Theosophical University Press Agency

Schakels in de Grote Keten van het Zijn

Sarah Belle Dougherty

Mijn zon heeft zijn zon waaromheen hij gehoorzaam draait,
Samen met zijn partners vormt hij een groep die een ruimere baan beschrijft,
En dan volgen nog grotere groepen, waarbinnen de grootste niet meer dan vlekjes lijken.
Walt Whitman

We zijn omgeven door ontelbare menigten. Hoe kunnen we deze eindeloze verscheidenheid en complexiteit doorgronden? Eén ding valt ons op: waarheen we ook kijken, overal zien we dat entiteiten worden gevormd door kleinere eenheden, en tegelijkertijd deel uitmaken van grotere eenheden. Wijzelf bestaan uit organen, cellen, atomen, en subatomaire deeltjes. We maken ook deel uit van de aarde, het zonnestelsel, de melkweg en het universum. Overal in het universum is elk deel ook een geheel – een eigen individualiteit – dat op ieder niveau met andere is verbonden. Biologen, bijvoorbeeld, spreken over het universum als een ‘holarchie’, gevormd uit holons (van het Griekse holos, ‘geheel’, ‘volledig in al zijn delen’), een woord dat in 1967 door Arthur Koestler is bedacht. Elk holon is een afzonderlijk individu dat deel uitmaakt van een groter geheel, en dat tegelijkertijd zelf uit kleinere holons is opgebouwd. Individuele holons groeperen zich tot stelsels, en als deze stelsels superstelsels vormen, doen zich nieuwe kenmerken voor die niet kunnen worden voorzien op basis van de eigenschappen van de oorspronkelijke stelsels of daarvan kunnen worden afgeleid: Hoewel mensen zijn samengesteld uit cellen, kunnen ze niet worden omschreven als supercellen, en evenmin kan een ecosysteem, gevormd uit organismen, als een superorganisme worden gekarakteriseerd. Dit in elkaar grijpende universum is een moderne weergave van de Keten van het Zijn, maar veel meer als een reeks van driedimensionale netwerken dan als één enkele keten.

Wetenschappelijk onderzoek opent verbazingwekkende perspectieven op de werkingen van de natuur. Naarmate het onderzoek vordert, neemt onze verwondering toe over zelfs de nietigste organismen: ééncellige planten en dieren, bacteriën, onze eigen cellen – over hun complexiteit en vele functies, hun vermogens en flexibiliteit. Dit zijn geen onbeduidende bouwstenen maar individuen die een ingewikkeld bestaan leiden, die handelen en reageren, veranderen, communiceren en gevoelig zijn. Maar ook de complexiteit van de aarde met haar weersomstandigheden, geologische en chemische activiteit, oceanen, gesteenten, planten, dieren, ecosystemen, en elektromagnetische velden, verdient onze verwondering en eerbied, evenals de ontelbare sterren en melkwegstelsels die door de moderne telescopen worden onthuld. Hierover zong Walt Whitman 150 jaar geleden:

In de nacht open ik mijn luikgat en zie de ver uiteen liggende stelsels,
En ik zie een veelvoud van dit alles, steeds hoger tot waar ik de grens vermoed die de rand is van verder liggende stelsels. . . .
Enkele biljarden tijdperken, een paar sextiljoenen kubieke meters, zijn geen beletsel voor de ruimte of brengen haar in tijdnood;
Het zijn slechts delen, elk ding is maar een deel.
Hoever je ook ziet, daarbuiten is grenzeloze ruimte.
Hoeveel je ook bijeentelt, daaromheen is grenzeloze tijd.

Als mensen denken we noodzakelijkerwijs in menselijke begrippen, met omschrijvingen die een weerspiegeling zijn van de manier waarop ons denkvermogen werkt. Bij het zoeken naar betekenisvolle analogieën hebben mensen de natuur – fysiek, psychisch, en metafysisch – vaak uitgebeeld in de hiërarchische termen van de mensenmaatschappij. Zo verschijnen de goden vaak als koningen of heren met een hofhouding van engelachtige wezens, hemelse menigten, menselijke middelaars – priesters, heersers, gezinshoofden – onderdanen, en dieren in dienst van de mensen. Andere voorstellingen die in wezen hiërarchisch zijn, maken gebruik van niveaus, in elkaar passende bollen, of ketens. Dit is te zien in de vele hemelen en hellen van de theologie, de ene boven de andere; de middeleeuwse kristallijnen sferen met de aarde als centrum; de Hermetische Keten die zich uitstrekt van de hoogste God via de natuurrijken tot de laagste hel; en de theosofische kosmische gebieden, de menselijke beginselen, en natuurrijken zoals die in het algemeen worden voorgesteld.

De term holarchie houdt welbewust niet in dat het ene niveau of de ene entiteit waardiger, belangrijker, of noodzakelijker is dan een andere. Het belichaamt de geest van Whitmans radicale egalitarisme: ‘Ik denk dat een grasspriet niet minder is dan het dagelijks werk van de sterren, / En een mier is al even volmaakt, en een zandkorrel, en het ei van een winterkoning, . . .’; ‘Ik noem het ene niet groter en het andere niet kleiner, / Datgene wat zijn tijd en plaats vervult is gelijkwaardig aan al het andere’. Ongelukkigerwijs kunnen stelsels die de nadruk leggen op hoger en lager, de suggestie wekken dat bepaalde wezens of niveaus wezenlijk beter of slechter zijn. De waarden die zijn verbonden aan menselijke instellingen worden eerst toegeschreven aan natuurlijke hiërarchieën en dan wordt deze kijk op de natuur omgekeerd om onderscheidingen van klasse, kaste, rang, voorrecht, rijkdom, en geslacht als natuurlijk en gewettigd te rechtvaardigen. Door misbruik in het verleden staan sommige filosofen van nu wantrouwend, zelfs vijandig, tegenover elke hiërarchische opvatting, maar dogmatisch vasthouden aan een of ander standpunt maakt ons blind voor sommige facetten van de werkelijkheid.

De belangrijkste vraag is echter, wat betekent deze Grote Keten van het Zijn of holarchie, hoe die ook is geformuleerd, voor ons in ons dagelijks leven? Wanneer wij onszelf zien als innig verweven in een oneindig groot netwerk, een wezenlijk deel van de aarde en het zonnestelsel, belangrijk maar niet méér dan elke andere bewoner van de kosmos, wekt dat een gevoel van universele verwantschap. Allen zijn met ons verbonden en wij met hen; het benadelen, haten, afwijzen of uitbuiten van een ander is dus het resultaat van een verkeerde kijk op onszelf en onze omgeving. Het besef een schakel te zijn in deze kosmische keten geeft ons een indrukwekkend inzicht in wie we zijn, waar we zijn, en waarheen we gaan. Whitman drukt de grootsheid van onze positie zo uit:

Vandaag beklom ik vóór de dageraad een heuvel en keek naar de sterrenbezaaide hemel,
En ik zei tot mijn geest: Als wij de ontvouwers van zulke hemellichamen worden, en de vreugde en kennis van al wat in hen is, zullen we dan vervuld en voldaan zijn?
En mijn geest zei: Nee, we stijgen slechts tot die hoogte om die te passeren en verder te gaan.

Ons huidige begrip van de Grote Keten van het Zijn weerspiegelt niet alleen het langzaam ontwikkelende bewustzijn van de mensheid als geheel, maar ook het inzicht dat ieder van ons ervaart in onze persoonlijke verkenningen van het universele leven en het kosmische zijn.


Uit het tijdschrift Sunrise sep/okt 2004

© 2004 Theosophical University Press Agency