Theosophical University Press Agency

pagina achteruit Inhoud pagina vooruit

Vergeving en de werking van karma

Wat bedoelden de Ouden, denkt u, toen ze zeiden dat mensen verwant zijn aan de goden, dat ze de kinderen van godheden zijn en met die godheden samenwerken in alles wat er omgaat in het rijk van de zon? Wat ze zeiden is juist; en naarmate de tijd verstrijkt en wij van een menselijk een goddelijk stadium ingaan, goden worden, zal wat wij daaraan kunnen bijdragen veel beter, veel mooier, veel omvattender, veel rijker en in ieder opzicht veel grootser zijn.

Op het ogenblik zijn we jonge goden die op school zitten en spelen. Het zonnestelsel is ons thuis. Het is ook onze school, onze universiteit. Deze aarde is op het ogenblik als het ware ons leslokaal, tot we overgaan naar een hogere klas; maar alles wat we doen heeft plaats in onze universiteit van het leven, het zonnestelsel. Wat een schitterend beeld! En ik kan u verzekeren dat elke gedachte van de mens voor eeuwig op de onvergankelijke tafelen van de tijd wordt vastgelegd. Een gedachte van mij zal de verst verwijderde ster in de melkweg als met uiterst tere vingers beroeren en daardoor beïnvloeden, zoals ik door alle gedachten om me heen word beïnvloed.

Denk aan de twee miljard mensen op aarde, de mensheid, d.w.z. het belichaamde deel van de mensheid. Stel dat ze allen, vooral in deze tijd door de snelle verbeteringen op het gebied van de communicatie, min of meer tegelijk aan hetzelfde denken op vrijwel dezelfde manier – laten we zeggen angst, of oorlogshysterie of grote haat of een heftige emotie – denkt u dat die vrijgekomen hoeveelheid psychische energie niet ergens inslaat? Natuurlijk gebeurt dat wel. En dan doet karma zijn werk. Het is een oude, heel oude leer dat rampen die de mensheid treffen in hoofdzaak door de mens worden teweeggebracht, doordat zijn eigen slechte gedachten en gevoelens een geweldige hoeveelheid energie of kracht in het astrale licht of naar de atmosfeer van de aarde werpen.

U kent het oude en ware gezegde: ‘Wie kaatst moet de bal verwachten’. Hij valt niet ergens anders. Hij stuit terug. Liefdevolle gedachten, mooie gedachten, vriendelijke gedachten, weldadige gedachten en gevoelens, ook die komen als op vleugels naar ons terug als boodschappers van de goden. De een of andere dag, in de een of andere tijd zullen we ergens oogsten wat we zaaien. Als wij allen, mannen en vrouwen, deze grootse wet kenden en aanvoelden, hoe geheel anders zouden we ons dan tegenover elkaar gedragen! Alle wraak- en haatgevoelens en dat duivelse gevolg van het zelfzuchtige materialisme, dat we ons ten koste van alles tegen onze broeder moeten beschermen: die dingen zouden nooit meer in ons hoofd en hart kunnen opkomen.

Hoe juist zijn de woorden van de oude Hebreeuwse profeet: ‘Mij komt de wraak toe, . . . zegt de Heer’. Wat een waarschuwing! Theosofie laat ons zien waarom en hoe. Iemand die onrecht wordt aangedaan zou er oneindig veel beter aan doen het te aanvaarden en te vergeven, het dapper te ondergaan; de beloning die hij eens ter compensatie ontvangt zal groot zijn; wie hem schade berokkende zal zijn weldoener worden; en als hij zich bedwingt voegt hij niet alleen niets toe aan het drukkende gewicht aan slecht karma dat op hem rust, maar hij verheft tegelijk zijn vijand. Een dergelijke handelwijze is goddelijk. Ik zeg u: ‘Heb uw vijanden lief’. Zo sprak de avatara. Doe wel aan hen die u vervolgen. Vergeld geen kwaad met kwaad, geen haat met haat. Wanneer zal de mens dat leren?


Wind van de geest, blz. 166-7

© 2022 Theosophical University Press Agency
Daal en Bergselaan 68, 2565 AG Den Haag