Het Theosofisch Genootschap

Oerknal, zwarte gaten en gezond verstand*

David Pratt

*Vertaling van Big Bang, Black Holes, and Common Sense.

Hoe groot is het heelal? Hoe ver strekt de ruimte zich uit? Gezond verstand leert ons dat het heelal oneindig moet zijn, want het is ondenkbaar dat er ergens een absolute grens is waarbuiten geen ruimte is. En aangezien niets uit niets kan komen, moet de grenzeloze ruimte – die, theosofisch gezien, oneindige bewustzijn-substantie betekent – altijd hebben bestaan.

De standaard-oerknaltheorie – de gangbare wetenschappelijke theorie van het ontstaan van het heelal – vertelt een heel ander verhaal. Ze beweert dat er in het begin – slechts 8 tot 15 miljard jaar geleden – absoluut niets was, geen materie, geen energie, geen bewustzijn, zelfs geen ruimte. En uit dit niets schoot het heelal plotseling tevoorschijn als gevolg van een ‘toevallige fluctuatie’. Na te zijn ontstaan als een oneindig klein puntje van oneindig grote dichtheid en temperatuur zou de ruimte zich sindsdien als elastiek steeds verder hebben uitgerekt.

Als er echter geen ruimte en geen materie of energie vóór de veronderstelde oerknal bestonden, was er natuurlijk niets wat een ‘fluctuatie’ kon ondergaan en nergens waar ze had kunnen plaatsvinden! Maar oerknalaanhangers hebben al langgeleden de gewone regels van de logica laten varen en hebben hun eigen fantasiewereld geschapen, gebaseerd op gevorderde mathematische acrobatiek. Sommige ‘oerknallers’ beweren dat de ruimte rondom zichzelf krult zodat ze eindig is en toch geen grenzen heeft. Ze geloven dat het heelal op een gegeven moment zal gaan inkrimpen en zijn leven in een ‘eindkrak’ beëindigen, waarbij het zich vernietigt en ‘letterlijk niets’ achterlaat.1 Andere oerknallers beweren dat de ruimte, hoewel ze niet-oneindig lang geleden tot aanzijn kwam en met een eindig tempo uitdijt, op een of andere manier oneindig is geworden – en hoewel ze oneindig is lukt het haar toch te blijven uitdijen!2 Het is verwonderlijk dat men heeft kunnen doen geloven dat zulke halfbakken denkbeelden ‘wetenschappelijk’ zijn. Maar zoals George Orwell eens zei, ‘Sommige ideeën zijn zo fout dat alleen een heel intelligente mens daarin zou kunnen geloven.’

Telkens wanneer men met een wetenschappelijke theorie wordt geconfronteerd, is het van belang onderscheid te maken tussen feiten aan de ene kant en veronderstellingen en interpretaties aan de andere kant. Ook is het nodig tegenovergestelde opvattingen te onderzoeken. Maar wetenschappers die de heersende theorieën uitdagen ontmoeten vaak grote obstakels als ze proberen hun stem te laten horen, met als gevolg dat het publiek misschien geen flauw vermoeden heeft dat er alternatieve ideeën zijn.

In een recent artikel waarin de belangrijkste 30 problemen met de oerknaltheorie op een rijtje worden gezet, wijst astronoom Tom Van Flandern erop dat deze theorie constant en willekeurig moet worden bijgesteld om nieuwe onverwachte ontdekkingen op te vangen.

In de geschiedenis van de wetenschap heeft zich misschien nog nooit zoveel hoogwaardig bewijsmateriaal opgehoopt tegen een model dat zo breed wordt aanvaard. Zelfs de meest fundamentele elementen van de theorie – het uitdijen van het heelal en de straling die van de vuurbal zou overblijven – zijn maar interpretaties waarvoor geloofwaardige alternatieve verklaringen bestaan.3

Plasmafysicus Wal Thornhill zegt botweg: ‘Vergeet de populaire boeken en tijdschriften over astronomie – de oerknal is een puur verzinsel.’4

Het hoofdbewijs voor de oerknal en een uitdijend heelal is de roodverschuiving. Dit betekent dat het licht van verafgelegen melkwegstelsels een verschuiving vertoont in de richting van langere (rodere) golflengten, wat erop duidt dat het licht energie aan het verliezen is. Oerknallers interpreteren dit als een teken dat de ruimte zich aan het uitzetten is en dat alle melkwegstelsels zich met enorme snelheid van elkaar af bewegen. Maar niet iedereen is het daarmee eens.

G. de Purucker verwierp de theorie van een uitdijend heelal of uitdijende ruimte als ‘weinig minder dan een wetenschappelijke hersenschim of sprookje’ en stelde voor dat de roodverschuiving zou kunnen worden veroorzaakt doordat het licht energie verliest tijdens zijn lange reis door de ether van de ruimte.5 Dit staat bekend als de vermoeide-licht-theorie en wordt door verschillende wetenschappers onderschreven, waaronder Tom Van Flandern en Paul LaViolette, die hebben aangetoond dat deze theorie de waarnemingen beter verklaart dan de hypothese van een uitdijend heelal.6 Bovendien, als roodverschuivingen hoofdzakelijk door snelheid werden bepaald, zouden ze een continue reeks waarden moeten vertonen, maar in plaats daarvan laten ze periodiciteiten zien; ze zijn veelvouden van bepaalde basiswaarden.7 De meeste oerknalaanhangers hebben dit raadsel opzettelijk genegeerd. Het hele bouwwerk van de oerknaltheorie berust dus op één ongegronde aanname – dat de roodverschuiving van melkwegstelsels hoofdzakelijk door recessiesnelheden wordt veroorzaakt.

ganzen

In hun boek A Different Approach to Cosmology gebruiken Fred Hoyle, Geoffrey Burbidge en Jayant Narlikar deze foto als illustratie van de heersende kuddementaliteit wat betreft de standaard-oerknalkosmologie. ‘We hebben de verleiding weerstaan de namen van sommige van de leidende ganzen te noemen’, zeggen ze.

Mainstream-astronomen geloven dat, omdat quasars meestal zeer hoge roodverschuivingen vertonen, ze zich dichtbij de rand van het waarneembare heelal moeten bevinden en dat ze van ons af vliegen met snelheden die de lichtsnelheid naderen. Als ze werkelijk zo ver weg lagen als hun roodverschuivingen impliceren, zouden sommige quasars duizend keer meer energie uitstralen dan een heel melkwegstelsel, hoewel ze slechts zo groot zijn als ons zonnestelsel. Dit heeft geleid tot het geloof dat ze door monsterachtige ‘zwarte gaten’ moeten worden gevoed.

De redenering achter deze conclusies deugt niet. De roodverschuiving is niet alleen geen betrouwbare maat voor snelheid; ze is ook geen betrouwbare maat voor afstand, want er zijn volop bewijzen dat melkwegstelsels op dezelfde afstand enorm verschillende roodverschuivingen kunnen hebben. De roodverschuiving van een melkwegstelsel blijkt gedeeltelijk van zijn leeftijd af te hangen, want actieve melkwegstelsels met een lage roodverschuiving zijn soms omgeven door melkwegstelsels met een hoge roodverschuiving (veelal quasars) die schijnbaar daaruit zijn gestoten; paren van deze embryomelkwegstelsels liggen vaak tegenover elkaar aan weerszijden van het oudermelkwegstelsel en zijn daarmee verbonden door lichtgevende bruggen of stralen van materie. De roodverschuivingen van melkwegstelsels en sterren blijken af te nemen naarmate ze ouder worden.8

Orthodoxe kosmologen hebben stelselmatig geprobeerd dit bewijsmateriaal te negeren, af te wijzen, belachelijk te maken en te verzwijgen. Astronoom Halton Arp heeft een sleutelrol gespeeld in het aan het licht brengen van deze waarnemingen. Evenals andere tegenstanders van de oerknal heeft hij grote moeilijkheden ontmoet om artikelen gepubliceerd te krijgen in toonaangevende tijdschriften en zijn verzoeken om gebruik te maken van grond- en ruimtetelescopen worden regelmatig afgewezen. Het is duidelijk dat de oerknaltheorie voor heel veel wetenschappers een geloofsartikel is geworden. Ze werd in feite door een Belgische priester, Georges Lemaître, in 1927 voor het eerst naar voren gebracht, en in 1951 kreeg ze zelfs de zegen van Paus Pius XII!

Als de ruimte oneindig is, kan ze natuurlijk niet uitdijen, want gezond verstand leert dat de oneindigheid niet groter kan worden; ‘oneindige uitgebreidheid staat geen vergroting toe’, zoals H.P. Blavatsky het zegt. Sommige schrijvers hebben oppervlakkige parallellen getrokken tussen het ‘zich uitzetten’ van de ruimte en het ‘uitademen’ van Brahma (de scheppende kracht achter de manifestatie van een planeet, ster, enz.) zoals beschreven in de hindoefilosofie. Maar Blavatsky verklaart dat het ‘zich van binnen naar buiten uitzetten’ niet naar een toeneming van omvang verwijst maar naar een verandering van toestand – ‘de ontwikkeling van onbegrensde subjectiviteit in net zo onbegrensde objectiviteit’. Met andere woorden, uitademing en inademing, of uitdijing en inkrimping, kunnen slaan op het ontvouwen van het Ene (het hoogste geestelijke niveau van een wereldstelsel) in het vele (de lagere materiële gebieden), en het daaropvolgende weer opgaan van het vele in het Ene, in een nooit ophoudende cyclus of kosmische hartslag van evolutie en involutie.9

G. de Purucker zegt dat een nevelvlek in omvang kan toenemen terwijl ze zich aan het vormen is, deels als gevolg van de energieën die vanuit innerlijke gebieden binnenstromen en deels door het aantrekken van fysieke materie. Maar als bijvoorbeeld een melkwegstelsel of verzameling melkwegstelsels eenmaal zijn volle wasdom heeft bereikt, blijven zijn structuur en vorm voor de rest van zijn actieve levensduur relatief stabiel. Hij voegt eraan toe dat alle dingen, inclusief sterren en melkwegstelsels, ritmische uitzettingen en samentrekkingen ondergaan overeenkomstig de menselijke hartslag, maar dat dit niets te maken heeft met de theorie dat het heelal als geheel aan het uitdijen is — die ‘totaal onaanvaardbaar’, ‘zuiver denkbeeldig’ en ‘helemaal fout’ is.10

Om verschillende problemen met het oerknalmodel op te lossen, besloten theoretici begin jaren 80 dat tijdens het eerste tien-miljoen-biljoen-biljoenste deel van een seconde na de oorspronkelijke explosie de ‘ruimtetijd’ een periode van supersnelle ‘inflatie’ onderging waarin hij biljoen-biljoen-biljoen-biljoen (1048) keer zo snel als de lichtsnelheid uitdijde, en uitgroeide van een nietig puntje tot een omvang van meerdere honderden miljoenen lichtjaren in doorsnee. Dan remde hij plotseling, op een of andere manier, af en ging in een rustiger tempo verder uitdijen. Niemand kan ontkennen dat oerknalaanhangers een zeer rijke verbeelding hebben! Alle varianten van de inflatietheorie doen één toetsbare voorspelling – dat protonen uiteindelijk moeten uiteenvallen. Maar tot nu toe heeft geen enkel experiment zo’n uiteenvallen gemeten. Het lijkt niets uit te maken – de oerknaltheorie wankelt voort.

Het is belangrijk te beseffen dat niemand ooit maar enige uitdijing van de ruimte heeft gemeten. Er zijn helemaal geen aanwijzingen dat atomen, melkwegstelsels of melkwegstelselclusters in de loop van de tijd groter zijn geworden. Daarom beweren oerknallers dat de ruimte tussen melkwegstelselclusters en -superclusters aan het uitdijen moet zijn, waar dit – wat hen goed uitkomt – niet te controleren is.

Oerknalkosmologen hebben onlangs geschat dat het heelal 13,7 miljard jaar oud is. Toch denken andere wetenschappers dat de oudste sterren in ons melkwegstelsel 16 tot 20 miljard jaar oud zijn! Volgens de theosofie is het heelal als geheel eeuwig, zonder begin of einde, en daarbinnen doorlopen planeten, sterren, melkwegstelsels, enz., steeds terugkerende cyclussen van geboorte, evolutie en dood. De huidige grote cyclus waarbij ons eigen zonnestelsel is betrokken – de huidige ‘eeuw van Brahma’ zoals de hindoes het noemen – is al meer dan 155 biljoen jaar aan de gang, en tijdens deze periode hebben talloze herbelichamingen van planeten en zonnen plaatsgevonden.11

Zwarte gaten zijn zeer in de mode in de orthodoxe kosmologie. Supermassieve zwarte gaten zouden in het centrum van veel melkwegstelsels zitten, en wanneer voldoende massieve sterren sterven, zouden ze gravitationele ineenstorting ondergaan en imploderen tot zwarte gaten. Astronoom Fred Hoyle omschreef de zwart-gat-gekte, en de oerknalkosmologie in het algemeen, als ‘een vorm van religieus fundamentalisme’.

In het recente verleden is een zwart-gat-‘kerk’ ontstaan, die bestaat uit mensen die met elkaar praten alsof het bestaan van zwarte gaten net zo zeker is als dat de zon morgen opkomt. Toch is er geen greintje bewijs dat hun opvatting steunt. Er zijn wèl bewijzen voor hoogst gecondenseerde aggregaten materie die heel sterke zwaartekrachtsvelden produceren. Er zijn talloze aanwijzingen voor hevige activiteit verbonden met zulke aggregaten, maar alle aanwijzingen duiden op uitbarstingen, en nooit op de onophoudelijke ineenvallende beweging die tot het ontstaan van een zwart gat zou leiden.12

Per definitie heeft niemand ooit een zwart gat gezien; het zijn theoretische objecten. De basisidee achter een zwart gat – dat de zwaartekracht oneindig groot kan worden en een grote hoeveelheid materie tot een oneindig klein punt (of ‘singulariteit’) kan samenpersen – is onlogisch en onzinnig; niets wat eindig is kan oneindig groot of klein worden, want dit zijn mathematische abstracties. Het begrip ‘zwart gat’ wordt afgeleid van de wiskunde van de algemene relativiteitstheorie, die de zwaartekracht ‘verklaart’ als een vervorming of verkromming van de ruimte rondom materiële lichamen – een idee dat De Purucker, evenals veel wetenschappers, als een ‘mathematische hersenschim’ verwerpt.13 Sommige wetenschappers denken dat elektrostatische krachten zouden verhinderen dat sterren aanzienlijke gravitationele ineenstorting ondergaan. Er zijn zelfs sterke aanwijzingen om de fundamentele veronderstelling dat zwaartekracht evenredig is aan inerte massa in twijfel te trekken.14

Theoretici beweren dat niets wat de buitengrens, of ‘event horizon’, van een zwart gat binnengaat ooit daaruit kan ontsnappen – zelfs licht niet. En ze schrijven rare eigenschappen aan deze horizon toe: hij staat stil en toch vliegt hij tegelijkertijd naar buiten toe met de lichtsnelheid! En binnen de horizon zou de ‘ruimte-tijd’ zo ‘vervormd’ worden dat ruimte tijd wordt en tijd ruimte!15 Hoyle’s omschrijving van het getheoretiseer van oerknalaanhangers als een ‘nutteloos omroeren van mathematische symbolen’ lijkt hier zeer op zijn plaats, en het is gemakkelijk te begrijpen waarom sommige wetenschappers zwarte gaten als pure sciencefiction van de hand wijzen.

De zwart-gat-theorie werd veel schade toegebracht door een in 1995 gepubliceerde studie, gebaseerd op waarnemingen van 15 quasars met de Hubble Space Telescope. Elf daarvan bleken geen omringend materiaal te hebben dat in veronderstelde zwarte gaten zou kunnen vallen, maar waren toch in staat intense radiogolfenergie uit te zenden.16 Meer recente waarnemingen hebben zwart-gat-aanhangers verder in verlegenheid gebracht. Melkwegstelsels M87 en NGC 6605 zenden stralen van materie uit en zouden supermassieve zwarte gaten in hun centrum hebben. Men dacht dat de stralen gevoed werden door een donutvormige stofwolk om het M87 zwarte gat en een schijf van aangetrokken materiaal om het NGC 6605 zwarte gat – maar van beide kan geen spoor worden gevonden.17

Het is veelzeggend dat, als men naar de kernen van melkwegstelsels kijkt, men bijna altijd materie ziet die zich daarvan af beweegt, in plaats van zich ernaartoe te bewegen zoals de zwart-gat-theorie het wil. Dit geldt ook voor ons eigen melkwegstelsel, en de straling die zijn kern uitzendt komt niet overeen met die welke van een zwart gat wordt verwacht. Verschillende wetenschappers hebben geconcludeerd dat de centra van actieve melkwegstelsels gebieden van schepping van materie zijn in plaats van vernietiging van materie. In dit verband halen zowel Hoyle als Arp Sir James Jeans aan, die eind jaren twintig opperde dat ‘de centra van de nevelvlekken [melkwegstelsels] zijn op te vatten als ‘singuliere punten’, waar materie ons heelal binnenstroomt vanuit een andere en volkomen vreemde ruimtelijke dimensie’.

Ook G. de Purucker citeert deze opmerking en zegt dat het nauwkeuriger zou zijn om van andere ‘werelden’ of ‘gebieden’ te spreken in plaats van een andere ‘dimensie’; als deze ‘dimensie’ immers meer dan een zuivere abstractie is moet ook zij drie dimensies hebben. De Purucker vergelijkt het begrip ‘singuliere punten’ met het theosofische begrip ‘layacentra’, of ‘oplossingscentra’. Dit zijn ‘kanalen’ waardoor energie-substanties van het ene bestaansgebied naar een hoger of lager gebied bewegen – een beeldende manier om over het proces van materialisatie en etherealisatie te spreken. Een layacentrum wordt soms omschreven als de relatief homogene toestand van materie die overeenkomt met de hoogste graad van één gebied en de laagste van het gebied daarboven. Elk punt in de ruimte is in zekere zin een layacentrum. Bovendien heeft elke entiteit – elk atoom, elk zaad, elke mens en elk hemellichaam – een layacentrum in zijn kern, want elke fysieke vorm wordt van binnenuit bezield.18

De kern van ons eigen melkwegstelsel is op dit moment relatief rustig in vergelijking met enkele andere spiraalvormige melkwegstelsels; ongeveer een op de zes maken thans een actieve, explosieve fase mee. De kernen van melkwegstelsels oefenen tegelijkertijd een sterke aantrekking uit op omringende materie. Maar de idee dat materie van ons gebied kan verdwijnen doordat het in een ‘kosmische afvoerput’ wordt gezogen en tot een oneindig klein punt wordt verpletterd is niet serieus te nemen! Het is het vermelden waard dat, volgens de theosofie, een oorspronkelijk etherische bol van bijvoorbeeld een nieuw gevormde planeet zich verdicht en inkrimpt tijdens de eerste helft van zijn levenscyclus, en dan opnieuw ijler wordt tijdens de tweede helft naarmate zijn cohesie- en aantrekkingskrachten verzwakken.19 En als Brahma zich ‘samentrekt’ en zijn levensenergieën intrekt, sterven planeten en sterren en vallen ze uiteen zodat hun materie wordt verspreid; sterren eindigen hun leven in een explosie, niet in een implosie.20

Andere sleutelingrediënten van het oerknalheelal zijn ‘donkere materie’ en ‘donkere energie’. Oerknallers beweerden vroeger dat maximaal 99% van het heelal uit donkere materie bestond. Er zijn ongetwijfeld ‘donkere’, niet-lichtgevende concentraties van gewone fysieke stof in ons heelal, maar donkere materie zou voor het grootste deel uit ‘exotische’ nooit-waargenomen fysieke deeltjes bestaan die, in tegenstelling tot alle andere bekende fysieke materie, geen licht uitzenden of absorberen. Deze theorie was gedeeltelijk gebaseerd op de schijnbaar extra grote snelheden van bepaalde melkwegstelselbewegingen, maar deze waarnemingen berusten op verschillende twijfelachtige veronderstellingen (waaronder de mythe dat roodverschuiving gelijk is aan snelheid). De hoofdreden voor het geloof dat zoveel donkere materie bestond was echter zuiver theoretisch – de oerknaltheorie zou zonder deze niet werken, en donkere materie zou voor het grootste deel ongewone eigenschappen moeten bezitten anders zou ze andere aspecten van het oerknalmodel verstoren. Het bestaan van exotische donkere materie ‘berust dus op geloof en niet op harde bewijzen’; ze werd letterlijk verzonnen.21

In 1998 ontdekte men dat verre supernovae, of exploderende sterren, minder helder waren dan verwacht. Oerknalaanhangers legden dit uit als een aanwijzing dat, in tegenstelling tot alle eerdere voorspellingen, het uitdijen van het heelal steeds sneller gaat, en dat het daarom voor altijd zal blijven uitdijen tot alle sterren opbranden en alle leven uitsterft. Om de veronderstelde versnelde uitdijing te ‘verklaren’, riepen ze ‘donkere energie’ of ‘kwintessens’ in het leven – een afstotingskracht die overal in de ruimte aanwezig is. Volgens hun laatste gok bestaat de massa van het heelal voor 73% uit donkere energie, voor 23% uit donkere materie en voor het overige uit gewone materie.22 Aangezien de oneindige ruimte toch al niet kan uitdijen, is de veronderstelde versnelde uitdijing daarvan eenvoudig nog een mythe gebaseerd op onjuiste veronderstellingen en drogredenen. Gegeven het feit dat donkere materie en donkere energie tevoorschijn werden getoverd om de oerknaltheorie te redden, hebben ze natuurlijk niets te maken met de innerlijke gebieden waarover in de occulte traditie wordt gesproken.

Men heeft geopperd dat donkere energie misschien te verklaren is door de ‘extra dimensies’ die sommige theoretische fysici voorstellen. De desbetreffende theorieën zijn goede voorbeelden van de belachelijke vormen die mathematische speculatie kan aannemen. Supersnarentheorie bijvoorbeeld – waarvoor geen greintje experimenteel bewijsmateriaal bestaat – beweert dat alle materie- en krachtdeeltjes, en ook de ruimte en de tijd zelf, uit trillende eendimensionale ‘snaren’ bestaan, één miljard-biljoen-biljoenste van een centimeter lang (zogezegd de kleinste grootte die in de natuur kan voorkomen) maar met absoluut geen dikte! En ze zouden een tiendimensionaal heelal bewonen waarin de zes extra ruimtelijke dimensies ‘spontane samenpersing’ hebben ondergaan zodat ze nu zo klein en ineengekrompen zijn dat ze niet zijn op te sporen! En volgens de laatste rage – M-theorie – heeft het heelal elf dimensies en wordt het door objecten met maximaal negen dimensies bewoond!

Maar het simpele feit dat men formules kan opstellen om wilde ideeën te steunen betekent niet dat die ideeën juist zijn. Zoals Blavatsky eens zei, ‘het gewone gezonde verstand verzet zich terecht tegen het denkbeeld dat er, onder welke omstandigheden ook, meer dan drie dimensies zoals lengte, breedte en dikte kunnen zijn’.23

In 2001 hebben twee astrofysici een nieuw, meer gestroomlijnd model van het uitdijende heelal voorgesteld, bekend als het cyclische heelal, omdat ze ontevreden waren met de voortdurende pogingen om de ernstige gebreken van het standaardmodel op te lappen. Hoewel ze terecht het idee opgeven dat het heelal een absoluut begin had, proberen ze de veronderstelde uitdijing ervan op basis van de snarentheorie en de M-theorie te verklaren. Ze stellen dat ons heelal uit twee oneindig grote parallelle vellen, of ‘branen’, bestaat, die dicht naast elkaar in een ontoegankelijke, onwaarneembare en eindige vijfde dimensie liggen. Een van de branen bestaat uit gewone materie en de andere misschien uit donkere materie. In de vijfde dimensie verwijderen de branen zich op dit moment van elkaar, zodat de oneindige ruimte uitdijt. Na een paar biljoen jaar zal de vijfde dimensie beginnen met inkrimpen en de ruimte zal ophouden uit te dijen maar zal niet inkrimpen. Een ‘krak’ zal plaatsvinden als de branen tegen elkaar botsen en de vijfde dimensie verdwijnt. Maar ze zal onmiddellijk opnieuw verschijnen en de branen zullen ‘terugspringen’ in een nieuwe ‘knal’, waardoor de oneindige ruimte een nieuwe uitdijingscyclus zal ondergaan.24

Dat deze arbitraire onzin heel serieus wordt genomen onderstreept de droevige toestand waarin de orthodoxe kosmologie verkeert. (Zoals te voorspellen was, is zelfs beweerd dat deze theorie en de theosofie ‘elkaar naderen’!25) Het nieuwe model zou aantonen in hoeverre we ‘het gezonde verstand overboord dienen te gooien’ om vooruitgang in de kosmologie te boeken. Mainstream-wetenschappers zijn – wat betreft carrières, geldmiddelen en aanzien – zo afhankelijk geworden van het model van het uitdijende heelal dat ze niet meer bereid zijn serieuze aandacht te besteden aan de afwijkende roodverschuivingen en andere waarnemingen die het hele idee van een uitdijende ruimte tegenspreken.

Donkere materie en donkere energie terzijde gelaten, denkt men dat ruim 99% van de materie in het fysieke heelal in de plasmatoestand verkeert, waaronder sterren, de buitenatmosfeer van planeten, en het interplanetaire, interstellaire en intergalactische medium. Plasma – ook bekend als de vierde toestand van materie (naast vaste stof, vloeistof en gas) – bestaat uit ontbonden atomen, d.w.z. elektronen en ionen (atoomkernen). Het is vermeldenswaard dat, terwijl de meeste wetenschappers de zon beschouwen als een bal plasma, de theosofie zegt dat het binnenste van de zon grotendeels uit materie in de vijfde, zesde en zevende toestand bestaat – toestanden die aan wetenschappers op aarde onbekend zijn.26 Fijnere graden van fysieke materie kunnen zich dus achter het woord ‘plasma’ schuilhouden.

Plasmakosmologen bekritiseren oerknallers voor hun geloof dat zwaartekracht, die relatief zwak is, de aandrijfkracht van de kosmos is, en ze tonen aan dat het bekende gedrag van elektrische en magnetische krachten en elektriciteit geleidende plasma’s licht kan werpen op de vorming en evolutie van melkwegstelsels, waaronder de uitstotingsprocessen die in de kernen daarvan plaatsvinden.27 Enkele andersdenkende wetenschappers gaan nog verder, en stellen dat een beroep moet worden gedaan op het ontstaan van fysieke materie-energie uit een onderliggende ether om de energiebron te verklaren die sterren, supernova-explosies en explosies van galactische kernen voedt.28 De ether werd eens beschouwd als de sleutel tot een geünificeerde theorie van fysieke materie en krachten, maar de orthodoxe wetenschap schafte de ether aan het begin van de 20ste eeuw af en verving hem door mathematische abstracties. Toch vinden veel onafhankelijke onderzoekers bewijzen die het bestaan ervan steunen.29

De ether van de natuurkunde is natuurlijk niet het ‘onderste niveau’ van de werkelijkheid, maar slechts een brug naar diepere gebieden van geest-substantie die daarachter liggen. Deze onzichtbare gebieden doordringen onze grofstoffelijke wereld en zijn net zo materieel voor hun eigen bewoners als onze eigen wereld dat voor ons is. Ze hebben niets gemeen met de denkbeeldige, ontoegankelijke, verschrompelde mathematische ‘dimensies’ die sommige wetenschappers hebben verzonnen. Het is heel ironisch dat veel wetenschappers zich erg gelukkig voelen met speculatieve en ontoetsbare theorieën vol met de vreemdste mathematische verzinsels, maar zich fel verzetten tegen het occulte denkbeeld van innerlijke gebieden van energie-substantie die verband houden met een breed scala aan paranormale en met bewustzijn verbonden verschijnselen.

H.P. Blavatsky werd eens gevraagd wat het belangrijkste was bij het bestuderen van theosofie. Haar antwoord was: ‘Gezond verstand’ – iets wat wetenschappers ook heel goed zouden kunnen gebruiken. Toen ze gevraagd werd wat ze als tweede zou plaatsen, antwoordde ze: ‘Een gevoel voor humor’ – iets wat ook nuttig is bij het bestuderen van de laatste wetenschappelijke theorieën. In antwoord op de vraag wat ze als derde zou plaatsen, zei Blavatsky: ‘O, nog MEER gezond verstand!’30

Noten

  1. P. Davies en J. Gribbin, The Matter Myth, Simon & Schuster/Touchstone, 1992, blz. 122, 175.
  2. R. Morris, The Edges of Science, Prentice Hall Press, 1990, blz. 48-52.
  3. Infinite Energy, deel 8, nr. 46, 2002, blz. 10-5 (www.infinite-energy.com). Zie ‘Cosmology and the big bang’, https://www.davidpratt.info/cosmo.htm; W.C. Mitchell, Bye Bye Big Bang – Hello Reality, Cosmic Sense Books, 2002.
  4. www.holoscience.com/news/science_bang.htm.
  5. G. de Purucker, Esoteric Teachings, Point Loma Publications, 1987, 3:28-30; Bron van het occultisme, TUPA, 1990, blz. 89-90; De esoterische traditie, TUPA, 2001, blz. 224-6.
  6. Paul LaViolette, Beyond the Big Bang, Park Street Press, 1995, blz. 260-3, 268-75 (http://etheric.com); Tom Van Flandern, ‘Did the universe have a beginning?’, Meta Research Bulletin, 3:3, 1994 (www.metaresearch.org).
  7. Halton Arp, Seeing Red: Redshifts, cosmology and academic science, Apeiron, 1998, blz. 195-223 (www.haltonarp.com).
  8. Het ontkrachten van de oerknaltheorie’, Sunrise, mei/juni 1999, blz. 78-84; Arp, Seeing Red.
  9. H.P. Blavatsky, De geheime leer, TUPA, 1988, 1:93-4, ook 34, 73, 113-5; G. de Purucker, Occulte woordentolk, TUPA, 1981, blz. 28-9; Beginselen van de esoterische filosofie, TUPA, 1998, blz. 309, 565.
  10. Esoteric Teachings, 3:28-30; Bron van het occultisme, blz. 89-90, 131-2, 139-40.
  11. Zie G. de Purucker, Aspecten van de occulte filosofie, TUPA, 1999, blz. 356-9; Beginselen van de esoterische filosofie, blz. 181, 460-1.
  12. Fred Hoyle, Home is Where the Wind Blows: Chapters from a cosmologist’s life, University Science Books, 1994, blz. 406, 413.
  13. G. de Purucker, The Esoteric Tradition, TUP, 1973, blz. 861-2vn; zie ‘Space, time, and relativity’, https://www.davidpratt.info/relativ.htm.
  14. Zie ‘Zwaartekracht en antizwaartekracht’.
  15. http://cosmology.berkeley.edu/Education/ BHfaq.html.
  16. Beyond the Big Bang, blz. 306-7.
  17. www.gemini.edu/project/announcements/press/2001-3.html; http://arxiv.org/abs/astro-ph/0302349.
  18. De esoterische traditie, blz. 60-1, 236-8; Beginselen van de esoterische filosofie, blz. 396-7, 457-8.
  19. Geheime Leer, 1:189; Beginselen van de esoterische filosofie, blz. 337-8; Dialogues of G. de Purucker, 2:65; De mahatma brieven aan A.P. Sinnett, TUPA, 1979, blz. 107-8.
  20. Geheime Leer, 1:34, 71, 113-5; Dialogues of G. de Purucker, 1:24-8, 2:137, 145.
  21. F. Hoyle, G. Burbidge en J.V. Narlikar, A Different Approach to Cosmology, Cambridge University Press, 2000, blz. 293, 307; Eric J. Lerner, The Big Bang Never Happened, Vintage Books, 1992, blz. 32-5.
  22. www.sciencenews.org/20030215/fob1.asp, www.sciencenews.org/20010407/bob14.asp.
  23. Geheime Leer, 1:279; Bron van het occultisme, blz. 88-9.
  24. http://feynman.princeton.edu/~steinh; www.brain-mind.com/SciNewsJanMay2002.html.
  25. Sunrise, sept/okt 2003, blz. 174-7.
  26. Bron van het occultisme, blz. 325-31.
  27. The Big Bang Never Happened, hfst. 5 en 6.
  28. Beyond the Big Bang, blz. 296-307.
  29. Zie ‘Worlds within worlds’, https://www.davidpratt.info/worlds.htm.
  30. Sylvia Cranston, HPB: Het bijzondere leven & de invloed van Helena Blavatsky, TUPA, 1995, blz. 329.

Zwarte gaten: een discussie

Sterrenkunde en kosmologie

Artikelen van David Pratt


Uit Impuls (Nieuwsbrief voor leden van het Theosofisch Genootschap), september 2003, nr. 25.

© 2003 Theosophical University Press Agency