Theosophical University Press Agency

pagina achteruit Inhoud deel 2 pagina vooruit

Conclusie

De ruimte staat ons niet toe meer te zeggen, en dit gedeelte van de ‘geheime leer’ moet worden afgesloten. De 49 sloka’s en de paar zojuist gegeven fragmenten uit de Toelichtingen zijn alles wat in deze delen kan worden gepubliceerd. Met enkele nog oudere geschriften – waartoe niemand behalve de hoogste ingewijden toegang heeft – en een hele bibliotheek van commentaren, verklarende woordenlijsten, en toelichtingen vormen deze sloka’s en fragmenten de samenvatting van de ontstaansgeschiedenis van de mens.

We hebben tot dusver geciteerd uit de Toelichtingen en geprobeerd de verborgen betekenis van enkele allegorieën te verklaren, waarbij we de werkelijke opvattingen van de esoterische oudheid over geologie, antropologie, en zelfs etnologie lieten zien. We zullen in de hiernavolgende afdeling proberen een nog nauwer metafysisch verband te leggen tussen de vroegste rassen en hun scheppers, de goddelijke mensen van andere werelden; we zullen de gedane beweringen vergezeld laten gaan van de belangrijkste bewijzen daarvoor in de esoterische astronomie en symboliek.

In deel 3 van dit boek (dat deel en het 4de zijn bijna klaar) zal een korte geschiedenis in chronologische volgorde worden gegeven van alle grote adepten die aan de Ouden en aan de tegenwoordige onderzoekers bekend zijn, en ook een algemeen overzicht van de mysteriën, hun ontstaan, groei, verval en dood – in Europa. Daarvoor kon in dit boek geen ruimte worden gevonden. Deel 4 zal bijna helemaal aan occulte leringen worden gewijd.

De duur van de tijdperken waardoor het vierde en het vijfde ras in ruimte en tijd worden gescheiden – in het historische1 of zelfs het legendarische begin van het laatstgenoemde – is zo enorm lang dat we zelfs aan een theosoof geen meer gedetailleerd verslag ervan kunnen bieden. In de loop van de postdiluviale eeuwen – die op bepaalde geregelde tijden worden gekenmerkt door de verschrikkelijkste rampen – zijn zoveel rassen en volkeren geboren en weer verdwenen, bijna zonder een spoor na te laten, dat niemand een enigszins zinvolle beschrijving van hen kan geven. De schrijfster kan niet zeggen of de meesters van wijsheid een doorlopende en volledige geschiedenis van ons ras bezitten van zijn allereerste stadium tot de huidige tijd toe; of ze over het ononderbroken verslag beschikken van de mens sinds hij een volledig fysiek wezen werd, en daarmee de koning van de dieren en meester op deze aarde. Hoogstwaarschijnlijk hebben de meesters dat, en dit is onze persoonlijke overtuiging. Maar als dat zo is, is deze kennis alleen voor de hoogste ingewijden, die hun leerlingen niet in vertrouwen nemen. De schrijfster kan daarom alleen geven wat haar zelf is geleerd, en niet meer dan dat.

Maar zelfs dit zal de niet-ingewijde lezer eerder als een vreemde, fantastische droom voorkomen dan als een mogelijke werkelijkheid.

Dit is alleen maar natuurlijk en zoals het moet zijn, want jarenlang was dit ook de indruk waaronder de schrijfster van deze bladzijden zelf verkeerde. Geboren en opgevoed in Europese, zakelijke, en zoals men mag aannemen beschaafde landen, nam ze het voorafgaande met de grootste moeite in zich op. Maar er zijn bewijzen van een bepaalde aard die voor elke ernstige en onbevooroordeelde geest onweerlegbaar worden en op de lange duur onbetwistbaar zijn. Deze werden haar een aantal jaren lang gegeven, en nu heeft ze de volledige zekerheid dat onze huidige bol en zijn mensenrassen op deze en geen andere manier moeten zijn ontstaan, gegroeid en ontwikkeld.

Maar dit is de persoonlijke opvatting van de schrijfster, en men kan niet verwachten dat haar orthodoxie meer gewicht in de schaal legt dan een andere ‘doxie’, in de ogen van hen voor wie elke nieuwe theorie heterodox is totdat het tegendeel is bewezen. Daarom zijn wij occultisten volledig voorbereid op vragen als deze: ‘Hoe weet men dat de schrijfster het hele stelsel niet zelf heeft bedacht? En als we aannemen dat zij het niet heeft bedacht, hoe kan men dan weten dat al het voorafgaande, zoals het in de stanza’s wordt gegeven, niet het product is van de verbeelding van de Ouden? Hoe kunnen ze de verslagen van zo’n onmetelijke, zo’n ongelooflijke ouderdom hebben bewaard?’

Het antwoord dat de geschiedenis van deze wereld vanaf haar vorming tot haar einde ‘in de sterren is geschreven’, d.w.z. weergegeven in de dierenriem en de universele symboliek, waarvan de sleutels worden bewaard door de ingewijden, zal de twijfelaars nauwelijks bevredigen. De ouderdom van de dierenriem in Egypte wordt sterk betwijfeld, en ze wordt botweg ontkend als het om India gaat. ‘Uw conclusies zijn vaak voortreffelijk, maar uw veronderstellingen zijn altijd twijfelachtig’, werd de schrijfster eens door een niet-ingewijde vriend gezegd. Hierop antwoordde ze dat daarmee tenminste één punt was gewonnen op de wetenschappelijke syllogismen. Want met uitzondering van enkele vraagstukken op het gebied van de zuivere natuurwetenschap zijn zowel de veronderstellingen als de conclusies van de wetenschappers even hypothetisch als bijna altijd onjuist. En als ze dat voor de niet-ingewijden niet schijnen te zijn, is de reden eenvoudig de volgende: de genoemde niet-ingewijde is zich er heel weinig van bewust – omdat hij zijn wetenschappelijke gegevens op goed geloof aanvaardt – dat zowel veronderstellingen als conclusies meestal het product zijn van hetzelfde brein dat, hoe geleerd ook, niet onfeilbaar is; een waarheid die dagelijks wordt bewezen door de voortdurende herziening van wetenschappelijke theorieën en standpunten.

Hoe dan ook, de zodiakale en overgeleverde verslagen in de tempels, en ook de ideografische verslagen van het Oosten, zoals deze worden gelezen door de adepten van de heilige wetenschap en vidya, zijn beslist niet twijfelachtiger dan de zogenaamde oude geschiedenis van de Europese volkeren, die nu opnieuw is geformuleerd, verbeterd, en aangevuld door de archeologische ontdekkingen van een halve eeuw, en door de twijfelachtige vertalingen van de Assyrische kleitabletten, fragmenten in spijkerschrift, en Egyptische hiërogliefen. Onze gegevens zijn op dezelfde vertalingen gebaseerd, en op een bijna onuitputtelijk aantal geheime boeken, waarover Europa niets weet – plus de volmaakte kennis bij de ingewijden over de symboliek van elk woord dat zo is opgetekend. Sommige van deze verslagen behoren tot de verre oudheid. Elke archeoloog en paleontoloog is bekend met de ideografische voortbrengselen van bepaalde halfbeschaafde stammen, die sinds onheuglijke tijden hebben geprobeerd hun gedachten symbolisch weer te geven. Dit is de oudste manier om gebeurtenissen en gedachten op te tekenen. En hoe oud deze kennis bij de mensheid is, kan worden afgeleid uit enkele duidelijk ideografische tekens die zijn gevonden op bijlen uit het paleolithicum.

De indiaanse stammen van Amerika deden de president van de Verenigde Staten nog maar betrekkelijk kort geleden het verzoek hun het bezit van vier meertjes toe te staan, waarbij het verzoekschrift was geschreven op het kleine oppervlak van een stukje weefsel waarop nauwelijks een dozijn voorstellingen van dieren en vogels stonden.2 De Amerikaanse indianen bezitten een aantal van zulke schrijfwijzen, maar geen van onze wetenschappers is nog bekend met of weet zelfs van het oude hiërogliefencijferschrift, dat in sommige broederschappen wordt bewaard, en dat in het occultisme Senzar wordt genoemd. Bovendien zullen al degenen die hebben geconcludeerd dat zulke schrijfwijzen – bijv. de ideogrammen van de indianen, en zelfs de Chinese tekens – zijn te beschouwen als ‘pogingen van de oudste mensenrassen om hun ongeschoolde gedachten te uiten’, beslist bezwaar maken tegen onze bewering dat de schrijfkunst door de Atlantiërs werd uitgevonden, en volstrekt niet door de Feniciërs.

Omdat de bewering dat de schrijfkunst honderdduizenden jaren geleden aan de mensheid bekend was lijnrecht ingaat tegen de uitspraak van de filologen dat de schrijfkunst in de tijd van Panini in India, en ook aan de Grieken in de tijd van Homerus, onbekend was, zal ze algemene afkeuring, zo niet een minachtend zwijgen ontmoeten. Ondanks alle ontkenning en bespotting zal de occultist vasthouden aan zijn bewering, en wel eenvoudig hierom: vanaf Bacon tot onze hedendaagse Royal Society ligt een zo lange periode vol met de belachelijkste fouten die door de wetenschap zijn gemaakt, dat er voor ons geen reden is om méér te geloven in moderne wetenschappelijke veronderstellingen dan in de ontkenningen door onze leraren. De wetenschappers zeggen dat de schrijfkunst aan Panini onbekend was; niettemin stelde deze wijze een grammatica samen die 3996 taalregels bevat, en die de meest perfecte van alle grammatica’s is die ooit werden gemaakt! Panini leefde volgens de meest ruimdenkende onderzoekers slechts een paar eeuwen v.Chr.; en de rotsen in Iran en Centraal-Azië (vanwaar volgens de filologen en historici de voorouders van diezelfde Panini, de brahmanen, naar India kwamen) staan vol met schrift dat twee- en drieduizend jaar oud is (12.000 volgens enkele moedige paleontologen).

Volgens Grote was de schrijfkunst in de tijd van Hesiodus en Homerus en bij de Grieken nog in 770 v.Chr. onbekend, maar de Feniciërs, die deze hadden uitgevonden, en op zijn vroegst3 al in 1500 v.Chr. konden schrijven, woonden onder de Grieken, en hadden voortdurend met hen te maken! Al deze wetenschappelijke en tegenstrijdige conclusies gingen echter in rook op toen Schliemann (a) de locatie van het oude Troje ontdekte, waarvan het werkelijke bestaan zo lang als fabel was beschouwd; en (b) op die plaats kruiken van aardewerk opgroef met inscripties in lettertekens die onbekend waren aan de paleontologen en de alles ontkennende sanskritisten. Wie zal Troje of deze oeroude inscripties nu nog ontkennen? Zoals prof. Virchow getuigt:

Ik was zelf ooggetuige van twee van zulke ontdekkingen, en heb geholpen bij het verzamelen van de voorwerpen. De lasteraars die zich niet ervoor schaamden de ontdekker van bedrog te beschuldigen, zijn allang tot zwijgen gebracht.4

De waarheidlievende vrouwen werden evenmin gespaard als de waarheidlievende mannen. Men beschuldigde Du Chaillu, Gordon-Cumming, Madame Merian5, Bruce, en een groot aantal anderen van leugens.

De schrijver van Mythical Monsters, die deze mededeling in de inleiding verstrekt, zegt:

Madame Merian werd bijna 200 jaar geleden ervan beschuldigd dat ze opzettelijk bedrog pleegde bij haar beschrijving van een vogeletende spin. Maar nu hebben betrouwbare waarnemers deze beschrijving bevestigd in het geval van Zuid-Amerika, India, en elders. Audubon werd door plantkundigen ervan beschuldigd dat hij de gele waterlelie had verzonnen, die hij in zijn Birds of the South opnam onder de naam nymphaea lutea. Nadat hij jarenlang onder deze verdenking had gestaan, werd hij ten slotte in 1876 in het gelijk gesteld door de ontdekking van de lang verloren gewaande bloem in Florida.6

En zoals Audubon hierom en om zijn haliaetus washingtonii7 een leugenaar werd genoemd, zo werd Victor Hugo uitgelachen om

zijn prachtige beschrijving van de zeeduivel, en van een man die het hulpeloze slachtoffer ervan werd. Het dier werd belachelijk gemaakt en onmogelijk genoemd; maar binnen enkele jaren werden er op de kust van Newfoundland inktvissen ontdekt met armen die wel 9 m lang waren, en die een flinke boot de diepte in konden trekken, en hun manier van doen is al eeuwen geleden . . . door Japanse kunstenaars afgebeeld.8

En als men het bestaan van Troje ontkende en als een mythe beschouwde, als het bestaan van Herculaneum en Pompeï tot een fictie werd verklaard, en men lachte om de reizen van Marco Polo en deze een even absurde fabel noemde als een van de verhalen van Baron von Münchhausen, waarom zou dan de schrijfster van Isis ontsluierd en van De geheime leer beter worden behandeld? Charles Gould citeert in zijn uitstekende boek een paar regels van Macmillan’s Magazine9 die zo waar zijn als het leven, en zo relevant, dat we ze hier willen herhalen:

Wanneer een natuuronderzoeker, hetzij door het bezoeken van afgelegen plaatsen op aarde, hetzij door toeval, een heel merkwaardige plant of vreemd dier vindt, wordt hij onmiddellijk ervan beschuldigd zijn vondst te hebben verzonnen. . . . Zodra men ontdekt dat het schepsel zondigt tegen vooropgezette denkbeelden, fluistert de grote (mis?)leidende geest, die a priori heet, en die filosofen voorziet van hun alwetendheid over de aard van de dingen, dat zoiets niet kan bestaan, en volgt er direct een beschuldiging van bedrog. De hemel zelf is van bedrog beschuldigd. Toen Leverrier en Adams op grond van berekeningen een planeet voorspelden, werd in sommige kringen in alle ernst beweerd dat de berekende planeet niet de echte planeet was, maar een andere die heimelijk en op onbehoorlijke manier in de buurt van het werkelijke hemellichaam was gekomen. De neiging om van bedrog te verdenken is sterker dan de neiging om bedrog te plegen. Wie verkondigde het eerst dat de klassieke geschriften van Griekenland en Rome één groot bedrog waren, gepleegd door de monniken in een tijd die de verkondiger evenmin als, of nog minder dan, dr. Maitland de duistere eeuwen zou willen noemen?’10

Laat het zo zijn. Geen scepticus die De geheime leer voor ‘bedrog’ aanziet, wordt gedwongen of zelfs gevraagd onze beweringen te geloven. Al vóór het boek naar de drukker ging, verklaarden bepaalde heel scherpzinnige Amerikaanse journalisten dat deze beweringen op bedrog berusten.11

Het is – alles welbeschouwd – ook niet nodig in de occulte wetenschappen en de oude leringen te geloven vóór men iets weet over of zelfs gelooft in zijn eigen ziel. Geen enkele grote waarheid is ooit a priori aanvaard, en meestal gingen er een paar eeuwen voorbij vóór er in het menselijk bewustzijn een flauw vermoeden begon te ontstaan dat dit een mogelijke waarheid was, behalve als het ging om de bevestigende ontdekking van iets waarvan men al beweerde dat het een feit was. De waarheden van vandaag zijn de leugens en misvattingen van gisteren, en omgekeerd. Pas in de 20ste eeuw zal de waarheid van gedeelten, zo niet het geheel, van dit boek worden erkend.

Zelfs als Sir John Evans beweert dat de schrijfkunst in de steentijd onbekend was, is dat geen feit dat met onze beweringen in strijd is. Want deze kan tijdens die periode van het vijfde, Indo-Europese, ras onbekend zijn geweest, terwijl ze toch volledig bekend was aan de Atlantiërs van het vierde, in de bloeitijd van hun hoogste beschaving. De cyclussen van de opkomst en ondergang van volkeren en rassen kunnen dit verklaren.

Als men zegt dat er al eerder gevallen zijn geweest waarbij goedgelovigen met letterkundige vervalsingen zijn bedrogen, en dat ons boek op één lijn kan worden gesteld met Jacolliots Bible in India (waarin overigens tussen de fouten meer waarheden staan dan men in de boeken van orthodoxe en erkende oriëntalisten kan aantreffen) – dan zullen deze beschuldiging en deze vergelijking ons erg weinig ontmoedigen. We wachten onze tijd af. Zelfs de beroemde Ezour-Veda van de 18de eeuw, die door Voltaire werd beschouwd als ‘het kostbaarste geschenk van het Oosten aan het Westen’, en door Max Müller als ‘ongeveer het meest onnozele boek dat men kan lezen’, is niet helemaal zonder feiten en waarheden. De gevallen waarin a priori ontkenningen van specialisten later terecht bleken te zijn ontkend, vormen slechts een onbeduidend percentage van de beweringen die door latere ontdekkingen volledig werden bewezen, en tot ontzetting van de geleerde tegenstanders werden bevestigd. De Ezour-Veda was maar een klein twistpunt vergeleken met de triomf van Sir William Jones, Anquetil du Perron, en anderen op het gebied van het Sanskriet en zijn literatuur. Deze feiten worden meegedeeld door prof. Max Müller zelf, die over de hiermee in verband staande nederlaag van Dugald Stewart en soortgelijke figuren opmerkt:

Dugald Stewart was te slim om niet in te zien dat als de feiten over het Sanskriet juist waren, de daaruit getrokken conclusies onvermijdelijk waren. Hij ontkende daarom het bestaan van het Sanskriet als taal volledig, en schreef zijn beroemde verhandeling om te bewijzen dat Sanskriet door die aartsvervalsers en leugenaars, de brahmanen, was samengesteld volgens het model van het Grieks en Latijn, en dat de hele Sanskrietliteratuur bedrog was.12

De schrijfster is volkomen bereid en is er trots op in het gezelschap te verkeren van deze brahmanen en andere historische ‘leugenaars’, zoals onze hedendaagse Dugald Stewarts hen beschouwen. Ze heeft te lang geleefd, en haar ervaring is te gevarieerd en persoonlijk geweest, om niet ten minste iets over de menselijke natuur te weten. ‘Als u twijfelt, handel dan niet’, zegt de wijze Zarathoestra; zijn voorzichtige spreuk wordt door het dagelijks leven en de ervaring telkens weer bevestigd. Toch blijkt deze wijze uit vroeger eeuwen, evenals Johannes de Doper, een roepende in de woestijn te zijn, in gezelschap van een meer hedendaagse filosoof, namelijk Bacon, die hetzelfde waardevolle stukje praktische wijsheid aanbiedt. Hij zegt: ‘Wanneer iemand bij zijn overdenkingen’ (bij alle vraagstukken die kennis betreffen, voegen we eraan toe) ‘begint met zekerheden, zal hij eindigen met twijfels; maar als hij zich ermee tevredenstelt met twijfels te beginnen, zal hij eindigen met zekerheden.’13

Met dit advies van de vader van de Engelse filosofie aan de vertegenwoordigers van de Britse scepsis zouden we het debat moeten afsluiten, maar onze theosofische lezers hebben nog recht op een laatste stukje occulte informatie.

Er is al genoeg gezegd om aan te tonen dat de evolutie in het algemeen, de gebeurtenissen, de mensheid, en al het andere in de natuur cyclisch verlopen. We hebben gesproken over zeven rassen, waarvan er vijf hun aardse loopbaan bijna hebben voltooid, en we hebben gezegd dat elk wortelras, met zijn onderrassen en ontelbare familieverdelingen en stammen, duidelijk verschilde van het eraan voorafgaande en van het eropvolgende ras. Hiertegen zal men bezwaar maken op grond van de eensluidende ervaring op het gebied van de antropologie en de etnologie. De mens was – behalve in kleur en type, en afgezien van een mogelijk verschil in gezichtskenmerken en schedelinhoud – in elk klimaat en in elk deel van de wereld altijd dezelfde, zeggen de natuuronderzoekers: ja, zelfs in gestalte. En dit terwijl ze verkondigen dat de mens afstamt van dezelfde onbekende voorouder als de aap, een bewering die logisch onmogelijk is zonder een eindeloze variatie in gestalte en vorm, vanaf zijn eerste evolutie tot een tweevoeter. Het staat de heel logisch denkende mensen die beide stellingen handhaven vrij hun paradoxale opvattingen te hebben. Opnieuw richten we ons alleen tot diegenen die, omdat ze twijfelen aan de algemene afleiding van mythen uit ‘bespiegelingen over de zichtbare werkingen van de uiterlijke natuur’, het ‘minder moeilijk’ vinden ‘te geloven dat deze wonderbaarlijke verhalen van goden en halfgoden, van reuzen en dwergen, van allerlei soorten draken en monsters, over vormveranderingen gaan, dan dat ze verzinsels zijn’.14 De geheime leer onderwijst slechts zulke ‘vormveranderingen’ in de fysieke natuur, en ook in de herinnering en de opvattingen van onze huidige mensheid. De geheime leer stelt de zuiver speculatieve hypothesen van de hedendaagse wetenschap, gebaseerd op de ervaring en de nauwkeurige waarnemingen van slechts een paar eeuwen, tegenover de ononderbroken overlevering en de geschriften uit haar heiligdommen. De oude wetenschap zegt ons, terwijl ze dat spinnenwebachtige weefsel van theorieën wegvaagt, dat is gesponnen in de duisternis die een periode beslaat van nauwelijks een paar duizend jaar, die de Europeanen hun ‘geschiedenis’ noemen: luister nu naar mijn versie van de memoires van de mensheid.

De mensenrassen worden uit elkaar geboren, ze groeien, ontwikkelen zich, worden oud, en sterven. Hun onderrassen en volkeren volgen dezelfde regel. Als uw alles ontkennende moderne wetenschap en zogenaamde filosofie niet bestrijden dat de menselijke familie is samengesteld uit een verscheidenheid van duidelijk afgebakende soorten en rassen, dan komt dat alleen doordat dit feit onweerlegbaar is. Niemand zou zeggen dat er geen uiterlijk verschil bestaat tussen een Engelsman, een Afrikaanse negroïde, en een Japanner of Chinees. Aan de andere kant wordt door de meeste natuuronderzoekers beslist ontkend dat er in onze tijd nog gemengde mensenrassen, d.w.z. de zaden voor volkomen nieuwe rassen, worden gevormd. Maar dit laatste wordt door De Quatrefages en enkele anderen op goede gronden beweerd.

Niettemin zal onze stelling in haar algemeenheid niet worden aanvaard. Men zal zeggen dat welke vormen de mens in het lange prehistorische verleden ook heeft gehad, er in de toekomst voor hem geen veranderingen meer zullen zijn (behalve bepaalde variaties, zoals ook nu optreden). Ons zesde en zevende wortelras zijn dus verzinsels.

Hierop antwoorden wij weer: Hoe weet u dat? Uw ervaring is beperkt tot enkele duizenden jaren, tot minder dan een dag in het hele tijdperk van de mensheid en tot de tegenwoordige volkeren van de bestaande continenten en eilanden van ons vijfde ras. Hoe kunt u zeggen wat wel of niet zal zijn? Intussen is dit de voorspelling van de geheime boeken, en zo luiden hun vaste uitspraken.

Sinds het begin van het Atlantische ras zijn er miljoenen jaren verstreken; toch treffen we 11.000 jaar geleden de laatste Atlantiërs aan, maar vermengd met Indo-Europese elementen. Hieruit blijkt dat het ene ras gedurende een lange periode samenvalt met het volgende, hoewel het oudere ras, wat karakter en uiterlijk betreft, zijn kenmerken verliest, en de nieuwe eigenschappen van het jongere ras aanneemt. Dit ziet men bij het vormen van alle gemengde mensenrassen. De occulte filosofie onderwijst dat zelfs nu en onder onze ogen het vormen van het nieuwe ras en de nieuwe rassen wordt voorbereid, en dat de verandering in Amerika zal plaatsvinden en in stilte al is begonnen.

Hoewel de Amerikanen van de Verenigde Staten nauwelijks 300 jaar geleden nog zuivere Angelsaksen waren, zijn ze al een afzonderlijk volk geworden, en, als gevolg van een sterke vermenging van verschillende nationaliteiten en gemengde huwelijken, bijna een ras met een eigen aard, niet alleen mentaal, maar ook fysiek. De Quatrefages zegt:

Elk gemengd ras dat eenvormig is en zich gevestigd heeft, is in staat geweest bij nieuwe kruisingen de rol te spelen van een primair ras. De mensheid is in haar huidige toestand dus ongetwijfeld voor het grootste gedeelte gevormd door opeenvolgende kruisingen van een aantal nu onbekende rassen.15

Zo zijn de Amerikanen in slechts drie eeuwen de ‘voorloper van een ras’ geworden, voordat ze een afzonderlijk ras worden dat scherp is gescheiden van alle andere nu bestaande rassen. Kortom, ze zijn de kiemen van het zesde onderras, en zullen over nog enkele honderden jaren ongetwijfeld de pioniers worden van het ras dat het huidige Europese of vijfde onderras moet opvolgen, met alle nieuwe kenmerken daarvan. Daarna zullen ze over ongeveer 25.000 jaar beginnen met de voorbereidingen voor het zevende onderras; totdat, als gevolg van rampen – de eerste reeks van rampen die eens Europa moeten vernietigen en nog later het hele Indo-Europese ras (en die dus ook de beide Amerika’s zullen treffen), evenals de meeste landen die rechtstreeks met ons continent en zijn eilanden zijn verbonden – het zesde wortelras op het toneel van deze ronde zal zijn verschenen. Wanneer zal dit zijn? Wie weet het antwoord? – afgezien van de grote meesters van wijsheid misschien, die over dit onderwerp even zwijgzaam zijn als de besneeuwde bergtoppen hoog boven hen. Het enige wat we weten is dat het zesde ras in stilte zal ontstaan; in feite zo ongemerkt dat de pioniers ervan – de bijzondere kinderen die zullen opgroeien tot bijzondere mannen en vrouwen – duizenden jaren lang zullen worden beschouwd als afwijkende spelingen van de natuur, abnormaliteiten in fysiek en mentaal opzicht. Dan zullen ze, terwijl hun aantal toeneemt en elke eeuw groter wordt, zich op een dag bewust worden dat ze in de meerderheid zijn. Dan zullen de tegenwoordige mensen langzamerhand worden beschouwd als uitzonderlijke bastaarden, totdat deze op hun beurt in beschaafde landen uitsterven, en alleen overleven in kleine groepen op eilanden – de bergtoppen van nu – waar ze zullen vegeteren, degenereren, en ten slotte, misschien over miljoenen jaren, zullen uitsterven, zoals is gebeurd met de Azteken, en zoals de Nyam-Nyam en de dwergachtige Mula Kurumba van de Nilgiriheuvels bezig zijn uit te sterven. Dit zijn allemaal overblijfselen van eens machtige rassen, waarvan het bestaan volkomen uit de herinnering van de hedendaagse generaties is verdwenen, zoals ook wij uit de herinnering van de mensheid van het zesde ras zullen verdwijnen. Het vijfde ras zal honderdduizenden jaren lang gelijktijdig bestaan met het zesde, terwijl het langzamer dan zijn opvolger mee zal veranderen, maar toch een andere gestalte, algemene lichaamsbouw en mentaliteit krijgt, evenals het vierde ras gedeeltelijk samenviel met ons Indo-Europese ras, en het derde ras met de Atlantiërs.

Dit proces van voorbereiding voor het zesde grote ras moet voortduren tijdens het hele zesde en zevende onderras (zie het eerder gegeven diagram van de stamboom van het vijfde ras). Maar de laatste overblijfselen van het vijfde continent zullen pas enige tijd na de geboorte van het nieuwe ras verdwijnen, wanneer een andere en nieuwe woonplaats, het zesde continent, boven de nieuwe wateren aan het oppervlak van de bol zal zijn verschenen, om de nieuwe vreemdeling te ontvangen. Alle mensen die genoeg geluk hebben om aan de algemene ramp te ontkomen, zullen hierheen verhuizen en zich daar vestigen. Wanneer dit zal zijn – zoals al gezegd – de schrijfster weet het niet. Maar omdat de natuur zich evenmin met plotselinge sprongen en schokken ontwikkelt als een mens plotseling van een kind in een volwassene verandert, zal de laatste ramp worden voorafgegaan door een groot aantal kleinere overstromingen en verwoestingen, zowel door vloedgolven als door vulkanisch vuur. Het hart van het ras dat nu het Amerikaanse gebied bewoont, zal krachtig en vreugdevol kloppen, maar wanneer het zesde ras begint, zullen er geen Amerikanen meer zijn, evenmin als Europeanen, want ze zullen dan een nieuw ras zijn geworden, en veel nieuwe volkeren. Toch zal het vijfde niet sterven, maar een tijd voortleven: het zal het nieuwe ras nog honderdduizenden jaren overlappen, en het zal tegelijk ermee worden omgevormd – langzamer dan zijn opvolger – terwijl het in mentaliteit, algemene lichaamsbouw en gestalte helemaal verandert. De mensheid zal niet weer reusachtige lichamen krijgen, zoals de Lemuriërs en de Atlantiërs, omdat het huidige ras zich op zijn opgaande boog bevindt, terwijl de evolutie van het vierde ras dit in zijn fysieke ontwikkeling tot het dieptepunt van stoffelijkheid bracht; en het zesde ras zal snel uit de ketenen van de stof, en zelfs van het vlees, groeien.

Het is dus de taak en het karma van de mensheid van de Nieuwe Wereld – die veel ouder is dan onze Oude Wereld, een feit dat de mensen ook hadden vergeten – van Patala (het land van de tegenvoeters of de benedenwereld, zoals Amerika in India wordt genoemd), om de zaden te zaaien voor een toekomstig, grootser, en roemrijker ras dan alle die we nu kennen. De cyclussen van de stof zullen worden gevolgd door cyclussen van spiritualiteit en een volledig ontwikkeld denkvermogen. In overeenstemming met de wet dat geschiedenis en rassen parallel lopen, zal de meerderheid van de toekomstige mensheid bestaan uit roemrijke adepten. De mensheid is het kind van het cyclische lot, en geen enkele van haar eenheden kan aan haar onbewuste roeping ontkomen, of zich onttrekken aan de plicht om met de natuur samen te werken. Zo zal de mensheid, ras na ras, haar vastgestelde cyclische pelgrimstocht volbrengen. De klimaten zullen veranderen, en zijn daarmee al begonnen; het ene tropische jaar na het andere laat een onderras vallen, maar alleen om op de opgaande boog een hoger ras voort te brengen, terwijl een reeks andere minder begunstigde groepen – de mislukkingen van de natuur – evenals sommige individuele mensen, uit de menselijke familie zullen verdwijnen zonder zelfs een spoor achter te laten.

Zo is de loop van de natuur onder de heerschappij van de karmische wet: van de altijd tegenwoordige en altijd wordende natuur. Want, met de woorden van een wijze, die aan slechts enkele occultisten bekend is:

Het heden is het kind van het verleden; de toekomst het product van het heden. En toch, o moment van nu! Weet u niet dat u geen ouder heeft, en ook geen kind kunt hebben; dat u eeuwig slechts uzelf voortbrengt? Vóór u zelfs bent begonnen te zeggen: ‘Ik ben de nakomeling van het vervlogen moment, het kind van het verleden’, bent u dat verleden zelf geworden. Vóór u de laatste lettergreep uitspreekt, zie! u bent niet meer het heden maar die toekomst zelf. Zo zijn het verleden, het heden, en de toekomst, de eeuwig levende drie-eenheid in één – de mahamaya van het absolute is.

Noten

  1. Hoewel historici de perioden die bepaalde gebeurtenissen van onze huidige tijd scheiden, bijna tot in het absurde hebben verkleind, behoren deze gebeurtenissen niettemin, wanneer ze eenmaal bekend en aanvaard zijn, tot de geschiedenis, en daarom wordt hier het woord ‘historisch’ gebruikt. Zo is de Trojaanse oorlog in feite een historische gebeurtenis; en hoewel de datum die eraan wordt toegekend zelfs minder dan 1000 jaar v.Chr. ligt, is deze in werkelijkheid eerder 6000 dan 5000 jaar v.Chr.
  2. Vgl. Sir John Lubbock, The Origin of Civilisation, 1870, blz. 44-6.
  3. Het is een historisch feit dat Sanchoniathon in 1250 v.Chr. – op basis van de annalen en staatsdocumenten aanwezig in de archieven van de oudere Fenicische steden – een volledig verslag van hun religie opstelde en in Fenicische lettertekens opschreef.
  4. Prof. Virchow in appendix 1 bij Ilios van Schliemann, 1881, blz. 683-4.
  5. Gosse schrijft over laatstgenoemde: ‘Ze wordt afgeschilderd als een verstokte ketter, die men beslist niet moet geloven, die een onbetrouwbare natuurlijke historie samenstelde, en onjuiste feiten in de wetenschap verzon.’ (The Romance of Natural History, 2de reeks, 1862, blz. 227.)
  6. Charles Gould, Mythical Monsters, 1886, blz. 9-10. Zie The Popular Science Monthly, deel 10, april 1877, blz. 675-8.
  7. Dr. Cover schrijft: ‘Die beroemde vogel van Washington was een mythe; óf Audubon vergiste zich, óf hij heeft erover gelogen, zoals sommigen niet aarzelen te beweren.’
  8. Gould, Op.cit., blz. 10-11.
  9. Deel 1, 1860, blz. 220.
  10. Gould, Op.cit., blz. 13vn.
  11. In juli 1888, toen het manuscript van dit boek mijn schrijftafel nog niet had verlaten, en De geheime leer nog volledig onbekend was aan de wereld, werd deze al uitgemaakt voor een product van mijn eigen brein en niet meer dan dat. Dit zijn de vleiende bewoordingen waarmee The Evening Telegram (New York) in het nummer van 30 juni 1888 sprak over dit nog niet gepubliceerde boek: ‘Tot de boeiende boeken die men in juli kan lezen behoort het nieuwe boek van mw. Blavatsky over theosofie . . . [!] de Geheime Leer. . . . Maar dat ze kan terugzweven tot de brahmaanse onwetendheid [!?] . . . is geen bewijs dat alles wat ze zegt waar is.’ En nu eenmaal het bevooroordeelde vonnis is uitgesproken op grond van de onjuiste veronderstelling dat mijn boek was verschenen, en dat de recensent het had gelezen, wat geen van beide het geval was of kon zijn, zal de criticus, nu het werkelijk is verschenen, zijn eerdere bewering – juist of onjuist – moeten volhouden, en zich er zo, waarschijnlijk door een nog vernietigender kritiek dan tevoren, uit redden.
  12. Max Müller, Lectures on the Science of Language, 1862, blz. 161.
  13. Francis Bacon, Works, 1854, deel 1, blz. 173.
  14. Charles Gould, Mythical Monsters, 1886, blz. 4.
  15. A. de Quatrefages, The Human Species, 1879, blz. 274.

De geheime leer, 2:494-505
isbn 9789491433238, gebonden, 4de herziene druk 2019, bestel boek

© 2019 Theosophical University Press Agency
Daal en Bergselaan 68, 2565 AG Den Haag