bereiken?’ verklaarde Hui-neng dat het bereiken van samadhi niet afhankelijk is van een houding met gekruiste benen of welke houding dan ook, en ook niet van een leraar of van rituelen – die slechts hulpmiddelen zijn voor de misleiden. In werkelijkheid, zo verklaarde hij, is er niet zoiets als het bereiken van de verlichting:
Vanuit het gezichtspunt van de gewone man zijn verlichting en onwetendheid twee gescheiden dingen. Wijze mensen die diep zijn doorgedrongen in de essentie van de geest, weten dat deze dezelfde aard hebben. Deze gelijkheid van aard, dat wil zeggen, deze niet-dualiteit van de natuur, is wat ‘ware aard’ wordt genoemd; ze neemt toe noch af; ze blijft onverstoord in een vervelende situatie en is kalm in samadhi. Ze is noch eeuwig, noch niet-eeuwig . . . ze ligt buiten bestaan en niet-bestaan . . .
Hij werkte zijn ideeën op zo’n heldere en scherpzinnige manier uit dat ze niet alleen aan velen de verlichting hebben gebracht, maar ook een verreikende invloed hebben gehad op de Chinese cultuur. Want Hui-neng en zijn volgelingen zijn erin geslaagd een stelsel dat in essentie nog Indiaas was aan te passen aan het Chinese karakter door de nadruk te leggen op de praktijk en elementen erin op te nemen van de Chinese tradities, vooral het taoïsme. Volgens de Chinese historicus Huai-chin Nan overstijgt deze invloed alle verschillen die oorspronkelijk bestonden tussen de noordelijke en zuidelijke scholen.
Kort voor zijn dood riep Hui-neng zijn leerlingen bijeen en vertelde hen dat hij zich niet lang meer onder hen zou bevinden, en voegde daaraan toe:
Doe uw best, ieder van u; ga waar de omstandigheden u heenleiden.
Met degenen die sympathiek daartegenover staan
Kunt u over het boeddhisme discussiëren.
En wat betreft hen die een ander standpunt hebben dan wij,
Treed hen beleefd tegemoet en probeer hen gelukkig te maken.
Disputen zijn onze school vreemd,
Ze zijn onverenigbaar met de geest ervan.
Diep bedroefd over zijn aanstaande dood, vroeg een van hen of hij een opvolger had gekozen. De patriarch verklaarde dat hij van al zijn leerlingen verwachtte dat ze hem zouden opvolgen in het overdragen van de dharma aan anderen. Later, nadat hij van ieder op zijn beurt afscheid had genomen en hen eraan herinnerde ernaar te streven één te worden met hun eigen boeddha-natuur, verliet zijn ziel zijn lichaam. Na verloop van tijd werd zijn lichaam gebalsemd en in een stoepa geplaatst, en op keizerlijk bevel werden tabletten opgericht om zijn leven te herdenken. De belangrijkste punten die werden genoemd waren: de patriarch verkreeg het gewaad door overdracht toen hij 24 was, hij werd gewijd toen hij 39 was, en stierf op 76-jarige leeftijd. 37 jaar lang predikte hij voor het welzijn van alle levende wezens; 43 van zijn leerlingen erfden de dharma, terwijl het aantal mensen dat tot op zekere hoogte verlichting had bereikt te groot was om te tellen. Het gewaad dat vanaf de Eerste Patriarch was doorgegeven, werd evenals andere heilige voorwerpen in het Po-lam-klooster geplaatst en zorgvuldig bewaard. Zijn leringen werden gepubliceerd en verspreid, en worden ook tegenwoordig gewaardeerd door zowel geleerden als ongeschoolden, door rijk en arm. Aldus is het leven van een verlichte ziel opgetekend die enige tijd in het meest bescheiden onderkomen was gehuisvest.
Verwijzingen
- A Buddhist Bible, Dwight Goddard, redacteur en uitgever, Thetford, VT, 1938.
- Manual of Zen Buddhism, Daisetz Teitaro Suzuki, The Eastern Buddhist Society, Kyoto, 1935.
- The Platform Sutra of the Sixth Patriarch, noten en vert. Philip B. Yampolsky, Columbia University Press, New York, 1967.
- Sources of Chinese Tradition, samenstellers: William Theodore de Bary, Wing-tsit Chan, Burton Watson, Columbia University Press, New York, 1960.
- The Zen Teachings of Huang Po, vert. John Blofeld, Rider & Company, Londen, 1958.
- De Sutra van Hui-neng, naar Eng. vert. Wong Mou-lam, Ankh-Hermes, Deventer 2001.