Theosophical University Press Agency

Theosofie en de systeembenadering van het leven

David Pratt

Terwijl de mechanistische wetenschap zich concentreert op het herleiden van de dingen tot fundamentele stoffelijke bouwstenen, erkent het opkomende holistische paradigma dat systemen eenheid vormende gehelen zijn, waarvan de eigenschappen niet kunnen worden teruggebracht tot die van kleinere eenheden. De twee fundamentele thema’s van deze systeembenadering van het leven zijn de universele onderlinge verbondenheid en afhankelijkheid van alle verschijnselen en de intrinsieke dynamische aard van de werkelijkheid. Dergelijke ideeën stemmen overeen met de theosofie, maar een analyse van de systeemtheorie, zoals die wordt samengevat in Fritjof Capra’s boek Het Keerpunt1, laat zien dat er essentiële verschillen bestaan.

De systeemtheorie aanvaardt noch de traditionele wetenschappelijke opvatting van evolutie als een kansspel, noch de westerse religieuze zienswijze van een ordelijk heelal, ontworpen door een goddelijke schepper. De evolutie wordt gepresenteerd als iets dat volkomen open en onbepaald is, zonder zin of doel, en toch met een herkenbaar ontwikkelingspatroon. Er vinden toevallige fluctuaties plaats, die er de oorzaak van zijn dat een systeem op een bepaald moment instabiel wordt. Als het ‘het kritisch punt nadert, “beslist” het welke kant het op zal gaan, en deze beslissing bepaalt de verdere evolutie’.2 Capra ziet het evolutieproces niet als een product van het blinde toeval, maar als een ontplooiing van orde en complexiteit die overeenkomt met een leerproces, en zowel onafhankelijkheid van de omgeving als vrijheid van keuze inhoudt. Hij blijft echter in gebreke te verklaren hoe zogenaamde trage stof kan ‘beslissen’, ‘kiezen’ en ‘leren’. Dit geloof dat de evolutie doelloos en toevallig is en toch een herkenbaar patroon vertoont, lijkt op dat van de bioloog Lyall Watson, die er vanuit gaat dat de evolutie wordt geleid door toeval maar dat toeval ‘een eigen patroon en reden kent’.3 Met andere woorden, Watson geeft een nieuwe definitie van toeval waardoor het praktisch gelijk is aan intelligentie!

Capra noemt twee belangrijke verschijnselen van zelforganisatie: zelfvernieuwing, ‘de mogelijkheid die levende systemen hebben om voortdurend hun bestanddelen te vernieuwen en de stoffen ervan opnieuw te gebruiken terwijl ze de hen overkoepelende structuur intact houden’; en zelfoverstijging, ‘de mogelijkheid om op een creatieve manier over lichamelijke en geestelijke grenzen heen te reiken zoals dat gebeurt in leer-, ontwikkelings- en evolutieprocessen’.4 Hij stelt dat de aanpassing van soorten via genetische mutatie (genotypische verandering) slechts één kant van de evolutie is. De andere is creativiteit: de ontwikkeling van nieuwe structuren en functies die steeds ingewikkelder worden, onafhankelijk van de druk van de omgeving, als een uiting van het vermogen van zelfoverstijging dat alle organismen eigen is.

Terwijl Capra ervan uitgaat dat zelftransformatie en zelfoverstijging fundamentele eigenschappen van het heelal zijn, geeft hij toe dat ze op dit moment niet verder kunnen worden verklaard. Misschien zou het juister zijn te zeggen dat ze niet op materialistische wijze kunnen worden verklaard, hetzij reductionistisch of holistisch. Capra verschaft een sleutel tot een mogelijke verklaring als hij verwijst naar de opvatting van gelaagde ordening en gelaagde systemen, en zegt ‘op elk niveau van ingewikkeldheid treffen we systemen aan die geïntrigeerde, zichzelf organiserende gehelen zijn, opgebouwd uit kleinere onderdelen en tegelijkertijd functionerend als onderdelen van grotere gehelen’; ‘orde op een bepaald niveau van het systeem is het gevolg van zelforganisatie op een hoger niveau’.5

De cruciale vraag is of dit alleen slaat op systemen binnen het stoffelijk heelal, of dat de stoffelijke wereld ook wordt beïnvloed door hogere werelden die uit energie-substanties bestaan van een andere trillingsfrequentie. Kunnen fysieke stof en haar werkingen op voldoende wijze het leven verklaren, de alomtegenwoordigheid van ordening, waarneming en wil, creativiteit en intuïtie, mystieke bewustzijnstoestanden en een hele reeks van goed geverifieerde parapsychologische verschijnselen? Of is het noodzakelijk te stellen dat er subtielere krachten en energieën bestaan boven en buiten de stoffelijke wereld?

Dr. William Tiller, een beroemd kristallograaf in Stanford, kwam, na het bewijsmateriaal voor ESP en levensvelden te hebben bestudeerd, tot de conclusie dat we te maken hebben met energievelden die totaal verschillen van die welke via de conventionele wetenschap bekend zijn. Hij stelt dat ‘het heelal informatie schijnt te verzamelen en uit te stralen in andere dimensies dan alleen de fysieke ruimte-tijd’, en verder dat ‘wij allen op een bepaald niveau onderling zijn verbonden met elkaar en met alle dingen op deze planeet’.6 Volgens de theosofie zijn er hogere of innerlijke gebieden of sferen, onzichtbaar voor onze stoffelijke zintuigen, die ons eigen bestaansgebied doordringen en die daarop inwerken. Het stoffelijk heelal is niet zozeer zelf-organiserend, maar wordt geleid door innerlijke werelden; het heelal wordt van binnen naar buiten bestuurd en geleid.

Capra spreekt over kosmische geest, die hij omschrijft als de zichzelf organiserende dynamiek van de hele kosmos. Maar dit is een nogal vreemd gebruik van het woord geest, dat normaal gesproken niet alleen zelfregulering inhoudt, maar ook denken, willen, voelen, herinneren, enz. Elders zegt hij dat het juister is zelforganisatie te zien als een geestelijk proces en niet als geest zelf. Maar als we aannemen dat een geestelijk proces geest inhoudt en dat geest niet kan worden herleid tot een gevolg van fysieke stof, dan is er niets onredelijks aan de opvatting dat zulke processen de automatische werkingen zijn op stoffelijk gebied van een universele geest die is geworteld in hogere werelden.

Volgens de theosofie is het stoffelijk heelal te zien als slechts het uiterlijke kleed van de universele geest. De natuurwetten zijn uitdrukkingen van de willen en energieën van hogere wezens of geestelijke intelligenties die tezamen de universele geest vormen. Het zijn geest en intelligentie die de ordening en harmonie van het stoffelijk heelal doen ontstaan en niet de toevalspatronen of de beslissingen van de zelforganiserende stof. Net als Capra verwerpt de theosofische filosofie de traditionele theologische idee van een bovennatuurlijke, buitenkosmische goddelijke schepper. Ze trekt ook Capra’s idee in twijfel dat zo’n buitenkosmische God de zichzelf organiserende dynamiek van het stoffelijk heelal is. Aan de andere kant gelooft de theosofie wél in het bestaan van ontelbare bovenmenselijke, intrakosmische intelligenties (of goden), die in vervlogen evolutiecyclussen het menselijk stadium al zijn gepasseerd; eens zullen wijzelf hun stadium bereiken.

Er zijn twee tegengestelde opvattingen over bewustzijn: de westerse wetenschappelijke opvatting die de stof ziet als primair en bewustzijn als een bijproduct van ingewikkelde stoffelijke patronen verbonden met een bepaald stadium van biologische evolutie; en de mystieke opvatting die het bewustzijn ziet als de primaire werkelijkheid en grond van al het bestaande. De systeemtheorie aanvaardt de conventionele materialistische opvatting dat bewustzijn een uitingsvorm is van levende systemen met een bepaalde mate van ingewikkeldheid, hoewel de biologische structuren zelf uitdrukkingen zijn van ‘onderliggende processen die de zelforganisatie van het systeem vormen, en dus de geest ervan. In deze betekenis kunnen we materiële structuren niet langer als de uiteindelijke werkelijkheid beschouwen.’7 Het is duidelijk dat Capra gelooft dat de stof inderdaad primair is in de zin dat de stoffelijke wereld het eerst komt en leven, geest en bewustzijn in een later stadium verschijnen. Dat hij de zichzelf organiserende dynamiek van het heelal met de naam ‘geest’ aanduidt doet niet terzake. Als bewustzijn wordt gezien als de onderliggende werkelijkheid, is het onmogelijk het ook te zien als een eigenschap van de stof die in een bepaald stadium van evolutie tevoorschijn komt.

Terwijl de materialistische en mystieke opvattingen van geest onverenigbaar en onverzoenlijk schijnen, kan het dualisme geest/stof worden opgelost als we geest en stof als fundamenteel één zien, als verschillende graden van bewustzijn-leven-substantie. De wetenschap is al van oordeel dat fysieke stof en energie in elkaar kunnen worden omgezet, dat de stof geconcentreerde energie is; de theosofie voegt hieraan toe dat bewustzijn de hoogste en meest subtiele vorm van energie is en dat stof daarom gekristalliseerd bewustzijn is.Volgens deze opvatting bestaat er geen absoluut dode en onbewuste stof in het heelal. Alles is een levende, evoluerende, bewuste entiteit en elke entiteit is samengesteld en bestaat uit bundels krachten en substanties die op verschillende gebieden thuishoren, van het astraal-stoffelijke via het psychomentale tot het goddelijk-geestelijke.

Het is duidelijk dat de graad van geopenbaard leven en bewustzijn sterk verschilt van entiteit tot entiteit; maar in het hart van iedere entiteit bevindt zich een inwonend geestelijk atoom of bewustzijnscentrum in een bepaald stadium van evolutionaire ontplooiing. Meer ingewikkelde stoffelijke vormen scheppen geen bewustzijn, maar verschaffen alleen een verder ontwikkeld voertuig waardoor deze geestelijke monade zijn krachten en vermogens tot uitdrukking kan brengen. De evolutie is verre van doelloos en onbepaald: onze menselijke monaden kwamen eonen geleden uit de goddelijke bron voort als niet-zelfbewuste godsvonken en door ons in alle rijken van de natuur te belichamen en ervaringen op te doen, zullen we ons ten slotte opheffen tot de toestand van zelfbewuste goden.

Al gaat de systeemtheorie dus verder dan de oude mechanistische evolutietheorie, ze blijft toch nog vasthouden aan verscheidene fundamentele materialistische dogma’s. Terwijl materialisten geloven dat de stoffelijke wereld de primaire werkelijkheid is en dat leven en bewustzijn de producten van fysieke stof zijn, kan de stoffelijke wereld evengoed worden gezien als slechts de buitenkant van hogere werelden, waaraan oneindig leven en bewustzijn ten grondslag liggen.

Verwijzingen

  1. Fritjof Capra, Het keerpunt, Contact, 1991.
  2. Op.cit., blz. 296.
  3. Supernature II, Sceptre, 1987, blz. 24.
  4. Het keerpunt, blz. 277.
  5. Op.cit., blz. 289-90.
  6. ‘New fields, new laws’, Future Science, John White en S. Krippner (red.), Doubleday, 1977, blz. 60.
  7. Het keerpunt, blz. 306.

Wetenschap: biologie

Artikelen van David Pratt


Uit het tijdschrift Sunrise sep/okt 1991

© 1991 Theosophical University Press Agency