Theosophical University Press Agency

pagina achteruit Inhoud pagina vooruit

Het doorgeven van het licht

Er is maar één occultisme, één waarheid. De bron van wijsheid op deze aarde is de broederschap van adepten, het spirituele hart van de wereld, waaruit zonder ophouden een stroom van inspiratie en verlichting vloeit. Het is de ene verheven bron, waaraan alle facetten van de waarheid zijn ontsprongen die in de religieuze en filosofische stelsels van de wereld zijn te vinden. Daaruit komen van tijd tot tijd niet alleen de grote wijzen en leraren voort als gidsen en leermeesters van de mens, maar ook afgezanten of boodschappers, bekend of onbekend, die in de wereld werken voor het welzijn van de mensheid.

Deze bron van wijsheid wordt gevormd door de edelste spirituele en intellectuele reuzen die de mensheid ooit heeft voortgebracht – mensen die één zijn geworden met de god in hen. Ze kennen elkaar, verenigen zich en vormen zo de grote school van licht en waarheid, de grote broederschap. In verschillende tijdperken zijn ze met allerlei namen aangeduid, en de hoogsten van hen staan in de boeddhistische landen bekend als dhyani-chohans; de oude Perzen spraken over de leden van deze zonnehiërarchie als amshaspends. Joodse mystici en kabbalisten noemden hen bnei ’elohim, zonen van de goden; en in andere landen werden ze zonen van het licht, of zonen van de zon genoemd, zoals in het oude Egypte.

Een ontelbaar aantal occulte scholen, alle voortgekomen uit de moederschool, hebben in het verleden bestaan, bestaan nu nog en zullen ook in de toekomst bestaan. De mysteriën van de Grieken waren zo’n school, evenals die van de Perzen en de Egyptenaren; de mysteriën van het oude Amerika, zoals bij de Peruvianen en de Maya’s, waren scholen die tot dezelfde heilige traditie behoorden. Zowel het lamaïsme van Tibet als de Vedanta van Hindoestan zijn in essentie occulte scholen, hoewel ze ook stelsels van exoterische filosofie zijn. De rozenkruisers uit de middeleeuwen waren oorspronkelijk een mystiek theosofische en quasi-esoterische groep; en de Martinisten uit Frankrijk, die zelfs nu nog bestaan, vormen een van de ‘occultistische’ scholen. Dan zijn er nog de zogenaamd alchemistische groepen, hetzij in India, Klein-Azië of in Europa, waarvan de aanhangers, ook al hebben ze enige spirituele aspiratie, toch veel meer naar vermogens of verschijnselen verlangen.

Er bestaan bovendien in het oosten een aantal quasi-occulte groepen, sommige groot en sommige klein, die op hun eigen manier de verschillende overblijfselen van mystieke literatuur bestuderen die in de afgelopen eeuwen in die landen is voortgebracht. In Perzië, Egypte, Syrië en in delen van Turkije bestaan soortgelijke groeperingen, die vaak zeer exclusief zijn en waarvan men gewoonlijk niets hoort.

Al dergelijke genootschappen, die in ieder land en iedere eeuw bestaan, doen op hun wijze enig goed werk naarmate ze de oude wijsheid brengen. Maar wat ze aan waarheid doorgeven is te vaak gezien door het vervormende mentale prisma van hen die van de bron zijn afgeweken. Alleen als ze het oorspronkelijk van de moederschool ontvangen licht getrouw doorgeven, kunnen ze terecht scholen voor occultisme worden genoemd. Hieraan kan nog worden toegevoegd dat er op het ogenblik in de wereld op elk van de grote continenten enkele – zeer weinige – echte esoterische scholen bestaan die met de broederschap zijn verbonden.

Enkele intuïtieve geleerden hebben het bestaan van esoterische leringen in de archaïsche mysteriescholen wel vermoed, maar ze zijn nog nooit als een samenhangend geheel gevonden. In de verschillende geschriften van de oudheid vinden we hier en daar een toespeling of een verwijzing, maar een logisch en duidelijk geformuleerd stelsel van dergelijke leringen bestaat alleen op plaatsen waar geen enkele oningewijde onderzoeker tot nu toe bewust is doorgedrongen.

Voor het vastleggen van de diepere waarheden voor latere generaties maakten de oude wijzen en zieners gebruik van beeldspraak of vergelijkingen, vaak in fantasierijke en merkwaardige verhalen: legenden, sprookjes, mythologische verdichtsels. Zo maakte bijvoorbeeld Plato door middel van mythen veel bedekte toespelingen op zaken die in de mysteriën werden onderwezen; maar omdat hij wist waar het om ging en hij er toestemming voor had ontvangen en het onder de dekmantel van beeldspraak deed, was het geen schending van de letter noch van de geest van zijn eed.

De grote leraren uit vervlogen eeuwen maakten gebruik van esoterische termen wanneer ze brieven aan elkaar schreven en bij het samenstellen van hun boeken die ze van hand tot hand lieten gaan. Zij die waren ingewijd konden begrijpen wat ze lazen; voor hen was het verstaanbaar en duidelijk; maar voor degene die niet binnen de ‘tempelmuren’ was toegelaten, waren de leringen niets anders dan een speculatieve filosofie, of misschien een nietszeggend jargon.

Deze wijsheidsleringen zijn door de ene wijze aan de andere in een rechtstreekse opvolging doorgegeven sinds de tijd dat de mysteriën voor het eerst werden ingesteld onder de mensen uit de laat-Lemurische en Atlantische tijden – een stap die van essentiële betekenis werd, omdat de mensheid het vermogen tot rechtstreeks en bewust contact met haar goddelijke voorvaderen had verloren. Zo werd de mens geleerd de ziel te verheffen door wilsinspanning, gecombineerd met intense aspiratie, met het doel hem in rechtstreeks spiritueel en verstandelijk contact te brengen met zijn eigen innerlijke god – of met een andere godheid. Op die manier werden de edelste waarheden over de mens en het heelal oorspronkelijk waargenomen en daarna ‘gezongen’ – om het woord uit de Veda te gebruiken – d.w.z. in menselijke taal geformuleerd.

Hoe komt het dat in praktisch alle literatuur van de oudheid spirituele leringen werden gegeven in de taal van het slagveld? De Bhagavad-Gita, bijvoorbeeld, vertelt over het conflict tussen de tegenover elkaar staande legers van de Kuru’s en de Pandava’s. In de Germaanse en Scandinavische mythologieën is er een constante strijd tussen de goden en de helden; dat geldt ook voor de Griekse, Egyptische, Perzische en Babylonische mythologieën – ze zijn in dit opzicht alle gelijk.

De vraag is gemakkelijk te beantwoorden: aan kinderen geven we sprookjesboeken; tegen hen die de betekenis van vrede en rust en de enorme kracht die daarin ligt niet kunnen begrijpen, spreken we over strijd en over gevechten, omdat er altijd een overwinnaar en een overwonnene is. In de wereldliteratuur werden geheimen van mystieke waarheden daarom in de vorm van een heldenverhaal geschreven, om tegemoet te komen aan het spirituele klimaat van die tijden. Maar daarachter stonden de esoterische scholen* die waarheid en mededogen op een meer directe manier onderwezen, zoals Lao-tse in China: ‘De weg van tao betekent niet strijden.’ Dat is het tegenovergestelde van berusting, want berusting is gewoonlijk spirituele verdoving, terwijl het hele streven juist erop gericht moet zijn om in ons leven en in elke vezel van ons wezen een actieve geest van mededogen voor de hele mensheid tot uitdrukking te brengen.

*Elk stelsel van religieus-filosofisch denken heeft zijn eigen term gehad voor deze universele esoterische leer. In de hindoegeschriften van het voor-boeddhistische tijdperk wordt ernaar verwezen als brahmavidya, atmavidya en guptavidya, wat resp. betekent kennis van het verhevene, kennis van het zelf en geheime kennis; ook als rahasya, een woord dat mysterie betekent en dezelfde betekenis heeft als het mysterion van de Grieken en de gnosis van het neoplatonisme en de gnostische scholen. In het boeddhisme was en is het nog bekend onder namen zoals aryajñana, edele of verheven kennis, en bodhidharma, de wet of het pad van wijsheid.

Zoals de oorspronkelijke esoterische groeperingen de grote religieuze en filosofische scholen van het verleden werden, zo was de huidige theosofische beweging bedoeld om de spiritueel-intellectuele kweekplaats te zijn waaruit de grote filosofische, religieuze en wetenschappelijke stelsels van toekomstige eeuwen – ja, het hart van de beschavingen van de komende cyclussen – zullen ontstaan.

In elk belangrijk tijdperk zijn er in verschillende delen van de aardbol theosofische bewegingen gesticht. Enkele hadden succes; de meeste bestonden een poosje, deden enig goed werk, verrichtten een bepaald deel van het werk dat gedaan moest worden en mislukten dan, werden een kerk, een sekte, een dogmatisch geloofsstelsel. Zulke periodieke pogingen om in het hart van de mens de tijdloze waarheden te prenten, zullen in de toekomst worden voortgezet, totdat de mens zover is geëvolueerd dat hij het licht verwelkomt als het verschijnt en hij het als het kostbaarste geschenk in ere zal houden.

Zo gebeurde het dat in 1875 twee mannen, met een ziel als van een boeddha, de uitdaging aannamen om in zekere zin karmisch de verantwoordelijkheid op zich te nemen voor het brengen van een nieuwe boodschap die, op grond van haar innerlijke vitaliteit en de overtuigingskracht van haar waarheden, de mens tot nadenken zou stemmen. Vanaf dat moment begonnen er in de wetenschap nieuwe ideeën te ontstaan; de gedachteatmosfeer van de wereld gaf nieuwe impulsen te zien en, wat zeker niet het minst belangrijke was, het ideaal om voor een uiteindelijke universele broederschap onder alle volkeren te werken vond ingang. Het hoofddoel was deze oude spirituele beginselen als zuurdesem te laten werken in het menselijk denken, op het gebied van religie en filosofie en ten slotte in de maatschappelijke structuur zelf. H.P. Blavatsky werd geïnspireerd tot het schrijven van haar meesterwerken, Isis ontsluierd en De geheime leer – niet met het doel een nieuwe godsdienst te stichten, maar om de archaïsche wijsheidstraditie van de mensheid in haar meer esoterische aspecten opnieuw en vollediger te formuleren. Als zodanig was ze een van de schakels in de reeks opeenvolgende leraren die op bepaalde vaste tijden verschijnen om het esoterische licht en de esoterische waarheid door te geven. Ze kwam aan het begin van een nieuwe messiaanse periode en aan het einde van een oude, en was dus de boodschapper voor het komende tijdperk.

Deze opvolging van leraren, de een na de ander, heeft zich ontelbare eeuwen voortgezet. Daaraan is niets verbazingwekkends; het is eenvoudig een illustratie van een van de natuurwetten dat er, evenals de ene generatie op de andere volgt en de ene soort na de andere in de loop van de evolutie verschijnt, een keten van wijzen bestaat die door de eeuwen heen zorgen voor een aanhoudende stroom van waarheid. In Sanskrietgeschriften wordt deze de guruparampara genoemd, waarvan er twee soorten zijn: ten eerste, die wijzen van wie de een als het ware boven de andere uitsteekt door een geleidelijke toename van wijsheid en spirituele waardigheid; en ten tweede, diegenen die elkaar in de tijd en in een doorlopende reeks in de uiterlijke wereld van de mens opvolgen.

Hetzelfde patroon was aan de Griekse dichters en filosofen bekend; Homerus en Hesiodus spraken beiden over de Gouden Keten die Olympus met de aarde verbindt, en latere Griekse mystieke schrijvers spraken erover als de Keten van Hermes. Dit doorgeven van de toorts van het licht van hand tot hand heeft altijd bestaan en zal altijd blijven bestaan – zolang uit het hart van de mens de roep klinkt. Als die roep verstomt, blijft de keten van opvolging wel intact, maar werken de leraren niet langer in het openbaar.

De beschermers van de mensheid – noem ze zoals u wilt, meesters, mahatma’s, adepten of oudere broeders van het ras – werken overal waar ze ook maar de geringste kans bespeuren om goed te doen, om de spirituele natuur van hun medemensen tot ontwikkeling te brengen. Het is duidelijk dat elke organisatie of groep mensen, of iedere enkeling die in het leven een edel pad probeert te volgen, hun hulp zal ontvangen als ze dat verdienen. Verdienste is de toets, de enige toets. Als de juiste roep wordt gedaan, wordt deze beantwoord. Maar als het alleen voor eigen voordeel is, is het beslist geen ‘juiste roep’. De enige roep die ze erkennen, is de roep die wordt gedaan door hen die in hun hart hunkeren naar licht, die zoeken naar wijsheid en die een ziel hebben die door mededogen wordt bewogen. Bovendien moet de roep uitsluitend worden gedaan met het doel de wijsheid en het licht die worden ontvangen, te leggen op het altaar van dienstbaarheid aan de mensheid. Geen enkele ernstige hartenklop blijft onbeantwoord en elke aspiratie van de ziel om te helpen wordt getrouw geregistreerd.

De broederschap van adepten is dus de beschermer en bewaarder van de oorspronkelijke wijsheid, en haar leden hebben gezworen deze geheim te houden en in stilte te bewaren totdat iemand aan de deur klopt met de juiste klop. Ze ontvangen op hun beurt licht van anderen, hoger dan zijzelf; en zo wordt deze theosophia – de wijsheid van de goden – steeds weer aan de mens overgebracht langs de Gouden Keten van Mercurius, de vertolker.


Bron van het occultisme, blz. 3-8

© 2022 Theosophical University Press Agency
Daal en Bergselaan 68, 2565 AG Den Haag