De vier dieren uit het boek openbaring
Er is mij gevraagd: Wat is precies de betekenis van de vier dieren – de mens, de leeuw, de stier en de arend – in het christelijke boek Openbaring, of zoals vroege en middeleeuwse christelijke kunstenaars die gebruikten. Die vraag is niet moeilijk te beantwoorden. Om te beginnen werd het boek Openbaring door een kabbalist geschreven, die de vroege, niet de latere kabbala bestudeerde. [Er moet op worden gewezen dat de term kabbalist, zoals in dit verband en op dezelfde manier vaak door H.P.B. gebruikt, niet zozeer betrekking heeft op de joodse kabbala zelf, als wel op mystieke en filosofische denkwijzen die verwant zijn aan de innerlijke betekenis van de kabbala, maar die niet precies de technische termen van de kabbala gebruiken, al zijn de kabbala en die andere zogenaamd kabbalistische denksystemen natuurlijk alle in meerdere of mindere mate gebaseerd op de archaïsche theosofie. Als ik dus zeg dat de schrijver van het christelijke boek Openbaring, Apocalyps genaamd, een kabbalist was, zoals ook H.P.B. hem noemt, bedoel ik niet dat hij beslist een volgeling was van de strikt joodse kabbala, maar dat hij van vergelijkbare of soortgelijke uitdrukkingswijzen en gedachten gebruikmaakte, die echter niet noodzakelijk een joodse oorsprong hadden. Met andere woorden, men gebruikte de kabbala als een soort standaardwerk voor uitdrukkingen en termen, hoewel aanzienlijk gewijzigd door die andere scholen die de kabbala weigerden als zodanig te aanvaarden, maar niettemin in meer dan één opzicht haar voorbeeld en zelfs haar toonaangevende denken volgden. De reden hiervoor is natuurlijk maar al te duidelijk: de kabbala en deze andere latere stelsels en eigenlijk alle oude mystieke en religieuze theosofische denkwijzen waren òf oorspronkelijk loten van de archaïsche theosofie, òf afstammelingen van vroegere archaïsche theosofische vertakkingen of stammen daarvan.] Het werd op een later tijdstip door een christelijke redacteur geredigeerd of bijgewerkt. Niemand weet wat hij wegliet of handhaafde. Het werd echter bewerkt en kreeg een christelijker tintje.
Bij het lezen van hoofdstuk vier van dit christelijke boek dat Openbaring of Apocalyps wordt genoemd, zien we dat het deze vier dieren noemt ‘vol ogen van binnen’, die waarheden verkondigden en zegels verbraken; en er wordt vermeld dat ze zich rondom de troon van de hiërarch bevonden.
Door dit kabbalistische boek of door een oude, nu vergeten overlevering, of op een andere, nu voor geleerden onbekende wijze, mogelijk uit neoplatonische of neopythagorische bronnen, kenden de eerste christenen aan de vier ‘dieren’ van de Apocalyps en aan de schrijvers van de vier evangeliën dezelfde betekenis toe, namelijk de mens, de leeuw, de stier en de arend, die de hindoes gaven aan hun vier lokapala’s of bewakers van de werelden, ook de vier maharaja’s genoemd; eerlijkheidshalve moet worden gezegd dat de hindoe-opvatting zelfs nu nog onvergelijkelijk veel grootser is en meer doordrongen van geestelijke mystiek dan het sterk antropomorfe beeld dat in het bijbelboek Openbaring wordt gegeven. Deze vier maharaja’s of vier lokapala’s waren volgens de exoterische verklaring respectievelijk gesitueerd in het noorden, het oosten, het zuiden en het westen; vandaar dat zij die de innerlijke betekenis niet begrepen, de lokapala’s de wachters van de vier windstreken noemden. Het volk aanvaardde het kaf van de verklaring en liet het koren, de kern van de waarheid liggen.
De natuur wordt geestelijk voortgebracht en geestelijk bestuurd of beheerd, voorzover de goddelijke wet op deze stoffelijke aarde daarvoor de gelegenheid krijgt, en beheert in de lagere graden van de hiërarchieën, waaruit dag en nacht de afgrijselijke kreten van de wilsconflicten naar de hemel opstijgen, de zaken van de mensen voorzover de goddelijke wet dat toelaat, in vier fasen: de geboorte of het begin, technisch het noorden genoemd, de goddelijke geboorte; de adolescentie of de zonsopgang, technisch het oosten genoemd; de volle rijpheid van geest en kracht als mens, technisch het zuiden genoemd en beheerd door de heer van de dood, Yama; en de vierde, het westen, het land van de schaduwen of het land van de grote overgang – zo aangeduid door de Egyptenaren, de Perzen, Babyloniërs en Hindoes, de Grieken en de Amerikaanse Roodhuiden, feitelijk overal op de wereld.
Ook de Ouden vierden vier heilige jaargetijden in de rondgang van het jaar: de winterzonnestilstand en de lentenachtevening, de zomerzonnestilstand en de herfstnachtevening. Eerst komt de grote geboorte, de winter – de geboorte van de zon die zijn lichtkrachten herwint als zijn reis naar het zuiden voorbij is en zijn terugreis naar het noorden aanvangt. Dit wordt de grote geboorte genoemd. Daarna komt de adolescentie bij de lentenachtevening, als de wetten van het leven en het licht beginnen met hun magische werk op aarde. Bomen gaan uitlopen, bloemen ontluiken, de natuur begint te zingen nu nieuwe levenselementen door haar aderen vloeien. In de zomer komt de grote verzoeking of de grote beproeving, die de mens altijd ondergaat in zijn volle wasdom als hij volledig over zijn krachten beschikt en daarin wordt bepaald of hij omhoog- of omlaaggaat; want in de zomer zijn ook de vruchten gereed om te worden geoogst. Het graan is gedorst en opgeslagen. De natuur is rijk en machtig, stroomt over van uitbundige levenskracht. Daarna komt het vierde heilige jaargetijde, de herfstnachtevening, als de zon afscheid schijnt te nemen van de noordelijke streken en zijn reis vervolgt naar het zuiden. De dagen worden korter, de nachten langer, het wordt kouder op aarde. De bladeren vallen, de sappen trekken zich uit de twijgen, bladeren, takken en stam terug in de wortels. Er komt rust en vrede. Dit werd het jaargetijde van de grote overgang genoemd.
Zo leerden de Ouden dat het geestelijke leven dat onze wereld leidt, zijn tijd van geboorte, zijn tijd van adolescentie, zijn tijd van volledige materiële macht en kracht en zijn tijd van heengaan heeft om dan dezelfde cyclus opnieuw te beginnen, laten we hopen op een iets hoger gebied. Het ene jaar volgt op het andere, het ene jaargetijde op het andere; de manvantara’s komen en de manvantara’s gaan, de pralaya’s komen en gaan. Maar het goddelijke duurt altijd voort.
Deze vier lokapala’s of bestuurders van de wereld zijn als het ware de vier karmische godheden; eigenlijk niet zozeer enkelvoudige entiteiten, dan wel hiërarchieën van goddelijke wezens en iedere lokapala vertegenwoordigt een hiërarchie, één die de manvantara of het begin van gemanifesteerd leven in onze wereld inluidt. Als haar taak is verricht, neemt de tweede hiërarchie die van haar over. De tweede lokapala betreedt het strijdperk van activiteiten en draagt een tijdlang de last, zoals de toortsdrager in een wedloop naar het doel rent en als hij dat bereikt de toorts aan de volgende hardloper overgeeft, die hem naar het volgende doel brengt.
Als de tweede lokapala zijn werk heeft gedaan, wordt de toorts, de taak, aan de derde overgedragen; daarna aan de vierde en dan is de cyclus voltooid. Er is karma uitgewerkt en nieuw karma door de lipika’s, de goddelijke griffiers, in het levensboek geschreven. In het volgende manvantara, het volgende tijdperk van manifestatie, zal de lokapala opnieuw tot geestelijke en intellectuele activiteit komen.
Dit zijn heel abstracte en inderdaad goddelijke ideeën, moeilijk voor westerlingen die niet gewend zijn aan deze gedachten. De eerste christenen raakten erdoor geboeid, wat erop wijst dat ze iets van de oorspronkelijke goddelijke wijsheid van de theosofie bezaten. Maar ze hadden moeite om het uit te leggen. De innerlijke betekenis van de vier dieren – de hoogvliegende arend, de denkende mens, de krachtige stier en de moedige leeuw, symbolen voor eigenschappen – symbolen voor de godheden, voorgesteld door de vier lokapala’s, ging langzamerhand verloren; de vroegmiddeleeuwse christelijke kunstenaars schilderden de vier dieren eenvoudig als symbool voor de vier evangelisten die de evangeliën schreven; want de vroege kerk leerde dat de vier evangeliën het woord Gods bevatten. Het woord van God is de wet van het heelal en deze vier evangeliën bevatten de vier wetten van het bestaan, de vier goddelijke wetten. Zo kwam het dat deze dieren later alleen deze weergaven of evangeliën van de vroegchristelijk-theosofische leer zijn gaan symboliseren; de oorspronkelijke bijna goddelijke betekenis ging verloren.