Theosophical University Press Agency

Keerpunt

Kenneth Morris

In het leven van de wereld doen bepaalde elementen hun intrede waarvan in de ons bekende geschiedenis niets te vinden is dat er precies op lijkt. Maar wat onze kennis van de geschiedenis betreft zijn we trouwens jammerlijk beperkt: een paar duizend jaar biedt geen werkelijk perspectief. Dus waar moeten we de precedenten zoeken voor wat er te gebeuren staat? Zijn we betrokken bij wat er komen gaat? Dat zijn we zeker, want er bestaat voor niemand afzondering, die al dan niet volkomen is. Het gehele verleden van de mensheid is ons eigen verleden, haar toekomst onze toekomst; zoals het heden van de mensheid de toestand is waarin we nu verkeren en waaraan we niet kunnen ontsnappen. De gemoedstoestanden van alle mensen hebben invloed op ons bewustzijn, dag in dag uit.

Maar is er iemand die in het stukje van een eeuw dat tussen zijn geboorte en dood verstrijkt alles oogst wat de wereld heeft gezaaid? Wie is het die heengaat en niets overlaat dat hij nog kan leren, niets dat hij nog kan doen? We hebben het lot gedeeld van Rome en Babylon; en we zullen ook het lot delen van Amerika en Europa, wat het ook mag zijn. Rome en Babylon – wel, er waren onnoemlijk veel eeuwen waarin we van de partij waren voordat van beide de eerste steen werd gelegd; de mensheid had al een eerbiedwaardige leeftijd vóór Menes werd geboren, vóór Stonehenge of de piramiden werden gebouwd; en ieder van ons was toen evenals nu een eenheid als onderdeel van de mensheid. En we hebben Salomo niet van een leugen kunnen beschuldigen – er is niets nieuws onder de zon, zelfs niet het reizen door de lucht of wereldwijd handelsverkeer. We zouden dit alles waarschijnlijk tegenkomen als we maar ver genoeg in het verleden konden zien.

Het is maar een tijdelijke bevlieging om een beschaving te beschouwen als iets dat slechts een paar duizend jaar oud is. Er komt een dag dat we haar leeftijd zullen stellen op een paar miljoen jaar en die schatting helemaal niet als adembenemend ervaren. Nog niet zo lang geleden dateerde de orthodoxie de schepping van de wereld en de mens omstreeks 4.000 v. Chr.; en in de herfst toen de appels rijp waren! Sindsdien hebben feiten en ontdekkingen millennia aan de ouderdom van de mensheid toegevoegd en is elk millennium met grote tegenzin door de geleerde makers van meningen, de scheppers van dogma’s, erkend.

De negentiende eeuw vertoonde een wonderbaarlijke bloei van materialistische kennis. Ontdekkingen van de subtielere krachten van de natuur – stoom, elektriciteit en de rest – gaven toegang tot een nieuwe wereld, of veranderden het gezicht van de oude zodanig dat het leven daarin een totaal andere aanblik begon te krijgen. Profeten van de aapmens en de amoeben dienden zich aan, die de helft van de tempel van de denkende wereld op de oude orthodoxie wonnen en een altaar voor de nieuwe oprichtten, die van de materialistische wetenschap. Laten we iets aannemen dat je kunt zien en voelen, en waartegen je zo nodig kunt schoppen, zeiden ze – en wentelden zich in een dor materialisme. Natuurlijk was dit grotendeels een reactie op een bijna even dor dogmatisme dat zich erop liet voorstaan spiritueel te zijn. Zo gaat de algemene opinie als een bal tussen twee tennisspelers heen en weer.

Toen kwam er tijdens dit alles, in de jaren veertig van de negentiende eeuw, nog een reactie op gang die sindsdien voortdurend in kracht is toegenomen. Men had een glimp opgevangen van innerlijke werelden, maar dat waren grotendeels werelden vol gevaar; onderzoekers werden aangetrokken door de betovering van paranormale verschijnselen, maar begaven zich op weg slechts gewapend met volslagen onwetendheid. Men kon beter in een kano naar de noordpool reizen. Als een opkomende vloed kwam de hang naar paranormale en astrale verschijnselen, met in hun kielzog verwoeste levens, zwarte kunsten, de onvermijdelijke gevolgen van geliefhebber in het paranormale.

De volgende verklaring van Katherine Tingley is hier op zijn plaats:

We bevinden ons inderdaad op een keerpunt van onze wereldgeschiedenis en op ons wordt een beroep gedaan op edele, verstandige, moedige, onpartijdige en rechtvaardige wijze onze rol te vervullen.

Ja, we staan op een keerpunt! Ziehier de mens, een zelfzuchtig schepsel wat zijn begeerten betreft die, hoewel hij alleen met deze fysieke aardbol te maken heeft, er volgens ons voor zichzelf een behoorlijk slechte hel van heeft gemaakt. En nu gaan deze nieuwe psychische rijken snel voor hem open, met hun eigen wapens die duizendmaal gevaarlijker zijn. Moeten we vreemd opkijken van de schrikbarende toename van psychische kwalen, van geruïneerde levens? Waar leidt dit alles toe? Wordt er niet een beroep op ons gedaan onze rol op edele, verstandige, moedige en rechtvaardige wijze te vervullen? Nu is de tijd dat er behoefte is aan evenwichtige karakters met een gezond verstand – mensen die inzicht hebben in de omstandigheden waarin de wereld verkeert en in hun eigen natuur.

Misschien zouden we ons beter bewust zijn van de gevaren van deze tijd als we iets wisten van de geschiedenis van de vergeten rassen. We lezen over de ondergang van Rome, Griekenland, Babylon, Egypte en de rest, en we kunnen zeggen door welke omstandigheden die volkeren in het verderf werden gestort. Het waren in veel opzichten dezelfde omstandigheden die tegenwoordig in de beschaafde wereld bestaan: zelfzucht, weelde, onwetendheid, ondeugd. Iedere grote ontdekking van de eeuw geeft de mensheid een nieuw wapen, een nieuw middel om er goed of kwaad mee te doen, en zolang zelfzucht de overhand heeft, zal er meer kwaad dan goed mee worden gedaan. De oorlog wordt afschuwelijker gemaakt; zelfs de pers kan worden gebruikt om de gemoederen te vergiftigen in plaats van informatie te bieden.

Naast al de nieuwe materiële onheilbrengende wapens – die niettemin hulpmiddelen voor het welzijn zouden kunnen zijn – is daar de nog niet in kaart gebrachte psychische wereld. Waar in het verleden uw ‘eerlijke moordenaar’ u op het hoofd moest knuppelen en aanwijzingen voor de rechercheurs achterliet, is er voor hem nu een gemakkelijke manier om een zwakkeling te hypnotiseren en te lachen om de wet. Cesare Borgia en Paus Alexander VI gingen misschien prat op hun vergiften; maar hun methoden waren kinderlijk en hun wapens primitief en barbaars vergeleken met die welke gebruikt hadden kunnen worden als zij zich tot het psychisme hadden gewend om daarmee de duivel uit te hangen. Ik waag het daarom te zeggen dat volkeren ten onder gaan door toedoen van hun eigen zwakheid en niet door de hand van barbaren of vijanden van buitenaf.

We dienen nog verder terug te blikken om iets te vinden dat een echte overeenkomst laat zien met onze eigentijdse omstandigheden. We moeten de literatuur bestuderen, waaronder de werken van Plato en Blavatsky, die de ondergang van de Atlantiërs beschrijven – het ras dat over de hele aardbol veel van die reusachtige ruïnes heeft achtergelaten die het wetenschappelijk onderzoek niet kan verklaren. Dat zij het hele aardoppervlak kenden blijkt uit het feit dat hun monumenten, hun gebouwen en gigantische standbeelden, in praktisch ieder land zijn te vinden.

Er was een periode in hun geschiedenis, zo heeft men laten doorschemeren, dat de materiële beschaving het tot een verbazingwekkend hoogtepunt van rijkdom, pracht en overvloed had gebracht; dat de technische wetenschap ertoe was gebracht haar geheimen prijs te geven ten dienste van uiterlijke behoeften en genoegens; dat alles wat wij nu van technologie weten, en misschien wel meer, toen al bekend was en werd toegepast. En ook voor deze mensen kwam de tijd van ontluikende psychische krachten, vermogens en zintuigen, toen deze in spookachtige en voor ons onzichtbare werelden begonnen te functioneren. Zij waren zelfzuchtig geweest en op stoffelijk gebied aan luxe gewend; zij maakten zich nu schuldig aan geestelijke onrechtvaardigheden, verdorvenheid op een hoger niveau, dodelijke tovenarij. De magie kwam binnensluipen in fatale en de ziel vernietigende vormen, die de toekomst van hun mensheid en de woonplaats van de mens, deze aarde, bedreigden. De natuur, die veel geduld met de mens heeft, begon hem te verafschuwen; zij verloor haar geduld en liet haar grote wateren op hem los, zij maakte de Atlantische Oceaan en liet zijn woeste baren over de akkers en trotse steden rollen . . .

Desgewenst kunnen we dat als een allegorie beschouwen, maar voor een aanzienlijk aantal denkers in de oudheid was het ontnuchterende historie. Allegorie of werkelijke feiten, ze bevatten voor ons in deze tijd veel lessen. Evenals nu bevond de mensheid zich toen op een cruciaal punt in haar geschiedenis; voor ons is het nog niet te laat om het roer om te gooien. Maar we hebben wijze mensen nodig die ons zullen helpen de stromen van menselijk denken en handelen in constructieve banen te leiden.

Denk eens na over het leven van een individu: hoe het opgroeit van kind tot jongeling, en vanuit de beschutting van gezin en school naar volwassenheid, om de wereld tegemoet te treden en zich daarin een plaats te veroveren. Denk na over de denkbeelden waarmee hij is uitgerust, de diverse patronen en bronnen van zijn drijfveren die samen zijn wezen en karakter vormen, die in zijn leven zijn instrument, zijn middelen, zijn maatstaf zullen zijn.

Natuurlijk zullen er alle hartstochten en begeerten van de dierlijke mens zijn; evenals het idee dat hij iets is dat los van zijn medemensen staat, iets dat vooruitgang moet boeken en voor zichzelf dit en dat moet zien te krijgen. Ongetwijfeld zal hij beseffen dat er achter deze meest uiterlijke delen van hem een verstandelijk vermogen staat dat kan nadenken; ook zullen er allerlei deugden min of meer actief of in potentie aanwezig zijn – vrijgevigheid, dapperheid, grootmoedigheid, standvastigheid, geduld. Wanneer hij dieper doordringt in zijn natuur kan hij zich bewust worden van een ziel die zijn leven gadeslaat, een goddelijk iets dat wacht tot er een beroep op wordt gedaan en het een actieve rol kan spelen in het dagelijks leven. En hij zou innerlijk nog dieper en nog weer dieper kunnen gaan en op steeds goddelijker levensdraden stuiten, totdat hij bij de goddelijkheid zelf aankomt: maar waar leert hij naar deze hogere dingen in zijn innerlijk te zoeken? Hiernaar moet ernstig worden gezocht en gestreefd, en alleen de sterken behalen de overwinning op de weerspannige hartstochten, de schijnschone denkbeelden, het instinct van zelfzucht, van afgescheidenheid.

Aan ons denken en onze aspiraties moet een andere wending worden gegeven, zodat we ons leven, in plaats van het te verspillen aan dwaasheden, op hogere gebieden laten afspelen en het pad dat voor ons ligt zullen verlichten. We moeten een opvoeding hebben waarin het doel van dienstbaarheid aan allen zal worden gesteund; een opvoeding die onze jeugd geschikt zal maken om zo te dienen, en niet om slechts rijkdom en een maatschappelijke positie te veroveren. We hebben literatuur nodig die een beeld schetst van de te voeren strijd van de menselijke ziel om zelfbeheersing te verwerven alsmede de wil om haar goddelijkheid op volmaakte wijze tot uitdrukking te brengen. We moeten de verbeelding van de wereld in vuur en vlam zetten met kennis van de menselijke eenheid, van de verborgen en ingeboren goddelijkheid van de mensheid, van de grootse mogelijkheden die erop liggen te wachten om tot ontplooiing te worden gebracht door allen die de moed hebben zo te leven alsof ze wisten dat ze van goddelijke geboorte zijn.


Uit het tijdschrift Sunrise jan/feb 2000

© 2000 Theosophical University Press Agency