Theosophical University Press Agency

Heilige rivieren

W.T.S. Thackara

Verken de Rivier van de Ziel, vanwaar of in welke orde u bent gekomen: zodat u, ofschoon u een dienaar van uw lichaam bent geworden, weer kunt opstijgen tot de Orde waarvan u afstamt om deel te nemen aan het werk voor de heilige rede (logos).
The Chaldean Oracles, 172

Rivieren treft men in de heilige overleveringen van de wereld veelvuldig aan als symbool van goddelijke invloed en onderlinge afhankelijkheid in het leven. Ze roepen een beeld op van spiritueel-intellectuele energieën die trapsgewijs omlaag stromen door de vele regionen van kosmisch en individueel leven, ons nauw verbinden met onze spirituele bron, ons voeden en onderhouden en verder stromen om ons met alle dingen te verbinden. We kunnen bijvoorbeeld denken aan de hindoese beschrijving van de Ganges, die uit de hemel afdaalt, rondom de Gouden stad van Brahma op de top van Meru, de centrale berg van de aarde stroomt, en zich daarna splitst in vier rivieren die naar de vier windstreken vloeien. In deze voorstelling – die op geometrische wijze een piramide weergeeft – ligt een aantal ideeën besloten die duiden op een doorlopende stroom van leven, wijsheid en leiding vanuit ons oorspronkelijk thuisland tot in ieder hoekje van de wereld.1

Net als de oude Egyptenaren, die het geschenk van de Hemelse Nijl evengoed begrepen als dat van zijn aardse tegenhanger, kunnen we onze geest verrijken door onderzoek naar deze oude waterwegen; zodat de volgende keer dat we getuige zijn van een christelijke doopplechtigheid of van de miljoenen hindoes die samenkomen aan de oevers van de Ganges, we de innerlijke betekenis van deze riten en vieringen duidelijker kunnen begrijpen; en dat betekent voor ons een verfrissende dronk uit de Bron van Herinnering diep in ons. Want heilige rivieren zijn niet alleen een mystieke herinnering aan een vergeten waarheid, maar vertegenwoordigen de altijd aanwezige stroom van wie of wat we in diepste wezen zijn; niet iets statisch, maar een dynamische altijd wordende stroom van goddelijke straling.

Laten we ons nu bezighouden met de oorsprong van rivieren aan het begin van de tijd; in de oudheid hebben filosofen een zaad of ei vaak beschreven als drager van de potentie van ons universum in wording in de schoot van de oneindige ruimte en tijd. Als we de analogie van de natuur, die geheel cyclisch en zelf-reproducerend is, volgen, kan dit zaad worden gezien als de vrucht van zijn voorouders, vroegere universa, vervuld van leven, intelligentie en bewustzijn. Het is niet meer dan natuurlijk dat we ons dan voorstellen dat dit oneindig kleine zaad op de vastgestelde tijd openbarst in een onstuimige stroom van bewustzijn-energie-substantie, die de ruimte bevloeit met stralende ‘wateren’ – de oorspronkelijke chaos – waaruit melkwegen, sterrenstelsels en groene planeten ontstaan zoals onze eigen Moeder Aarde. Op microscopische schaal is zelfs ons stoffelijk lichaam – waarvan de atomen zijn gesponnen in het hart van een zon – een bewegend weefsel van verblindende, stralende energieën, die hun weg gaan door stroombeddingen, gevormd in het collectieve brein van onze scheppers.

Deze denkbeelden kunnen we terugvinden in onze oudste op schrift gestelde mythe – want waaraan dachten de oude Sumerische en Babylonische dichters in hun verhaal over de avonturen van Gilgamesh, wiens zoektocht naar onsterfelijkheid en de zin van het leven hem uiteindelijk voerden naar de Voorvader van de mensheid, die zijn woonplaats ‘overzee’ had bij de goden in de ‘Tuin van de Zon’, aan de ‘Monding van de Rivieren’? Misschien hadden ook zij een natuurlijke intuïtieve kennis van de periodiek aanzwellende levenskracht die vanuit de zon stroomt en verder onze wereld in. Het is een thema dat wordt weerspiegeld in het verhaal over een andere welbekende tuin, ditmaal op aarde: ‘Er ontsprong in Eden een rivier om den hof te bevochtigen en daar splitste zij zich in vier stromen. . .’ (Genesis 2:10)

Op hun weg omlaag uit hun oorspronkelijke bron van regen en sneeuw, voeren rivieren slib en zand en andere stoffen met zich uit de streken waar ze doorheen stromen, maar ook zwaarder vervuilend materiaal waarmee wij mensen deze levenbrengende stromen vertroebelen, zowel fysiek als mentaal. Homerus en Plato hadden dit laatste aspect vrijwel zeker in gedachten toen ze de afdaling van de rivieren in de onderwereld beschreven. In de Griekse kosmogonie wordt de titaan Oceanus, de eerstgeborene van Hemel en Aarde, beschreven als de vader van alle rivieren en hijzelf als een hemelse rivier, waarvan de wateren de Aarde omringen. Onder zijn dochters, soms zijn het er duizenden, bevinden zich de vier belangrijkste rivieren van de onderwereld en ook de Lethe, de Rivier der Vergetelheid. Deze komen uiteindelijk weer samen om zuidwaarts te stromen, rond het Acherusische meer, tot ze ten slotte hun inhoud uitstorten in Tartarus. Hier in de onderwereld werken ze als een reinigend middel en zuiveren ze de menselijke ziel van zelfzuchtige mentale en emotionele eigenschappen die ‘dodelijk’ of nadelig zijn voor hun evolutionaire ontwikkeling (vgl. Phaedo §114).

Mythen suggereren dat de heilige rivier een integraal kenmerk is van het spiritueel-mentaal-fysieke ecosysteem van het heelal, en haar afdaling door de drie werelden van hemel, aarde en onderwereld is waarschijnlijk het volledigst tot uitdrukking gebracht in de mythologie van de Ganges of Ganga, de heiligste rivier van India. Verpersoonlijkt als een godin is Moeder Ganges de levenbrengende moederstroom, de intelligente vrouwelijke energie van het heelal en de vrouw/gezellin van de grote ascetische god Siva, de vernietiger van vormen, vernieuwer van het leven en schutspatroon van bestudeerders van de mystiek. In haar hemelse oorsprong is ze Akasaganga – akasa betekent schitterend of stralend en duidt op kosmische geest-substantie, het reservoir van het Zijn en van wezens. Ze is eveneens de ‘vriendelijk-’ of ‘kalm-stromende’ melkweg, die ontsprong aan de teen van Vishnu, toen hij met zijn opgerichte voet een gat prikte in het hemelgewelf. Vanuit Vishnu, de instandhouder van het universum, stroomt de Ganga onafgebroken op het hoofd van Dhruva, de poolster, die haar dag en nacht ondersteunt.

De centrale mythe van haar drievoudige afdaling (avatara) uit de hemel wordt in verschillende teksten verhaald, voornamelijk in de Purana’s en de heldendichten. Bewogen door de boetedoening van de koninklijke wijze Bhagiratha, een afstammeling van koning Sagara (‘Oceaan’) stemde Ganga erin toe naar de aarde af te dalen om de as van Sagara’s 60.000 zonen te zuiveren. Ganga stortte zich omlaag in drie grote stortvloeden, die de aarde zouden hebben overstroomd als Siva het water niet op zijn wenkbrauw had opgevangen en de val ervan had gebroken. Opnieuw gunstig gestemd door Bhagiratha volgde Ganga hem naar de zee en verder naar de gebieden van de onderwereld om haar zending te vervullen, Sagara’s zonen te zuiveren en hen zo in staat te stellen het paradijs te betreden.

Ganga’s afdaling naar de aarde in drie stromen en haar splitsing op de top van Meru in vier rivieren strookt met de mythe van de zeven Gangesrivieren, die de huidige hindoes identificeren met de zeven rivieren van India. Deze kunnen ook worden geïnterpreteerd als vertegenwoordigers van de zeven gebieden van het universum: zeven graden of soorten van bewustzijn-substantie, die hun oorsprong vinden in een enkele supra-hemelse bron en die door onze hele kosmos stromen en deze omvatten.2 Op het menselijke vlak doen ze denken aan de drie bewustzijnsaspecten – geest, intuïtie en intellect – en de vier energie-substantiebeginselen die ons stoffelijk voertuig samenstellen.

Volgens het hindoegeloof zuivert de Ganges alles wat ze aanraakt en vertegenwoordigt haar hele loop in India een pelgrimsoord voor de gelovigen. Overal in het stroomgebied vindt men de tirtha’s, ondiepe doorwaadbare plaatsen waar hindoes komen om te baden, zich symbolisch te vernieuwen in haar heilbrengend water; sommigen brengen hun laatste dagen door aan haar oever om daar te sterven en de rivier van geboorte en dood ‘over te steken’ naar de oceaan van onsterfelijk leven.

Achter deze riten en symbolen schuilt een universele wijsheid, die zowel inspirerend als praktisch is. De centrale ideeën worden met ongewone helderheid tot uitdrukking gebracht in de theosofie van de Mandeeërs, oorspronkelijk heterodoxe joden, eens Johannes-christenen genoemd, omdat zij Johannes de Doper zagen als een van hen. Ze hebben eeuwenlang gewoond tussen de moerassen van de Eufraat in Zuid-Irak3, waar zij hun traditie van een verlossende geheime wijsheid bewaarden. Ze worden ook wel Nasoreeërs genoemd, d.w.z. bezitters van de ‘ware gnosis of verlichting’, en door Arabische moslims Sabeeërs, ‘onderdompelaars’ of ‘dopers’, vanwege hun gewoonte van doop en rituele reiniging.

De kosmologie van de Mandeeërs verwijst naar het hoogste principe als het Grote Leven, de oorspronkelijke bron zowel als de scheppende en ondersteunende kracht van alles in het universum. Het Grote Leven wordt beschreven als ‘vreemd’ in de zin van veraf, onbegrensd en onuitsprekelijk. Wegens het mysterie en de abstractie ervan spreken de Mandeeërs er altijd over in het onpersoonlijke meervoud – niet als Hij of zelfs Het, maar als ‘Zij’.

Het symbool van het Grote Leven is ‘levend water’ dat de Mandeeërs yardna (Ned.: Jordaan) noemen en een van hun centrale riten is de onderdompeling in stromend water, d.w.z. natuurlijke rivieren of door mensenhand gegraven kanalen. Het gebruik van afgesloten of stilstaand water is voor dat doel niet toegestaan, want zulk water wordt beschouwd als onbeweeglijk of dood. De Mandeeërs houden echter staande dat het woord Yardna alleen een rivier of stromend water betekent – zowel in hemelse als in fysieke zin – en dat het niet direct doelt op de Jordaan in Palestina. Volgens de Mandeeërs komen alle rivieren en wateren voort uit een hemels prototype: een witte, zuivere rivier genaamd de ‘Eufraat van Stralend Licht’.

Awaz-boten

‘Awaz-boten’, Eufraat, Zuid-Irak (1989), Abid Bahrani

De eerste emanatie van het Grote Leven is de bezielende tweevoudige kracht van Straling (letterlijk ‘Uitbarsting van Straling’) en het Eerste Denken. Eén geschrift van de Mandeeërs vermeldt het zo: ‘Straling is de Vader en Licht is de Moeder’. Hun gecombineerde scheppende kracht wordt overgedragen aan hun ‘zoon’ Yawar (etymologisch verwant aan Yahweh/Jehova), heerser over de hemelse werelden en de verpersoonlijking van het actieve, zich manifesterende ‘ontwakende’ Licht – wat doet denken aan de openingswoorden van Genesis: ‘Gods Geest (ruah elohim) zweefde over de wateren. En Elohim (een mannelijk-vrouwelijk meervoud, d.w.z. een tweeslachtig ‘Zij’) sprak “Er zij licht!”. . .’ De geschriften van de Mandeeërs verklaren verder dat de rivier van leven en licht ontspringt aan een bepaald punt verborgen in het abstracte mysterie van het Grote Leven. Bepaalde hymnen spreken over Straling die deze ‘matrijs’ of dit ‘vormend centrum’ verhit en doet oplossen, als gevolg waarvan een woonplaats of heiligdom ontstond. Zo ‘werd het Huis van Leven gesticht’ – het universum.4

Tegen deze achtergrond kunnen we misschien beter de betekenis begrijpen van de rituele doopplechtigheden van de Mandeeërs. Voor hen is de dagelijkse doop de fysieke en meest uiterlijke uitdrukking van wat er in hun mentale en spirituele leven plaatsvindt. Door zich in de eeuwig-stromende hemelse Jordaan te dompelen, nemen ze deel aan de scheppende activiteiten van het Grote Leven. Rituele onderdompelingen worden masbuta genoemd, afgeleid van de wortel sba, die betekent ‘zich in een verfbad storten’. Iemand gaat bij wijze van spreken zwart de rivier in en komt wit weer boven water; hij gaat de yardna vuil in en komt er gereinigd weer uit.

Op vergelijkbare wijze reinigde de Griekse held Herakles, als één van zijn twaalf geestelijke ‘werken’, de Augiasstallen door het omleiden van de rivieren Alpheus en Peneus door die stallen. De beeldspraak slaat duidelijk op de goddelijke gedachtestroom die zuivert, vergeestelijkt en beschermt.

Doorgaand op deze gedachte is het boeddhistische woord voor de neofiet die besloten heeft zijn boeddha-natuur op te wekken – om tot verlichting te komen – srotapanna: ‘hij die de stroom is ingegaan’ die leidt naar de oceaan van nirvana. De stem van de stilte5 voegt hieraan toe dat dit een nirvanische stroom is – wat wil zeggen dat nirvana zowel ‘hier’ is als ‘daar’. De oversteekplaatsen – die doen denken aan de ondiepe plaatsen in de Ganges – zijn de bovenzinnelijke deugden of paramita’s, een uitdrukking die ‘oversteek’ (naar de ‘andere oever’) betekent. Deze kracht gevende deugden beginnen bij liefdadigheid en mededogen, die indien standvastig in praktijk gebracht, wijsheid opwekken – heilige wijsheid die de betekenis van het leven begrijpt en alleen bestaat om het goddelijk doel te dienen.

In de oudheid begreep men dat de rivieren van het leven niet alleen omlaag of uitstroomden. Alle rivieren en de geïndividualiseerde wezens die deze samenstellen, moeten uiteindelijk terugkeren naar hun bron. In het aardse ecosysteem stromen de meeste rivieren uit in oceanen en meren, waarvan het water door de zonnehitte verdampt en opstijgt in de atmosfeer, waar zich wolken vormen, die weer vocht uitstorten over de aarde en zo de levensonderhoudende cyclus sluiten. In het universele ecosysteem wordt het proces dat de spirituele wateren terugvoert naar hun bron heiliging6 genoemd – het ‘heilig maken’ van onze gedachten en daden, zodat alles wat door ons heen vloeit en van ons uitgaat zal bijdragen tot verheffing van het leven.

Als we denken aan de rivieren van lagere levensvormen, die dagelijks door ons stoffelijk lichaam stromen – in het voedsel, het drinken en in de lucht die we uitwisselen – is het niet moeilijk ons de emotionele, mentale, spirituele en goddelijke levens voor te stellen die op dezelfde wijze in en door ons heen stromen en alle bijdragen aan de unieke veelvoudige wezens die wij zijn. Toch wordt dat unieke karakter als zelfbewuste mensen grotendeels bepaald door onze vrije keus van wat we in de tuin van ons wezen binnenlaten en hoe wij ermee omgaan. Daarom wordt ons geleerd behoedzaam te zijn met onze gedachten, de waarheid te zoeken, anderen lief te hebben en te dienen en de hogere levensstromen de kans te geven hun kostbare gave te brengen; dat wat de godsplant in de mens voedt – de Boom des Levens en de Boom van Kennis.

Bij het verkennen van de heilige rivier leren we, zoals het orakel suggereert, onszelf misschien kennen. Op de gouden platen (ca. 4e eeuw v.Chr.) die in Petelia in Italië zijn gevonden,7 waren instructies gegrift voor de Orfische neofiet om hem door de poorten van dood en wedergeboorte te leiden:

Links van het Huis van Hades zult gij een Bron vinden en daarnaast een witte cypres. Nader die Bron niet te dicht. Maar ge zult een andere vinden bij het Meer van Herinnering, waaruit koel water stroomt, en daarvóór staan Wachters. Zeg: ‘Ik ben een kind van de Aarde en van de Sterrenhemel; maar mijn ras is van de Hemel (alleen). Dit weet ge zelf. En zie, ik versmacht van dorst en ik verga. Geef me snel het koele water dat uit het Meer van Herinnering stroomt.’ En uit zichzelf zullen ze u te drinken geven uit de heilige Bron en daarna zult ge heersen onder de andere Helden . . .

Noten

  1. Zie ‘Ons geestelijk tehuis’, Sunrise, sep/okt 1990, blz. 135.
  2. Vgl. H.P. Blavatsky, De geheime leer, 2:689.
  3. We bezitten geen informatie over wat er van hun gemeenschappen is geworden sinds de recente ontruiming van de moerassen door de Iraakse regering voor ‘landbouwdoeleinden’.
  4. Vgl. E.S. Drower, The Mandaeans of Iraq and Iran, E.J. Brill, Leiden, 1962, blz. xxi, xxiv-v, 99 e.v.; en The Secret Adam: A Study of Nasoraean Gnosis, Oxford University Press, Oxford, 1960, hfst.1.
  5. De stem van de stilte, TUPA, 2020, blz. 44.
  6. In hun commentaar op de Bhagavad Gita 3:14 – ‘regen volgt op offerande’ – citeren zowel Sankara als Ramanuja de Wetten van Manu (3:76): ‘De offerande die op de juiste manier in het vuur wordt geworpen bereikt de zon. Uit de zon wordt de regen geboren, uit de regen voedsel, uit [voedsel levende] wezens.’
  7. Jane Harrison, Prolegomena to the study of Greek Religion, Cambridge University Press, 1922, blz. 573, 659-60.

Symboliek en mythologie

Artikelen van Will Thackara


Uit het tijdschrift Sunrise mrt/apr 1995

© 1995 Theosophical University Press Agency