Theosophical University Press Agency

pagina achteruit Inhoud pagina vooruit

6. Theosofische leringen over de natuur en de mens

Het één-zijn van alles in alles

Vr.: U heeft me verteld wat volgens u God, de ziel en de mens niet zijn, kunt u me nu zeggen wat ze volgens uw leringen wel zijn?

HPB: In hun oorsprong en in eeuwigheid zijn deze drie, evenals het heelal en alles daarin, één met de absolute eenheid, de onkenbare goddelijke essentie waarover ik enige tijd geleden heb gesproken. We geloven niet in een schepping, maar in periodieke en elkaar opvolgende verschijningen van het heelal, van het subjectieve naar het objectieve bestaansgebied, met regelmatige tussenpozen, die zich over onmetelijke tijdsperioden uitstrekken.

Vr.: Kunt u dat onderwerp verder uitwerken?

HPB: Neem ter vergelijking en verduidelijking het zonnejaar, en de beide helften van dat jaar, die aan de noordpool respectievelijk een dag en een nacht van zes maanden opleveren. Stel u nu in plaats van een zonnejaar van 365 dagen, de eeuwigheid voor. Denk dan aan de zon als het heelal, en aan de pooldagen en -nachten van elk 6 maanden, als dagen en nachten die elk 182 biljoen en biljard jaar duren, in plaats van elk 182 dagen. Zoals de zon elke ochtend aan onze objectieve horizon uit zijn (voor ons) subjectieve en antipodische ruimte oprijst, zo komt het heelal periodiek vanuit het subjectieve tevoorschijn op het objectieve gebied – de tegenhanger ervan. Dat is de ‘levenscyclus’. En zoals de zon aan onze horizon verdwijnt, evenzo verdwijnt het heelal op regelmatige tijden, wanneer de ‘universele nacht’ invalt. De hindoes noemen die afwisselingen de ‘dagen en nachten van Brahma’, of de tijd van manvantara en die van pralaya (ontbinding). Westerlingen kunnen ze universele dagen en nachten noemen, als ze daar de voorkeur aan geven. Tijdens laatstgenoemde (de nachten) is alles in alles; elk atoom is opgelost in één homogeniteit.

Evolutie en illusie

Vr.: Maar wie is het die elke keer het heelal schept?

HPB: Niemand schept het. De wetenschap zou het proces evolutie noemen; de voorchristelijke filosofen en de oriëntalisten noemden het emanatie: wij, occultisten en theosofen, zien er de ene universele en eeuwige werkelijkheid in, die een periodieke weerspiegeling van zichzelf op de oneindige diepten van de ruimte werpt. Deze weerspiegeling, die u als het objectieve stoffelijke heelal beschouwt, zien wij als een tijdelijke illusie en niets anders. Alleen wat eeuwig is, is werkelijk.

Vr.: Zo bezien zijn ook u en ik illusies.

HPB: Als veranderlijke persoonlijkheden, vandaag de ene persoon, morgen een andere, zijn we dat inderdaad. Zou u de plotselinge opflikkeringen van de aurora borealis, het noorderlicht, een ‘werkelijkheid’ noemen, hoe werkelijk het ook lijkt als u ernaar kijkt? Beslist niet; de oorzaak die het voortbrengt is – als deze blijvend en eeuwig is – de enige werkelijkheid, terwijl het andere maar een voorbijgaande illusie is.

Vr.: Dit alles verklaart voor mij nog niet hoe deze illusie, die het heelal wordt genoemd, ontstaat; hoe het bewuste dat zal zijn, zich gaat manifesteren uit het onbewuste dat is.

HPB: Het is alleen onbewustheid voor ons eindige bewustzijn. We kunnen vers 5 uit hoofdstuk 1 van Johannes heel goed in eigen woorden weergeven en zeggen: ‘en (absoluut) licht (dat duisternis is) schijnt in de duisternis (die illusoir stoffelijk licht is); en de duisternis begrijpt het niet’. Dit absolute licht is ook absolute en onveranderlijke wetmatigheid. Door uitstraling of emanatie – over woorden hoeven we niet te twisten – gaat het heelal vanuit zijn homogene subjectiviteit over naar het eerste gebied van manifestatie, en ons is geleerd dat er zeven van die gebieden zijn. Met elk volgend gebied wordt het dichter en stoffelijker totdat het dit gebied, het onze, bereikt, waarop zich de enige wereld bevindt waarvan de wetenschap de stoffelijke samenstelling min of meer kent en begrijpt: het planeten- of zonnestelsel – dat sui generis is, zoals ons wordt verteld.

Vr.: Wat bedoelt u met sui generis?

HPB: Ik bedoel dat ons zonnestelsel (evenals elk van de miljoenen andere soortgelijke stelsels in de kosmos) en zelfs onze aarde, zijn eigen programma van manifestaties heeft dat verschilt van de respectievelijke programma’s van alle andere, hoewel de basiswet en de universele werkingen van de natuurwetten toch eensluidend zijn. We spreken over de bewoners van andere planeten en nemen aan dat ze, als ze mensen zijn, d.w.z. denkende wezens, net zo moeten zijn als wij. De verbeeldingskracht van dichters, schilders en beeldhouwers stelt zelfs engelen altijd voor als mooie kopieën van de mens – plus vleugels.

Wij zeggen dat dit alles een misvatting en hersenschim is; want als we alleen al op deze kleine aarde zo’n diversiteit aan flora, fauna en mensheid aantreffen – van zeewier tot Libanese ceder, van kwal tot olifant, van bosjesman tot de Apollo van Belvedère – dan moet dit onder andere kosmische en planetaire omstandigheden een heel andere flora, fauna en mensheid te zien geven. Dezelfde wetten kunnen zelfs op ons gebied, al onze planeten inbegrepen, een heel andere reeks dingen en wezens opleveren. Hoe anders moet dan de uiterlijke natuur in andere zonnestelsels zijn, en hoe dwaas is het andere sterren en werelden en mensen te beoordelen op basis van die van ons, zoals de natuurwetenschap dat doet!

Vr.: Maar op welke gegevens baseert u deze bewering?

HPB: Op gegevens die de wetenschap in het algemeen nooit als bewijs zal aanvaarden – de verzamelde verklaringen van een eindeloze reeks zieners die van dit feit getuigen. Hun spirituele visioenen, hun grondige onderzoeken met behulp van fysieke en spirituele zintuigen, niet belemmerd door het trage vlees, zijn systematisch getoetst, met elkaar vergeleken en naar aard gerangschikt. Alles wat niet door eensluidende en gemeenschappelijke ervaringen werd bevestigd, werd verworpen, terwijl alleen dat als vastgestelde waarheid werd opgetekend wat in verschillende tijden en streken door een onnoemlijke reeks ononderbroken waarnemingen overeen bleek te stemmen en steeds werd bevestigd.

Zoals u ziet wijken de methoden die door onze geleerden en onderzoekers van de psychospirituele wetenschappen worden gebruikt niet af van die van onderzoekers van de natuurwetenschappen. Alleen beslaat ons terrein van onderzoek twee verschillende gebieden, en zijn onze instrumenten niet door mensenhanden gemaakt, waardoor ze misschien juist betrouwbaarder zijn. De retorten, accumulatoren en microscopen van de schei- en natuurkundige kunnen onklaar worden; de telescoop en de tijdmeetinstrumenten van de astronoom kunnen defect raken; onze registratie-instrumenten staan niet onder invloed van het weer of de elementen.

Vr.: En daarom gelooft u er onvoorwaardelijk in?

HPB: Geloof is een woord dat in theosofische woordenboeken niet voorkomt: we zeggen kennis, gebaseerd op waarneming en ervaring. Het verschil is echter dat, terwijl de waarnemingen en experimenten van de natuurwetenschap de geleerden aanleiding geven tot evenveel ‘werkhypothesen’ als er denkers zijn om ze te ontwikkelen, onze kennis alleen de toevoeging van die feiten accepteert die onomstotelijk zijn geworden, en die volledig en onvoorwaardelijk zijn aangetoond. We hebben over een en hetzelfde onderwerp geen twee opvattingen of hypothesen.

Vr.: Heeft u op grond van zulke gegevens de vreemde theorieën aanvaard die we in Esoteric Buddhism aantreffen?

HPB: Dat is juist. Deze theorieën kunnen op ondergeschikte punten enigszins onjuist zijn, en door ondeskundige onderzoekers zelfs verkeerd zijn voorgesteld; het blijven niettemin natuurfeiten en ze komen dichter bij de waarheid dan elke wetenschappelijke hypothese.

De zevenvoudige samenstelling van onze planeet

Vr.: Heb ik goed begrepen dat u onze aarde beschrijft als een deel van een keten van aardbollen?

HPB: Dat klopt. Maar de andere zes ‘aarden’, of bollen, bevinden zich niet op hetzelfde objectieve gebied als onze aarde; daarom kunnen we ze niet zien.

Vr.: Komt dat door de grote afstand?

HPB: Helemaal niet, want we zien met het blote oog planeten en zelfs sterren die op enorm grote afstand staan; maar het komt omdat die zes bollen buiten ons fysieke waarnemingsvermogen of bestaansgebied liggen. Hun stoffelijke dichtheid, gewicht of structuur zijn niet alleen geheel anders dan die van onze aarde en de andere bekende planeten, maar ze bevinden zich (vanuit ons gezichtspunt) zogezegd in een heel andere laag van de ruimte; een laag die door onze fysieke zintuigen niet kan worden gezien of gevoeld. En als ik ‘laag’ zeg, denk dan alstublieft niet aan lagen zoals aardlagen, of beddingen die boven elkaar liggen, want dat zou alleen tot nog een dwaze misvatting leiden. Met ‘laag’ bedoel ik dat gebied van de oneindige ruimte dat door zijn aard buiten bereik ligt van onze gewone – mentale of fysieke – waarnemingen in de waaktoestand; een gebied dat buiten onze normale denkwereld of ons normale bewustzijn, buiten onze driedimensionale ruimte en buiten onze indeling van de tijd, in de natuur bestaat.

Elk van de zeven basisgebieden (of lagen) in de ruimte – als geheel natuurlijk, als de zuivere ruimte volgens de definitie van Locke, niet als onze begrensde ruimte – kent zijn eigen objectiviteit en subjectiviteit, zijn eigen ruimte en tijd, zijn eigen bewustzijn en stel zintuigen. Maar dat zal allemaal moeilijk te begrijpen zijn voor iemand die in de huidige denkwijzen geschoold is.

Vr.: Wat bedoelt u met een ander stel zintuigen? Is er iets op ons menselijk gebied dat kan illustreren wat u zegt, alleen om een wat duidelijker beeld te krijgen van wat u met die verschillende zintuigen, ruimten en respectieve waarnemingen bedoelt?

HPB: Nee; behalve misschien iets dat voor de wetenschap een gemakkelijke kapstok zou zijn om er een tegenargument aan op te hangen. We hebben in ons droomleven een ander stel zintuigen, nietwaar? We voelen, praten, horen, zien, proeven, en functioneren in het algemeen op een ander gebied; de verandering van onze bewustzijnstoestand blijkt uit het feit dat een reeks handelingen en gebeurtenissen die volgens ons jaren in beslag nemen, in een flits aan onze geest voorbijtrekken. Die buitengewone snelheid van onze mentale verrichtingen en de volkomen natuurlijkheid van alle andere functies tijdens dromen, tonen aan dat we ons op een heel ander gebied bevinden.

Onze filosofie leert ons dat, zoals er in de natuur zeven basiskrachten zijn en zeven bestaansgebieden, er ook zeven bewustzijnstoestanden zijn waarin de mens kan leven, denken, zich dingen kan herinneren, en bestaan. Het is niet mogelijk ze hier op te sommen; daarvoor zou men zich moeten wenden tot de studie van de oosterse metafysica. Maar iedere gewone sterveling, van een geleerde filosoof tot de ongeschoolde primitieve mens, heeft met deze twee toestanden – waken en dromen – een goed bewijs dat zulke toestanden van elkaar verschillen.

Vr.: U aanvaardt dus niet de bekende manier waarop biologen en fysiologen de droomtoestand verklaren?

HPB: Zeker niet. We wijzen zelfs de hypothesen van uw psychologen af en geven de voorkeur aan de leringen van de oosterse wijsheid. We geloven in zeven gebieden van kosmisch zijn en zeven bewustzijnstoestanden, maar wat het heelal of de macrokosmos betreft stoppen we bij het vierde gebied, omdat het voor ons niet mogelijk is om met enige mate van zekerheid verder te gaan. Maar met betrekking tot de microkosmos, de mens, kunnen we vrijelijk speculeren over zijn zeven beginselen en bewustzijnstoestanden.

Vr.: Welke verklaring heeft u dan daarvoor?

HPB: In de eerste plaats treffen we in de mens twee verschillende wezens aan: het spirituele en het fysieke, de mens die denkt, en de mens die zoveel van die gedachten vastlegt als hij in zich kan opnemen. Daarom verdelen we hem in twee verschillende naturen; het hogere of spirituele wezen, dat bestaat uit drie ‘beginselen’ of aspecten; en het lagere of fysieke viertal, dat uit vier beginselen is samengesteld – zeven in totaal.

De zevenvoudige aard van de mens

Vr.: Is dat hetzelfde als wat we geest, ziel en lichaam noemen?

HPB: Dat is het niet. Dat is de oude platonische indeling. Plato was een ingewijde en kon daarom niet in verboden details treden; maar wie met de oude leringen bekend is, vindt de zeven terug in Plato’s verschillende combinaties van ziel en geest. Volgens hem was de mens samengesteld uit twee delen: een eeuwig deel, gevormd uit dezelfde essentie als het absolute, het andere sterfelijk en vergankelijk, dat zijn samenstellende delen ontleent aan de lagere ‘geschapen’ goden. Zoals hij aantoont, bestaat de mens uit (1) een sterfelijk lichaam, (2) een onsterfelijk beginsel, en (3) een ‘afzonderlijke sterfelijke soort ziel’. We noemen deze achtereenvolgens de fysieke mens, de spirituele ziel of geest (nous), en de dierlijke ziel (psyche).

Deze indeling werd aangenomen door Paulus, een andere ingewijde, die verklaart dat er een psychisch lichaam bestaat dat geworteld is in het vergankelijke (astrale ziel of lichaam), en een spiritueel lichaam dat zijn ontstaan vindt in onvergankelijke substantie. Zelfs Jacobus (3:15) bevestigt dit als hij zegt dat de ‘wijsheid’ (van onze lagere ziel) niet van boven komt, maar aards is (‘psychisch’, ‘demonisch’, zie de Griekse tekst); terwijl de andere hemelse wijsheid is. Nu blijkt duidelijk dat Plato en zelfs Pythagoras, hoewel ze slechts over drie ‘beginselen’ spreken, daaraan in hun verschillende combinaties zeven afzonderlijke functies geven, iets wat volkomen duidelijk wordt als we onze leringen daartegenover stellen. Laten we een vluchtige blik werpen op die zeven aspecten door een tabel te maken.

Zevenvoudige samenstelling van mens

Wat onderwijst Plato dan? Hij zegt dat de innerlijke mens uit twee delen bestaat – het ene is onveranderlijk en altijd hetzelfde, gevormd uit dezelfde substantie als de godheid, en het andere sterfelijk en vergankelijk. Deze ‘twee delen’ vindt men terug in onze hogere triade en in het lagere viertal (zie tabel). Hij legt uit dat wanneer de ziel, psyche, ‘zich met nous (goddelijke geest of substantie2) verbindt, ze alles goed doet en succes heeft’; maar dat ligt anders wanneer ze zich met anoia (dwaasheid, of de redeloze dierlijke ziel) verbindt. Hier hebben we dus manas (of de ziel in het algemeen) in zijn twee aspecten: wanneer manas zich met anoia (ons kamarupa, of de ‘dierlijke ziel’ in Esoteric Buddhism) verbindt, gaat het algehele vernietiging tegemoet voor zover het het persoonlijke ego betreft; wanneer manas zich met nous (atma-buddhi) verbindt, gaat het in het onsterfelijke, onvergankelijke ego op, en dan wordt het spirituele bewustzijn van het persoonlijke dat was, onsterfelijk.

Het verschil tussen ziel en geest

Vr.: Onderwijst u werkelijk de vernietiging van iedere persoonlijkheid, waarvan sommige spiritisten u beschuldigen?

HPB: Dat doen we niet. Maar omdat dit punt van de dualiteit – de individualiteit van het goddelijke ego en de persoonlijkheid van het menselijk dier – te maken heeft met de vraag of het werkelijke, onsterfelijke ego als een ‘gematerialiseerde geest’ in de seancekamers kan verschijnen, wat we ontkennen, zoals al eerder is verklaard, hebben onze tegenstanders die onzinnige beschuldiging geuit.

Vr.: U heeft zojuist over de psyche gesproken, die haar volledige vernietiging tegemoet gaat als ze zich met anoia verbindt. Wat bedoelde Plato, en wat bedoelt u, daarmee?

HPB: Ik denk de volledige vernietiging van het persoonlijke bewustzijn, als een uitzonderlijk en zeldzaam geval. De algemene en vrijwel onveranderlijke regel is dat het persoonlijke met het individuele of onsterfelijke bewustzijn van het ego samensmelt, een transformatie of goddelijke transfiguratie, en dat alleen het lagere viertal volledig wordt vernietigd. Denkt u dat de mens van vlees, of de tijdelijke persoonlijkheid, zijn schaduw, het ‘astrale’, zijn dierlijke instincten en zelfs het fysieke leven samen met het ‘spirituele ego’ blijven voortbestaan en eeuwig worden? Natuurlijk houdt dit alles bij of kort na de fysieke dood op te bestaan. Het valt na verloop van tijd volledig uiteen en verdwijnt uit het gezicht, omdat het als geheel wordt vernietigd.

Vr.: Verwerpt u dus ook de wederopstanding van het lichaam?

HPB: Absoluut! Waarom zouden wij, die in de esoterische filosofie van de Ouden geloven, de onfilosofische bespiegelingen van de latere christelijke theologie aanvaarden, die aan de Egyptische en Griekse exoterische stelsels van de gnostici zijn ontleend?

Vr.: De Egyptenaren vereerden natuurgeesten en hebben zelfs uien vergoddelijkt; uw hindoes zijn tot heden afgodendienaren; de volgelingen van Zarathoestra aanbaden de zon en doen dat nog steeds; en de beste Griekse filosofen waren dromers of materialisten – getuige Plato en Democritus. Hoe kunt u het christendom daarmee vergelijken!?

HPB: Dat is misschien zo volgens uw huidige christelijke en zelfs wetenschappelijke catechismussen; voor onbevooroordeelde denkers is dat niet zo. De Egyptenaren vereerden de ‘Ene-Enige’ als Nut; en aan dit woord ontleende Anaxagoras zijn benaming nous, of zoals hij het noemt νοῦς αὐτοκρατής, ‘het denkvermogen of de uit eigen kracht werkende geest’, de ἀρχὴ τῆς κινήσεως, de drijvende kracht of primum-mobile van alles. Voor hem was de nous God, en de logos de mens, zijn emanatie. De nous is de geest (in de kosmos of in de mens), en de logos – hetzij het heelal of het astraal lichaam – is de emanatie daarvan, terwijl het fysieke lichaam alleen het dier is. Onze uiterlijke vermogens nemen verschijnselen waar; alleen onze nous kan hun noumena kennen. Alleen de logos, of het noumenon, blijft voortleven, omdat hij in zijn diepste aard en essentie onsterfelijk is, en de logos in de mens is het eeuwige ego, dat wat reïncarneert en eeuwig blijft bestaan. Maar hoe kan de vluchtige of uiterlijke schaduw, het tijdelijke kleed van die goddelijke emanatie die terugkeert naar de bron waaruit ze voortkwam, worden opgewekt in onvergankelijkheid?

Vr.: Toch kunt u moeilijk aan de beschuldiging ontkomen dat u een nieuwe indeling van de spirituele en psychische samenstelling van de mens heeft uitgevonden; want geen enkele filosoof spreekt daarover, al gelooft u dat Plato dat wel doet.

HPB: En daar blijf ik bij. Naast Plato volgde ook Pythagoras deze gedachtegang.3 Hij beschreef de ziel als een uit eigen kracht bewegende eenheid (monade), samengesteld uit drie elementen: nous (geest), phren (denkvermogen) en thumos (leven, adem of de nefesh van de kabbalisten); en deze drie stemmen overeen met onze ‘atma-buddhi’ (hogere geest-ziel), met manas (het ego) en met kamarupa in samenhang met de lagere weerspiegeling van manas. Dat waaraan de oude Griekse filosofen in het algemeen de naam ziel gaven, noemen wij geest, of spirituele ziel, buddhi, als het voertuig van atman (agathon, of Plato’s hoogste godheid).

Het feit dat Pythagoras en anderen zeggen dat we phren en thumos met de dieren gemeen hebben, bewijst dat in dit geval de lagere manasische weerspiegeling (instinct) en het kamarupa (dierlijke begeerten) worden bedoeld. En omdat Socrates en Plato op dat spoor zaten en het volgden, kan gemakkelijk worden aangetoond dat de denkbeelden van zowel Pythagoras als Plato met de onze overeenstemmen, als we aan die vijf, namelijk agathon (godheid of atman), psyche (ziel in haar collectieve betekenis), nous (geest of denkvermogen), phren (fysiek denkvermogen), en thumos (kamarupa of begeerten), het eidolon van de mysteriën, de schaduwvorm of het menselijk dubbel, en het fysieke lichaam toevoegen.

Zelfs de Egyptenaren hielden zich aan de zevenvoudige indeling. Ze onderwezen dat de ziel (het ego) bij haar heengaan door haar zeven kamers, of beginselen, moest gaan, waarvan ze sommige achterliet en andere met zich meenam. Het enige verschil is dat zij de leer in grote lijnen meedeelden, omdat ze altijd aan de doodstraf dachten die stond op het bekendmaken van mysterieleringen, terwijl wij haar uitwerken en in detail toelichten. Maar hoewel we aan de wereld zoveel bekendmaken als is toegestaan, wordt zelfs in onze leringen meer dan één belangrijk detail achtergehouden, dat alleen zij mogen weten die de esoterische filosofie bestuderen en een gelofte van stilzwijgen hebben afgelegd.

De Griekse leringen

Vr.: We hebben uitstekende geleerden in het Grieks, Latijn, Sanskriet en Hebreeuws. Hoe komt het dat we in hun vertalingen niets terugvinden dat ons een aanwijzing geeft voor wat u zegt?

HPB: Omdat uw vertalers, ondanks hun grote geleerdheid, van de filosofen – vooral de Griekse – mistige in plaats van mystieke schrijvers hebben gemaakt. Neem bijvoorbeeld Plutarchus, en lees eens wat hij over ‘de beginselen’ van de mens zegt. Wat hij beschrijft werd letterlijk opgevat en toegeschreven aan metafysisch bijgeloof en onwetendheid. Laat ik een voorbeeld daarvan geven. Plutarchus zegt:

De mens is een samengesteld wezen; en zij die denken dat hij slechts uit twee delen bestaat, vergissen zich. Ze denken namelijk dat het begripsvermogen [hersenverstand] deel uitmaakt van de ziel [de hogere triade], waarmee ze een even grote fout maken als zij die de ziel deel laten uitmaken van het lichaam, [d.w.z. degenen die de triade een deel laten uitmaken van het vergankelijke viertal], want het begripsvermogen [nous] gaat de ziel even ver te boven als de ziel beter en goddelijker is dan het lichaam. De combinatie van de ziel [ψυχή] en het begripsvermogen [νοῦς] vormt de rede; en van de ziel en het lichaam [of thumos, de dierlijke ziel] vormt begeerte; laatstgenoemde is de bron of het beginsel van genot en pijn, en de andere die van deugd en ondeugd. Van deze drie samengevoegde en verenigde delen heeft de aarde het lichaam, de maan de ziel, en de zon het begripsvermogen aan de mens gegeven.4

Deze laatste zin is zuiver allegorisch en zal alleen begrepen worden door hen die esoterische kennis bezitten van analogieën en weten welke planeet met welk beginsel in verband staat. Plutarchus verdeelt de beginselen in drie groepen, en maakt van het lichaam een samenstel van het fysieke voertuig, de astrale schaduw en de adem, of het drievoudige lagere deel dat ‘voortkomt uit de aarde en tot de aarde terugkeert’; van het middelste beginsel en de instinctieve ziel maakt hij het tweede deel, dat is ontstaan uit en via de maan en altijd daardoor wordt beïnvloed;5 alleen van het hogere deel, of de spirituele ziel, met de atmische en manasische elementen daarin, maakt hij een rechtstreekse emanatie van de zon, die hier agathon vertegenwoordigt, de hoogste godheid. Dit wordt bewezen door wat hij vervolgens zegt:

Van de verschillende doden die we sterven, maakt de ene de mens twee uit drie, en de andere één uit twee. De eerste vindt plaats in de sfeer en het rechtsgebied van Demeter, vandaar dat de aan de mysteriën gegeven naam, τελεῖν, leek op die welke aan het sterven werd gegeven, τελευτᾶν. De Atheners zeiden vroeger ook dat de overledenen aan Demeter zijn gewijd. Wat de andere dood betreft, die vindt in de maan, of het gebied van Persephone, plaats.6

Hier heeft u onze leer, die de mens tijdens zijn leven als een zevental toont; een vijftal vlak na de dood, in kamaloka; en een drievoudig ego, geest-ziel en bewustzijn, in devachan. Deze scheiding, eerst in ‘de velden van Hades’, zoals Plutarchus de kamaloka noemt, dan in devachan, vormde een onlosmakelijk deel van de voorstellingen tijdens de heilige mysteriën. Daarbij brachten de kandidaten voor inwijding het hele drama ten tonele van de dood en de wederopstanding als een verheerlijkte geest, waarmee we bewustzijn bedoelen. Dat bedoelt ook Plutarchus als hij zegt:

En zoals bij de ene [dood] de aardse Hermes aanwezig is, zo is bij de andere, de hemelse Hermes aanwezig. Terwijl Demeter de ziel plotseling en met geweld losrukt van het lichaam, scheidt Persephone zachtjes en pas na lange tijd het begripsvermogen van de ziel.7 Daarom wordt ze monogenes, de eniggeborene, genoemd, of beter gezegd, zij die slechts één voortbrengt, want het beste deel van de mens blijft, wanneer het door haar is losgemaakt, alleen over. Zowel het ene als het andere gebeurt op een natuurlijke manier.

Door het lot [fatum of karma] is beschikt dat elke ziel, met of zonder begripsvermogen [νοῦς], wanneer ze uit het lichaam is getreden, een tijdlang – maar niet elk even lang – moet ronddwalen in het gebied dat tussen de aarde en de maan [kamaloka] ligt.8 De onrechtvaardige en verdorven zielen ondergaan daar de straf voor hun misdrijven; terwijl de goeden en deugdzamen een vastgestelde tijd in het meest weldadige deel van de lucht, dat ze de velden van Hades noemen, moeten doorbrengen, genoeg om de bezoedelingen van het lichaam af te wassen en uit te blazen, als gold het een slechte adem. En dan genieten ze, alsof ze van een pelgrimstocht of uit lange ballingschap terugkeren naar hun land, een vreugde, zoals vooral zij die in de heilige mysteriën zijn ingewijd dat ervaren, maar ook moeilijkheden, verwondering, en ieder heeft zijn eigen verwachtingen.9

Dit is nirvanische gelukzaligheid, en geen theosoof zou in duidelijker, hoewel esoterische, taal, de mentale vreugden kunnen beschrijven van devachan, waar ieder mens door middel van zijn bewustzijn zijn eigen paradijs om zich heen heeft opgebouwd. Maar u moet oppassen voor de veel voorkomende fout die zelfs door te veel van onze theosofen wordt gemaakt. Denk niet dat de mens, omdat hij zevenvoudig vervolgens vijfvoudig en een triade wordt genoemd, uit zeven, vijf of drie entiteiten bestaat; of, zoals een theosofisch schrijver het zo goed weergaf, uit huiden die zoals de rokken van een ui kunnen worden afgepeld. De ‘beginselen’ zijn, zoals gezegd, eenvoudig aspecten en bewustzijnstoestanden, behalve het lichaam, het leven en het astrale eidolon, die bij de dood allemaal uiteenvallen. Er is maar één werkelijke mens, die de hele levenscyclus blijft bestaan en die, zo niet in vorm dan toch in wezen, onsterfelijk is, en dat is manas, de denkende mens of het belichaamde bewustzijn.

Het bezwaar van de materialisten, die de mogelijkheid ontkennen dat het denken en bewustzijn zonder de stof kunnen werken, gaat voor ons niet op. We ontkennen de juistheid van hun argument niet; maar we vragen onze tegenstanders eenvoudig: ‘Bent u bekend met alle toestanden van de stof, u die er tot nu toe maar drie kent? En hoe weet u of dat wat wij absoluut bewustzijn noemen, of de altijd onzichtbare en onkenbare godheid, toch geen universele geest-stof of stof-geest is in haar absolute oneindigheid, ook al ontsnapt deze steeds aan ons menselijke eindige begripsvermogen?’ Een van de laagste, en in zijn manvantarische manifestaties gefragmenteerde aspecten van deze geest-stof, is het bewuste ego, dat zijn eigen paradijs schept, dat misschien een denkbeeldig paradijs is, maar toch een toestand van gelukzaligheid.

Vr.: Maar wat is devachan?

HPB: Letterlijk is het het ‘land van de goden’, een toestand van mentaal geluk; filosofisch gezien een mentale toestand die veel levendiger en werkelijker is dan de levendigste droom. Het is de toestand na de dood van de meeste stervelingen.

Noten

  1. In Esoteric Buddhism van Sinnett worden d, e en f respectievelijk de dierlijke, de menselijke en de spirituele ziel genoemd, wat ook goed is. Hoewel de beginselen in Esoteric Buddhism worden genummerd, heeft dit strikt genomen geen zin. Alleen aan de tweevoudige monade (atma-buddhi) komen de twee hoogste getallen (het 6de en het 7de) toe. Omdat alleen dat ‘beginsel’ dat in de mens overheerst als het eerste en belangrijkste moet worden beschouwd, is voor alle andere in het algemeen geen rangnummer mogelijk. Bij sommige mensen is het de hogere intelligentie (manas of het 5de) die de rest overheerst; bij anderen is het de dierlijke ziel (kamarupa) die de overhand heeft en de meest dierlijke instincten, enz., te zien geeft.
  2. Paulus noemt Plato’s nous ‘geest’; maar omdat deze geest ‘substantie’ is, wordt dan natuurlijk buddhi bedoeld en niet atman; want laatstgenoemde kan filosofisch gesproken in geen enkele zin ‘substantie’ worden genoemd. We rekenen atman tot de menselijke ‘beginselen’ om niet nog meer verwarring te scheppen. In feite is het geen ‘menselijk’ maar het universele absolute beginsel, waarvan buddhi, de ziel-geest, het voertuig is.
  3. Plutarchus zegt: ‘Plato en Pythagoras verdelen de ziel in twee delen, een redelijk [noëtisch] en een redeloos [agnoia] deel; het deel van de ziel van de mens dat redelijk is, is eeuwig; want hoewel het niet God is, is het toch het voortbrengsel van een eeuwige godheid; maar dat deel van de ziel dat redeloos (agnoia) is, sterft.’ (Plutarchus, Ethica, Over meningen van filosofen, boek 4, hfst. 4 en 7.) De moderne term agnosticus komt van agnosis, een verwant woord. We vragen ons af waarom Huxley, de bedenker van dat woord, zijn grote intellect verbindt met ‘de redeloze ziel’ die sterft? Is dit de overdreven bescheidenheid van een hedendaagse materialist?
  4. Plutarchus, Ethica, Het gezicht dat op de maancirkel te zien is, §28.
  5. De kabbalisten die het verband kennen tussen Jehovah, de schenker van leven en kinderen, en de maan, en de invloed van laatstgenoemde op de voortplanting, zullen dit punt begrijpen, evenals sommige astrologen.
  6. Plutarchus, Op.cit.
  7. Persephone, of Proserpina, vertegenwoordigt hier het karma na de dood, dat ervoor zou zorgen dat de lagere van de hogere ‘beginselen’ worden gescheiden: de scheiding tussen de ziel, als nefesh, de adem van het dierlijke leven, die een tijdlang in kamaloka blijft, en het hogere, samengestelde ego, dat de toestand van devachan, of gelukzaligheid, ingaat.
  8. Tot de scheiding plaatsvindt tussen het hogere, spirituele ‘beginsel’ en de lagere beginselen, die in kamaloka blijven totdat ze zijn uiteengevallen.
  9. Plutarchus, Op.cit.

Sleutel tot de theosofie, blz. 68-81

© 2023 Theosophical University Press Agency
Daal en Bergselaan 68, 2565 AG Den Haag