Theosophical University Press Agency

pagina achteruit Inhoud pagina vooruit

11. Karma

Karma is voor westerlingen geen vertrouwd begrip. Het is de naam die theosofen in de 19de eeuw gingen gebruiken voor een van de belangrijkste wetten van de natuur. Het werkt onafgebroken en is van invloed op zowel planeten, planetenstelsels, rassen, volkeren als families en personen. Karma en reïncarnatie horen bij elkaar. Zo nauw zijn deze twee wetten met elkaar vervlochten dat het bijna onmogelijk is de ene los van de andere goed te behandelen. Geen plaats of wezen in het heelal valt buiten de werking van karma; ze vallen allemaal onder zijn heerschappij, worden voor begane fouten erdoor gestraft, maar toch door discipline, rust en beloning barmhartig verder geleid naar de verre hoogten van volmaking. Het is een wet die zo’n breed terrein beslaat en die zowel ons fysieke als ethische bestaan beïnvloedt, dat de betekenis ervan in onze taal slechts door middel van omschrijving en uitvoerige toelichting duidelijk kan worden gemaakt. Daarom werd het Sanskrietwoord karma gekozen om haar aan te duiden.

Toegepast op het morele leven van de mens is het de wet van ethische oorzakelijkheid, rechtvaardigheid, beloning en straf; de oorzaak van geboorte en wedergeboorte, maar evengoed het middel om te ontkomen aan incarnatie. Vanuit een ander standpunt gezien is het slechts het voortvloeien van gevolgen uit oorzaken, actie en reactie, precies het juiste gevolg voor elke gedachte en daad. Het betekent handelen en de gevolgen van handelen, want de letterlijke betekenis van het woord is handeling. Theosofie beschouwt het heelal als een intelligent geheel, daarom is elke beweging in dat heelal een handeling van dat geheel die leidt tot gevolgen, die zelf weer oorzaken worden van verdere gevolgen. De hindoes van de oudheid vatten het ruim op en zeiden dat elk wezen, tot Brahma toe, onder de heerschappij van karma valt.

Het is geen wezen maar een wet, de universele wet van harmonie waardoor bij alle verstoringen het evenwicht weer feilloos wordt hersteld. In dit opzicht is de theorie in strijd met de gewone opvatting over God, voortgekomen uit het joodse stelsel dat aanneemt dat de Almachtige – als een denkend wezen buiten de kosmos – schept, zijn maaksel niet harmonisch vindt, buiten alle verhoudingen, ontrouw en verward, en dan weer moet afbreken, vernietigen of straffen wat hij heeft geschapen. Dit heeft duizenden óf in angst voor God doen leven, gehoorzamend aan zijn veronderstelde bevelen met het egoïstische doel beloning te verkrijgen en zich ervan te verzekeren om aan zijn toorn te ontsnappen, óf in een duisternis gedompeld die ontstaat door het ontkennen van elk spiritueel leven. Maar omdat het voor ieder mens duidelijk, pijnlijk duidelijk, is dat er in en om ons een voortdurende vernietiging en een aanhoudende strijd plaatsvindt, niet alleen onder de mensen maar in het hele zonnestelsel, waardoor overal leed wordt veroorzaakt, vraagt het gezonde verstand om een oplossing van dit raadsel.

De armen die geen uitweg of hoop zien, roepen luid een god aan die geen antwoord geeft, en wanneer ze dan de welstand zien en de vele mogelijkheden die de rijken hebben, worden ze vervuld van afgunst. Ze zien hoe rijke losbollen en welgestelde dwazen zich ongestraft vermaken. En als ze eraan twijfelen of het rechtvaardig is om mensen die niets misdeden, zulke ellende te laten ondergaan, zonder middelen en kansen om onderwijs te volgen, en om hen geboren te doen worden zonder het vermogen om belemmeringen van sociale aard of voortvloeiend uit ras of omgeving te overwinnen, wenden ze zich tot de religie als leraar en krijgen als antwoord: ‘Het is de wil van God’.

Ouders krijgen geliefde kinderen die hen door een voortijdige dood worden ontnomen, juist wanneer alles zo veelbelovend leek te zijn. Ook zij krijgen geen ander antwoord op de vraag: ‘Waarom word ik zo gekweld?’ dan dezelfde onredelijke verwijzing naar een ontoegankelijke God die door zijn grillige wil hun ellende veroorzaakt. En zo worden in alle kringen verlies, onrecht, vervolging, gebrek aan kansen, verstoring van het geluk van de mens door de natuurkrachten, dood, tegenslag en teleurstelling aan zowel de goeden als de kwaden toebedeeld. Maar nergens is er een antwoord of hulp te vinden, behalve in die oude waarheid dat ieder mens de maker en vormgever is van zijn eigen lot, de enige die de oorzaken in werking zet voor zijn eigen geluk of ellende. In het ene leven zaait hij en in het volgende oogst hij. En zo leidt de wet van karma hem steeds verder.

Karma is een weldadige wet vol barmhartigheid, onverbiddelijk rechtvaardig, want echte barmhartigheid is geen gunst maar onpartijdige gerechtigheid.

Broeders! Het leven van ieder mens
Is een gevolg van eerder bestaan.
Vroegere deugden brengen zegen,
Lijden volgt op fouten, eens begaan. . . .
Dit is de leer van karma.*

*Edwin Arnold, Het Licht van Azië, boek 8.

Hoe wordt dit leven beïnvloed door de goede en slechte daden uit het verleden, en gebeurt dat altijd in de vorm van straf? Is karma slechts noodlot onder een andere naam, een bestemming die al is vastgelegd waaraan onmogelijk valt te ontkomen, en die ons daarom zorgeloos zou kunnen maken in denken en doen, omdat die onze bestemming toch niet kunnen beïnvloeden? Het is geen fatalisme; alles wat we in een vorig lichaam hebben gedaan heeft gevolgen die voor het ego in de nieuwe geboorte geluk of lijden betekenen, want zoals Paulus zei: ‘Dwaal niet. God laat niet met zich spotten. Want wat een mens zaait zal hij ook oogsten.’ Want het gevolg ligt in de oorzaak besloten en karma brengt het tevoorschijn in het lichaam, de hersenen en het denkvermogen die reïncarnatie ons verschaft. En omdat een oorzaak die door een mens in werking is gezet een onmiskenbare band met hem heeft als het centrum waarvan ze uitging, ondervindt iedereen de gevolgen van zijn eigen daden. We schijnen soms uitsluitend de gevolgen te ondervinden van daden van anderen, maar dit is het gevolg van onze eigen daden en gedachten in dit of in een vorig leven. We verrichten onze daden altijd in gezelschap van anderen, en die daden met de gedachten die eraan ten grondslag liggen hangen altijd samen met andere mensen en met onszelf.

Er wordt geen handeling verricht die niet voortkomt uit een gedachte, hetzij op het moment van de daad of daaraan voorafgaand. Deze gedachten worden in dat deel van de mens opgeslagen dat we manas, het denkvermogen, hebben genoemd, en blijven daar als subtiele maar machtige schakels met magnetische draden die het zonnestelsel doorweven en waardoor verschillende gevolgen worden voortgebracht. De eerder naar voren gebrachte theorie dat het hele stelsel waartoe deze bol behoort, leeft, en op elk gebied bewust is, maar alleen in de mens zelfbewustzijn vertoont, speelt een rol bij de verklaring van het feit dat een achterliggende gedachte van een daad in dit leven gevolgen kan hebben in dit of in een volgend leven. De verbazingwekkende moderne experimenten met hypnose tonen aan dat de geringste indruk, hoe lang geleden ook opgedaan, weer tot leven kan worden gewekt, waaruit blijkt dat deze niet verloren is gegaan, maar slechts latent is.

Neem als voorbeeld het geval van een kind, geboren met een bochel, erg klein, het hoofd tussen de schouders weggezonken, lange armen en korte benen. Hoe komt dat? Het is zijn karma voor gedachten en daden in een vorig leven. Hij bespotte, vervolgde of kwetste op een andere manier een mismaakt persoon zo aanhoudend of hevig dat hij op zijn eigen onsterfelijke geest het mismaakte beeld van zijn slachtoffer afdrukte. Want de kracht en scherpte van het beeld zijn evenredig aan de intensiteit van zijn gedachten. Het is te vergelijken met het belichten van een gevoelige fotografische plaat, waarbij de indruk op de plaat zwak of diep zal zijn naargelang de belichting kort of lang was. Deze denker en toneelspeler – het ego – wordt weer geboren, draagt dit beeld met zich mee, en als er in de familie waartoe hij voor zijn geboorte wordt aangetrokken, een soortgelijke fysieke aanleg bestaat, dan dwingt het mentale beeld het zich vormende astrale lichaam een mismaakte vorm aan te nemen door middel van elektrische en magnetische osmose via de moeder van het kind. En omdat alle wezens op aarde onverbrekelijk met elkaar zijn verbonden, is het misvormde kind ook het karma van de ouders, precies het gevolg van vergelijkbare daden en gedachten van hen in andere levens. Hier is een strikte rechtvaardigheid die geen andere theorie ons kan bieden.

Maar omdat we vaak een misvormd mens zien – voor een verdere toelichting werken we dit voorbeeld uit – die een prettig karakter heeft, een uitstekend verstand, een gezond oordeel en elke goede morele eigenschap, komen we door dit voorbeeld tot de conclusie dat er verschillende soorten karma moeten zijn in elk individueel geval, en dat karma kennelijk in meer dan één deel van ons wezen werkt, waarbij het mogelijk is dat het in zijn uitwerking voor een bepaald deel van onze natuur aangenaam is en voor een ander gedeelte onaangenaam.

Er zijn drie soorten karma:

Ten eerste – karma dat in ons leven nog niet is begonnen gevolgen voort te brengen omdat er andere karmische oorzaken in ons aan het werk zijn. Dit gebeurt volgens een wet, bekend bij natuurkundigen, dat twee tegengestelde krachten ertoe neigen elkaar te neutraliseren, en dat een kracht sterk genoeg kan zijn om de werking van een andere tijdelijk tegen te gaan. Deze wet werkt zowel op de onzichtbare mentale en karmische gebieden of sferen van het bestaan als op de stoffelijke. De kracht van een bepaald stel lichamelijke, mentale en psychische vermogens, elk met zijn bepaalde gerichtheid, kan de werking op ons van oorzaken waarmee we zijn verbonden, volledig onderdrukken, omdat bij het toepassen van deze wet de hele natuur van een mens wordt gebruikt. Daarom bieden de zwakken en middelmatigen karma een zwak brandpunt en voor hen heeft een leven in het algemeen een beperkt resultaat, hoewel ze het als heel zwaar kunnen ervaren. Maar iemand met een breed en diep karakter en veel kracht zal de uitwerking van een grotere hoeveelheid karma ondergaan dan een zwakker mens.

Ten tweede – karma dat we nu door onze gedachten en daden maken en opstapelen, en dat in de toekomst zal uitwerken wanneer door het incarnerende ego in een ander leven en in een passende omgeving een geschikt lichaam en verstand worden aangenomen, of telkens wanneer belemmerend karma is weggenomen.

Dit betreft zowel dit als het volgende leven; want men kan in dit leven een punt bereiken waar nieuw karma, of wat ervan nog onverbruikt is, moet beginnen te werken, omdat alle vorige oorzaken zijn uitgeput.

Hiertoe behoren die gevallen waarin mensen plotselinge tegenslagen ondergaan of veranderingen ten goede in hun omstandigheden of in hun karakter. Dit is van grote betekenis voor ons huidige gedrag. Terwijl oud karma moet uitwerken en niet kan worden tegengehouden, is het voor de mens verstandig om onder de huidige omstandigheden – wat die ook zijn – zo te denken en te handelen dat hij geen slechte of nadelige oorzaken legt voor een volgend leven of voor de latere jaren van dit leven. Opstandig worden is nutteloos, want de wet werkt door, of we nu huilen of ons verheugen. De grote Franse ingenieur De Lesseps is een goed voorbeeld van dit soort karma. Opgeklommen gedurende vele jaren van zijn leven tot een hoogtepunt van glorie en succes, komt hij plotseling door het Panamakanaal-schandaal ten val, overladen met schande. Of hij schuldig was of niet, hij ondervindt de schande dat zijn naam in verband wordt gebracht met een nationale onderneming, besmeurd door omkoperij en corruptie, waarbij hoge ambtenaren zijn betrokken. Dit was voor hem het gevolg van oude karmische oorzaken, zodra het karma dat in de voorafgaande jaren de overhand had, was uitgewerkt. Napoleon I is een ander voorbeeld, want hij steeg tot grote roem, maar kwam plotseling ten val en stierf in ballingschap en oneer. Iedere lezer die even nadenkt zal tal van andere gevallen te binnen schieten.

Ten derde – karma dat is begonnen gevolgen voort te brengen. Het is de uitwerking in ons huidige leven van oorzaken die we samen met andere ego’s in vorige levens hebben gelegd. Het werkt en toont zich duidelijk omdat het het best past bij de familie, het individuele lichaam, het astrale lichaam en de raseigenaardigheden van de tegenwoordige incarnatie, terwijl ander nog niet uitgeput karma zijn beurt afwacht.

Deze drie soorten karma beheersen mensen, dieren, werelden en evolutieperioden. Elk gevolg komt voort uit een voorafgaande oorzaak, en omdat alle wezens onophoudelijk worden wedergeboren, ondervinden ze voortdurend de gevolgen van hun gedachten en daden (die op zichzelf oorzaken zijn) uit een vroegere incarnatie. En dus moet iedereen zich, zoals Mattheus zegt, voor elk woord en elke gedachte verantwoorden; niemand kan hieraan ontkomen, noch door gebed, gunst, kracht of ander middel.

Omdat karmische oorzaken in drie klassen zijn te verdelen, moeten ze verschillende gebieden hebben waarop ze werken. Ze werken bij de mens in zijn mentale en intellectuele natuur, in zijn psychische of zielennatuur, in zijn lichaam en door uiterlijke omstandigheden. Karma beïnvloedt nooit de spirituele natuur van de mens en werkt er niet op in.

Eén soort karma kan tegelijk en in dezelfde mate op de drie genoemde gebieden van onze natuur werken, maar er kan ook een vermenging van oorzaken zijn, sommige op dit en andere op dat gebied. Neem bijvoorbeeld een mismaakt persoon met een goed verstand en een gebrek in zijn zielen-natuur. In dat geval werkt bestraffend en onaangenaam karma op zijn lichaam terwijl hij goed karma ondervindt in zijn mentale en intellectuele natuur, maar psychisch is het karma of de oorzaak vrij slecht, en zal ook het resultaat vrij slecht zijn. Bij een ander komen andere combinaties voor. Hij heeft een mooi lichaam en leeft onder gunstige omstandigheden, maar hij is chagrijnig, knorrig, prikkelbaar, wraakzuchtig, zwartgallig en onaangenaam voor zichzelf en voor anderen. Hier werkt goed fysiek karma en slecht mentaal, intellectueel en psychisch karma. De lezers zullen zich gevallen herinneren van mensen van hoge geboorte met alle kansen en mogelijkheden, maar die niettemin zwakbegaafd waren of plotseling krankzinnig werden.

Zoals al deze aspecten van de wet van karma de individuele mens beïnvloeden, zo werken ze ook op rassen, volkeren en families. Elk ras als geheel heeft zijn karma. Als dat goed is, gaat het ras vooruit; is het slecht, dan gaat het ten onder – en wordt als ras vernietigd – hoewel de zielen die het betreft hun karma in andere rassen en lichamen weer opnemen. Naties kunnen niet aan hun nationale karma ontkomen, en elk volk dat slecht heeft gehandeld moet er eens, vroeg of laat, voor boeten.

Het karma van de 19de eeuw in het Westen is het karma van Israël, want zelfs een beginneling kan zien dat de mozaïsche invloed het sterkst is in de Europese en Amerikaanse volkeren. De oude Azteken en andere oude Amerikaanse volkeren stierven uit, omdat hun karma – het resultaat van hun eigen leven als naties in het verre verleden – hen trof en vernietigde. Deze hevige werking van karma vindt bij volkeren altijd plaats door middel van hongersnood, oorlog, natuurrampen en de onvruchtbaarheid van de vrouwen van dat volk. Laatstgenoemde oorzaak komt aan het eind en vaagt alle overgeblevenen weg. En het individu in een ras of volk wordt door deze machtige leer gewaarschuwd dat als hij onverschillig wordt in zijn denken en handelen, en zich zo vormt naar het gemiddelde karma van zijn ras of natie, dit ras- of nationale karma hem ten slotte zal meeslepen met het algemene lot. Daarom riepen de leraren uit de oudheid: ‘Kom tevoorschijn en maak u van hen los.’

Samen met reïncarnatie verklaart de leer van karma de ellende en het lijden van de wereld, en het is dan uitgesloten om de natuur van onrechtvaardigheid te beschuldigen.

De ellende van een volk of ras is het onmiddellijke gevolg van de gedachten en daden van de ego’s waaruit dat ras of volk bestaat. In het grijze verleden hebben ze kwaad gedaan en nu lijden ze. Ze deden de wetten van harmonie geweld aan. De onwrikbare regel is dat harmonie moet worden hersteld als ze wordt verstoord. Daarom lijden deze ego’s, terwijl ze hun fouten goedmaken en het evenwicht in de occulte kosmos herstellen. De hele groep ego’s moet in het volk of in het ras blijven incarneren en reïncarneren, totdat voor iedereen de door hem in werking gezette oorzaken tot het eind toe zijn uitgewerkt. Hoewel een volk enige tijd fysiek kan verdwijnen, verlaten de ego’s die het samenstelden de wereld niet, maar verschijnen als de scheppers van een nieuw volk waarin ze hun taak moeten voortzetten en, overeenkomstig hun karma, straf of beloning zullen krijgen.

De oude Egyptenaren zijn een voorbeeld van deze wet. Ze stegen ongetwijfeld tot een hoog ontwikkelingsniveau, en even zeker werden ze als volk uitgewist. Maar de zielen – de oude ego’s – leven verder en ondergaan nu in onze tijd als een ander volk het door henzelf geschapen lot. Ze zijn misschien het nieuwe Amerikaanse volk, of de joden, gedoemd om in de wereld rond te zwerven en door anderen veel te lijden. Dit proces is volkomen rechtvaardig. Neem bijvoorbeeld de Verenigde Staten en de indianen. Laatstgenoemden zijn door dat land schandelijk behandeld. De indiaanse ego’s zullen worden wedergeboren in het nieuwe en veroverende volk en zullen als leden van die grote familie zelf het middel zijn om de passende gevolgen op te roepen van wat hen werd aangedaan toen ze rode lichamen hadden. Zo gebeurde het vroeger en zo zal het opnieuw gebeuren.

Individueel ongeluk in een leven wordt als volgt verklaard: (a) het is straf voor kwaad in vorige levens bedreven of (b) het is een training door het ego ondernomen om tekortkomingen te overwinnen of geestkracht en mededogen te ontwikkelen. Het opheffen van gebreken is als het verwijderen van een verstopping in een irrigatiekanaal, waarna het water weer kan doorstromen. Geluk wordt op dezelfde manier verklaard: het gevolg van vroegere goede levens.

De wetenschappelijke basis en de noodzaak voor een juiste ethiek worden in deze en in geen andere leringen gevonden. Want als de juiste ethiek alleen in praktijk moet worden gebracht omwille van die ethiek zelf, zullen de mensen niet inzien, en hebben ze ook nooit kunnen inzien, waarom ze juist moeten handelen. Als ethiek moet worden beoefend uit angst, verlaagt de mens zich en zal hij zeker proberen eraan te ontkomen; als de gunst van de Almachtige, niet gebaseerd op wet of rechtvaardigheid, de drijfveer is, dan is het resultaat precies wat nu algemeen het geval is: voorschriften die door Jezus aan het Westen zijn gegeven en door die volkeren worden beleden maar niet in praktijk gebracht, behalve door de weinigen die onder alle omstandigheden deugdzaam zouden zijn.

De adepten hebben over dit onderwerp het volgende geschreven dat in De geheime leer (1:714-6) is te vinden:

De wegen van karma zouden ook niet ondoorgrondelijk zijn als de mensen eensgezind en in harmonie zouden handelen, in plaats van in verdeeldheid en strijd. Eén deel van de mensheid noemt ze de duistere en ondoorgrondelijke wegen van de voorzienigheid, terwijl een ander deel er de werking van een blind noodlot, en een derde er alleen maar toeval in ziet, zonder leiding door goden of duivels. Onze onwetendheid over die wegen van karma, zou ongetwijfeld verdwijnen, als we deze slechts aan de juiste oorzaak zouden toeschrijven. Met de juiste kennis, of in ieder geval met de vaste overtuiging dat onze buren er evenmin naar streven om ons te benadelen als dat wij de bedoeling zouden hebben om hen kwaad te doen, zou twee derde van het kwaad in de wereld in het niet verdwijnen. Als niemand zijn broeder kwaad deed, zou karma-Nemesis geen reden hebben tot handelen, en geen wapens om te gebruiken . . . We vormen deze talrijke kronkelwegen van ons lot dagelijks met eigen handen, terwijl we ons verbeelden dat we een spoor volgen op de koninklijke hoofdweg van fatsoen en plicht, en klagen dan dat die wegen zo ondoorgrondelijk en duister zijn. We zijn verbijsterd over het mysterie dat we zelf hebben gemaakt, en over de raadsels van het leven die we maar niet oplossen, en we beschuldigen dan de grote sfinx dat ze ons verslindt. Maar er is werkelijk geen ongeval in ons leven, geen ongeluksdag en geen tegenspoed, die niet kan worden herleid tot onze eigen daden in dit of in een ander leven.

. . . Kennis van karma geeft de overtuiging dat als

. . . de deugd in gevaar is, en de ondeugd zegeviert,
De mensheid tot atheïsten wordt gemaakt,

dat alleen zo is doordat die mensheid altijd haar ogen heeft gesloten voor de grote waarheid dat de mens zelf zijn eigen verlosser en zijn eigen vernietiger is; dat hij de hemel en de goden, de schikgodinnen en de voorzienigheid, niet hoeft te beschuldigen van de schijnbare onrechtvaardigheid die onder de mensen heerst. Maar laat hij zich liever dit stukje Griekse wijsheid voor de geest roepen, en het herhalen, dat de mens waarschuwt zich ervan te onthouden Dat te beschuldigen wat

Rechtvaardig, maar mysterieus ons zonder falen leidt
Langs niet aangegeven wegen van schuld naar straf

die nu de paden en de hoofdweg zijn waarop de grote Europese volkeren voortgaan. Elk volk en elke stam van de westerse Indo-Europeanen had – evenals hun oosterse broeders van het vijfde ras – zijn gouden en zijn ijzeren eeuw, zijn periode van betrekkelijke onverantwoordelijkheid of de satya-eeuw van zuiverheid, terwijl nu verschillende van hen hun ijzeren eeuw hebben bereikt, het kaliyuga, een tijdperk zwart van verschrikkingen. . . . Deze toestand zal voortduren . . . totdat we van binnenuit beginnen te handelen, in plaats van altijd impulsen van buitenaf te volgen . . . Tot dan zijn eenheid en harmonie het enige middel tegen het kwaad van het leven – een broederschap van de daad, en niet alleen altruïsme in naam.


Oceaan van theosofie, blz. 102-13

© 2022 Theosophical University Press Agency
Daal en Bergselaan 68, 2565 AG Den Haag